1 / 27

congres de nieuwe successiewet gewikt en gewogen

Welkomstwoord. Mr. Toine van Beers. Resultaten enqu

Download Presentation

congres de nieuwe successiewet gewikt en gewogen

An Image/Link below is provided (as is) to download presentation Download Policy: Content on the Website is provided to you AS IS for your information and personal use and may not be sold / licensed / shared on other websites without getting consent from its author. Content is provided to you AS IS for your information and personal use only. Download presentation by click this link. While downloading, if for some reason you are not able to download a presentation, the publisher may have deleted the file from their server. During download, if you can't get a presentation, the file might be deleted by the publisher.

E N D

Presentation Transcript


    1. Congres ‘De nieuwe Successiewet gewikt en gewogen’ Donderdag 11 november 2010

    3. Resultaten enquête Prof. Mr. Inge van Vijfeijken

    4. Enquête Wenselijkheid van een wijziging Flexibele renteclausule wordt gevolgd (8.8) Verlaging derdentarief (7.9) Verlaging toptarief kinderen (7.2) Invoering wettelijke dertigdagenclausule (7.0) Verhoging bedrijfsopvolgingsfaciliteiten (6.9) Vrijstelling mantelzorgers (6.3) Verhoging schenkingsvrijstelling eigen woning (6.3)

    5. Enquête Neutraal tegenover wijziging Verhoging schenkingsvrijstelling voor studie (5.7) (Super)turbotestament valt onder art. 10 (5.7) Hogere rente dan 6% wordt genegeerd (6.1)

    6. Enquête (vervolg) Onwenselijkheid van een wijziging Intrekking resolutie art. 10 (2.8) Het verhogen van de eerste schijf voor kinderen (3.1) Gesplitste aankoop valt onder art. 10 (3.5) Direct opeisbare lening is schenking van rente (3.6)

    7. Verlaging derdentarief Uit tabel 1 volgt dat deze wijziging als zeer wenselijk wordt ervaren. Deze uitkomst verbaast niet, omdat dit de aanleiding tot de wetgevingsoperatie was. Slechts 10,9% van de ondervraagden vindt deze wijziging niet wenselijk en 10,2% oordeelt neutraal.Uit tabel 1 volgt dat deze wijziging als zeer wenselijk wordt ervaren. Deze uitkomst verbaast niet, omdat dit de aanleiding tot de wetgevingsoperatie was. Slechts 10,9% van de ondervraagden vindt deze wijziging niet wenselijk en 10,2% oordeelt neutraal.

    8. Verhoging eerste schijf tariefgroep 1 De tweede vraag betreft de wijziging van tariefgroep 1. De eerste schijf loopt met ingang van 1 januari 2010 tot € 118.000 en het tarief hierover bedraagt 10%. Tot 1 januari 2010 werd deze verkrijging belast tegen resp. 5% (tot € 22 763), 8% (tot € 45 519), 12% (tot € 91 026) en 15%. Voor verkrijgingen tot ongeveer € 100 000 is de gemiddelde druk met ingang van 1 januari 2010 toegenomen. Daar staat tegenover dat de vrijstelling van € 19 000 voor de verkrijgingen krachtens erfrecht deze drukverzwaring neutraliseert. De vrijstelling voor de verkrijging krachtens schenking ad € 5000 is echter niet verhoogd, zodat de belastingdruk op schenkingen tot ongeveer € 100 000 is toegenomen.   De tweede vraag betreft de wijziging van tariefgroep 1. De eerste schijf loopt met ingang van 1 januari 2010 tot € 118.000 en het tarief hierover bedraagt 10%. Tot 1 januari 2010 werd deze verkrijging belast tegen resp. 5% (tot € 22 763), 8% (tot € 45 519), 12% (tot € 91 026) en 15%. Voor verkrijgingen tot ongeveer € 100 000 is de gemiddelde druk met ingang van 1 januari 2010 toegenomen. Daar staat tegenover dat de vrijstelling van € 19 000 voor de verkrijgingen krachtens erfrecht deze drukverzwaring neutraliseert. De vrijstelling voor de verkrijging krachtens schenking ad € 5000 is echter niet verhoogd, zodat de belastingdruk op schenkingen tot ongeveer € 100 000 is toegenomen.  

    9. Wettelijke dertigdagenclausule Met ingang van 1 januari 2010 is in art. 53, vierde lid Successiewet bepaalt dat de erfbelasting die van een verkrijger is geheven, wordt verminderd tot nihil, indien deze verkrijger binnen dertig dagen de verkrijging overlijdt en tengevolge van dat overlijden nogmaals erfbelasting over dezelfde verkrijging wordt geheven. Dit lid strekt ertoe een verzachting te bieden in gevallen waarin kort na elkaar twee overlijdens plaatsvinden. Deze clausule staat niet in de weg aan een testamentaire voorziening. Over de verhouding tussen beide clausules wordt verwezen naar de bijdrage van M. van Bakel en I.J.F.A. van Vijfeijken. Met ingang van 1 januari 2010 is in art. 53, vierde lid Successiewet bepaalt dat de erfbelasting die van een verkrijger is geheven, wordt verminderd tot nihil, indien deze verkrijger binnen dertig dagen de verkrijging overlijdt en tengevolge van dat overlijden nogmaals erfbelasting over dezelfde verkrijging wordt geheven. Dit lid strekt ertoe een verzachting te bieden in gevallen waarin kort na elkaar twee overlijdens plaatsvinden. Deze clausule staat niet in de weg aan een testamentaire voorziening. Over de verhouding tussen beide clausules wordt verwezen naar de bijdrage van M. van Bakel en I.J.F.A. van Vijfeijken.

    10. Verhoogde schenkingsvrijstelling eigen woning Uit deze tabel blijkt dat 17,2% deze vrijstelling onwenselijk vindt. 24,1% staat neutraal tegenover deze vrijstelling en 58,6% vindt deze vrijstelling wenselijk. Deze wenselijkheid kan worden verklaard in het licht van het amendement. Hoewel dit nergens in de parlementaire geschiedenis is geëxpliciteerd, mag ervan worden uitgegaan dat deze extra vrijstelling in het leven is geroepen om kinderen te helpen om de woningmarkt te betreden, waarbij overigens niet wordt geëist dat met de geschonken middelen ook een eerste eigen woning wordt verworven. Het is daarom een instrumentele maatregel. Nut noodzaak effectiviteit?? Amendement 82. Uit vraag 6.12 blijkt dat de schenking veel aandacht krijgt in de praktijk. Bij 75,2% van de geënquêteerden is er meer vraag naar schenkingen waarbij die verhoogde vrijstelling kan worden ingezet. Dit verbaast niet, omdat vrijstellingen in de regel een aanzuigende werking hebben. Indien ouders gebruik maken van deze schenking, heeft dit wel invloed op de fiscale positie van het kind. Zijn eigenwoningschuld wordt immers beperkt.Uit deze tabel blijkt dat 17,2% deze vrijstelling onwenselijk vindt. 24,1% staat neutraal tegenover deze vrijstelling en 58,6% vindt deze vrijstelling wenselijk. Deze wenselijkheid kan worden verklaard in het licht van het amendement. Hoewel dit nergens in de parlementaire geschiedenis is geëxpliciteerd, mag ervan worden uitgegaan dat deze extra vrijstelling in het leven is geroepen om kinderen te helpen om de woningmarkt te betreden, waarbij overigens niet wordt geëist dat met de geschonken middelen ook een eerste eigen woning wordt verworven. Het is daarom een instrumentele maatregel. Nut noodzaak effectiviteit?? Amendement 82. Uit vraag 6.12 blijkt dat de schenking veel aandacht krijgt in de praktijk. Bij 75,2% van de geënquêteerden is er meer vraag naar schenkingen waarbij die verhoogde vrijstelling kan worden ingezet. Dit verbaast niet, omdat vrijstellingen in de regel een aanzuigende werking hebben. Indien ouders gebruik maken van deze schenking, heeft dit wel invloed op de fiscale positie van het kind. Zijn eigenwoningschuld wordt immers beperkt.

    11. Verhoogde schenkingsvrijstelling voor studie Uit deze tabel blijkt dat 49% deze vrijstelling wenselijk acht. 22,4% staat neutraal tegenover deze wijziging, terwijl 28,6% deze wijziging niet wenselijk vindt. Gegeven de omstandigheid dat een vergoeding van de studiekosten van een kind slechts zelden als een schenking kan worden aangemerkt, verbaast deze uitkomst. Uit deze tabel blijkt dat 49% deze vrijstelling wenselijk acht. 22,4% staat neutraal tegenover deze wijziging, terwijl 28,6% deze wijziging niet wenselijk vindt. Gegeven de omstandigheid dat een vergoeding van de studiekosten van een kind slechts zelden als een schenking kan worden aangemerkt, verbaast deze uitkomst.

    12. Direct opeisbare lening Maar liefst 67,3% vindt deze wijziging onwenselijk. 13,6% staat neutraal tegenover deze wijziging en 19% is van oordeel dat deze wijziging wel wenselijk is. Deze uitkomst lijkt erop te duiden dat de geënquêteerden vooral naar het belang van hun cliënten hebben gekeken bij de beantwoording van (in ieder geval) deze vraag. Het is immers niet in overeenstemming met de rechtsgelijkheid dat de verstrekking van een renteloze lening die eerst na een aantal jaren opeisbaar is een schenking van de rente inhoudt, terwijl de verstrekking van een direct opeisbare lening die feitelijk niet direct wordt opgeëist geen schenking van de rente inhoudt. De crediteur verrijkt ik beide gevallen met de niet betaalde rente. Overigens is de wettelijke regeling nog niet helemaal consistent. Uitwerken. Maar liefst 67,3% vindt deze wijziging onwenselijk. 13,6% staat neutraal tegenover deze wijziging en 19% is van oordeel dat deze wijziging wel wenselijk is. Deze uitkomst lijkt erop te duiden dat de geënquêteerden vooral naar het belang van hun cliënten hebben gekeken bij de beantwoording van (in ieder geval) deze vraag. Het is immers niet in overeenstemming met de rechtsgelijkheid dat de verstrekking van een renteloze lening die eerst na een aantal jaren opeisbaar is een schenking van de rente inhoudt, terwijl de verstrekking van een direct opeisbare lening die feitelijk niet direct wordt opgeëist geen schenking van de rente inhoudt. De crediteur verrijkt ik beide gevallen met de niet betaalde rente. Overigens is de wettelijke regeling nog niet helemaal consistent. Uitwerken.

    13. Gesplitste aankoop valt onder art. 10 60,5% van de respondenten vindt het onwenselijk dat deze figuur onder de werking van art. 10 is gebracht. 23,8% staat neutraal tegenover deze wijziging en 15,7% vindt deze wijziging wenselijk. In het licht van doel en strekking van art. 10 is het begrijpelijk dat deze wijziging heeft plaatsgevonden. Dat deze wijziging desalniettemin door de meerderheid van de ondervraagden als onwenselijk wordt ervaren kan op twee manieren worden verklaard. Enerzijds kan hier het cliëntbelang een rol spelen. Anderzijds kan het ontbreken van overgangsrecht een belangrijke factor zijn. In het verleden is vaak geadviseerd om een pand gesplitst aan te kopen, met het oog op de vermijding van successierecht over het pand. Bestaande rechtsverhoudingen vallen met ingang van 1 januari 2010 ineens binnen de reikwijdte van art. 10. Als de ouder overlijdt wordt het pand alsnog geacht krachtens erfrecht te zijn verkregen. Zie over het ontbreken van overgangsrecht de bijdrage van M. Schuver. 60,5% van de respondenten vindt het onwenselijk dat deze figuur onder de werking van art. 10 is gebracht. 23,8% staat neutraal tegenover deze wijziging en 15,7% vindt deze wijziging wenselijk. In het licht van doel en strekking van art. 10 is het begrijpelijk dat deze wijziging heeft plaatsgevonden. Dat deze wijziging desalniettemin door de meerderheid van de ondervraagden als onwenselijk wordt ervaren kan op twee manieren worden verklaard. Enerzijds kan hier het cliëntbelang een rol spelen. Anderzijds kan het ontbreken van overgangsrecht een belangrijke factor zijn. In het verleden is vaak geadviseerd om een pand gesplitst aan te kopen, met het oog op de vermijding van successierecht over het pand. Bestaande rechtsverhoudingen vallen met ingang van 1 januari 2010 ineens binnen de reikwijdte van art. 10. Als de ouder overlijdt wordt het pand alsnog geacht krachtens erfrecht te zijn verkregen. Zie over het ontbreken van overgangsrecht de bijdrage van M. Schuver.

    14. Intrekking resolutie BNB 1965/96 Maar liefst 49,7% van de ondervraagden vindt de intrekking van de resolutie zeer onwenselijk. Vanuit de rechtsgelijkheid is de intrekking van de resolutie begrijpelijk. Als deze tegemoetkoming wordt gegeven voor onroerende zaken, waarom dan niet voor overige vermogensbestanddelen. Ik kan mij niet aan de indruk onttrekken dat ook hier het ontbreken van overgangsrecht een belangrijke rol heeft gespeeld in de waardering van deze maatregel. Zie Schuver. Maar liefst 49,7% van de ondervraagden vindt de intrekking van de resolutie zeer onwenselijk. Vanuit de rechtsgelijkheid is de intrekking van de resolutie begrijpelijk. Als deze tegemoetkoming wordt gegeven voor onroerende zaken, waarom dan niet voor overige vermogensbestanddelen. Ik kan mij niet aan de indruk onttrekken dat ook hier het ontbreken van overgangsrecht een belangrijke rol heeft gespeeld in de waardering van deze maatregel. Zie Schuver.

    15. Flexibele rente wordt gevolgd Uit deze tabel volgt dat deze wetswijziging zeer wordt gewaardeerd. 50,3% van de respondenten vindt deze wijziging zeer wenselijk. Slechts 2,1% vindt deze wijziging onwenselijk. De rechtszekerheid is zeker gediend met deze wijziging. Een nieuwe onzekerheid heeft zich inmiddels echter weer aangediend. Onduidelijk is of het arrest van de HR ook nog geldt na 1-1-2010. Uit deze tabel volgt dat deze wetswijziging zeer wordt gewaardeerd. 50,3% van de respondenten vindt deze wijziging zeer wenselijk. Slechts 2,1% vindt deze wijziging onwenselijk. De rechtszekerheid is zeker gediend met deze wijziging. Een nieuwe onzekerheid heeft zich inmiddels echter weer aangediend. Onduidelijk is of het arrest van de HR ook nog geldt na 1-1-2010.

    16. Hogere rente dan 6% fiscaal genegeerd 54,1% van de respondenten vindt deze wijziging wenselijk. 26% staat neutraal tegenover deze wijziging en slechts 19,9% vindt deze wijziging onwenselijk. De notariële praktijk was bij mijn weten al nooit zo geporteerd van een hogere rente dan 6% samengesteld. Tevens leidde een hoge rente tot een onoplosbare discussie. Vindplaats. 54,1% van de respondenten vindt deze wijziging wenselijk. 26% staat neutraal tegenover deze wijziging en slechts 19,9% vindt deze wijziging onwenselijk. De notariële praktijk was bij mijn weten al nooit zo geporteerd van een hogere rente dan 6% samengesteld. Tevens leidde een hoge rente tot een onoplosbare discussie. Vindplaats.

    17. Verhoging vrijstelling bedrijfsvermogen De verhoging wordt door 69,3% als wenselijk ervaren. 18,4% staat neutraal tegenover deze wijziging. 12,2% acht deze verruiming van de vrijstelling onwenselijk. Bijzonder als men bedenkt dat alle faciliteiten voor ondernemers xxx kosten. De bedrijfsopvolgingsfaciliteiten kost xxx Nooit onderzoek gedaan naar nut en noodzaak en ook bedenken dat het fiscale voordeel dat aan de een wordt gegeven niet meer aan een ander kan worden gegeven. De verhoging wordt door 69,3% als wenselijk ervaren. 18,4% staat neutraal tegenover deze wijziging. 12,2% acht deze verruiming van de vrijstelling onwenselijk. Bijzonder als men bedenkt dat alle faciliteiten voor ondernemers xxx kosten. De bedrijfsopvolgingsfaciliteiten kost xxx Nooit onderzoek gedaan naar nut en noodzaak en ook bedenken dat het fiscale voordeel dat aan de een wordt gegeven niet meer aan een ander kan worden gegeven.

    18. Meest wenselijke wijziging Verlaging van het derdentarief Flexibele renteclausule Verlaging toptarief tariefgroep I

    19. Welke wijzigingen zijn nog wenselijk Defiscalisering Inkomstenbelasting (8.7) Successiewet (8.0) Geen schenking Opnemen van finaal verrekenbeding (8.1) Aangaan van beperkte gemeenschap (8.0) Algehele vrijstelling langstlevende (7.9) Bedrijfsopvolgingsfaciliteiten moeten gelden voor preferente aandelen zonder nadere voorwaarden (6.4)

    20. Defiscalisering in IB en SW

    21. Welke wijzigingen zijn nog wenselijk Defiscalisering Inkomstenbelasting (8.7) Successiewet (8.0) Geen schenking Opnemen van finaal verrekenbeding (8.1) Aangaan van beperkte gemeenschap (8.0) Algehele vrijstelling langstlevende (7.9) Bedrijfsopvolgingsfaciliteiten moeten gelden voor preferente aandelen zonder nadere voorwaarden (6.4)

    22. Wenselijke wijzigingen (vervolg) Afschaffing art. 10 (6.0) Samenwoners zijn alleen partner als er een samenlevingscontract is met zorgverplichting (6.1) Gelijkstelling vruchtgebruikpercentage IB en Successiewet (5.4 en 4.6)

    23. Er is meer vraag naar Opnemen tweetrapsmaking (95,2%) Vrijstelling kleinkinderen (78,1%) Schenking verhoogde vrijstelling eigen woning (75,2%) Introductie van tenzij-clausule (53,1%) Wijziging direct opeisbare lening (52,4%) Gesplitste aankoop (44,2%) Wijziging enkelvoudige rente in samengestelde rente (43,4%)

    24. Er is meer vraag naar (vervolg) Testamenten die onder art. 10 vallen (34,9%) Wijziging vennootschapsstructuren i.v.m. bedrijfsopvolgingsfaciliteiten (21,9%) Opheffing huwelijkse voorwaarden bij beleggingsvennootschap (20,7%) Ik-opa-regeling van 10, lid 9 (20%) Schenking van ab –aandelen (15,2%) Statutenwijziging ANBI (7,5%) Akte i.v.m. p.u.’s aan SBBI (2,1%)

    25. Meestgenoemde knelpunten Art 10 (58x) Ontbreken van overgangsrecht Complexe regelgeving Tarieven, vrijstellingen (38x) Te hoge belastingdruk kinderen (14x) Te lage vrijstelling voor partners (9x) Definitie samenwoners (7x) Te hoog derdentarief (4x) Defiscalisering (11x) Complexiteit bedrijfsopvolgingsfaciliteiten (10x) Tarieven en vrijstellingen Verschil (34 en 38: 4 hebben algemeen tarieven ingevuld zonder nadere specificatie wat er precies niet deugt. Definitie samenwoners: Lat relaties vallen er niet onder Staat niet open voor broers/zussen Staat niet open voor ouders/kind Wachttijd geldt alleen voor samenwoners Vervallen meerrelaties. Ontbreken defiscalisering Complexe regeling (wanneer wel wanneer niet) / verschil IB –Successiewet en verschil tussen kinderen van echtgenoot en kinderen van concubijn. Bedrijfsopvolgingsfaciliteiten: Ten onrechte Daarnaast genoemd: Het ontbreken van een rechtsgrond (5x) Art 13 Successiewet Anbi regeling te ingewikkeld Fictiebepalingen in het algemeen zijn ingewikkeld Renteproblematiek Waardering panden op woz waarde nu waarde panden vaak lager is. Wat wel of geen schenking is Tarieven en vrijstellingen Verschil (34 en 38: 4 hebben algemeen tarieven ingevuld zonder nadere specificatie wat er precies niet deugt. Definitie samenwoners: Lat relaties vallen er niet onder Staat niet open voor broers/zussen Staat niet open voor ouders/kind Wachttijd geldt alleen voor samenwoners Vervallen meerrelaties. Ontbreken defiscalisering Complexe regeling (wanneer wel wanneer niet) / verschil IB –Successiewet en verschil tussen kinderen van echtgenoot en kinderen van concubijn. Bedrijfsopvolgingsfaciliteiten: Ten onrechte Daarnaast genoemd: Het ontbreken van een rechtsgrond (5x) Art 13 Successiewet Anbi regeling te ingewikkeld Fictiebepalingen in het algemeen zijn ingewikkeld Renteproblematiek Waardering panden op woz waarde nu waarde panden vaak lager is. Wat wel of geen schenking is

    26. Eindcijfer Successiewet Tot 2010 6,2 Vanaf 2010 6,4

    27. Complexiteit art. 10 Prof. Mr. Inge van Vijfeijken

    28. Eisen toepassing art. 10 Bloed - en aanverwantschap Tijdsduur van het genotsrecht tot aan zijn overlijden of een daarmee verband houdend tijdstip binnen 180 voorafgaand aan zijn overlijden Ten koste van erflaters vermogen Ten laste van erflaters vermogen genotsrecht of p.u. (6%) Rechtshandeling waarbij de overledene partij was

    29. Ten koste van/ten laste van Ten koste van Eigen vermogen omgezet in genotsrechten Om niet Onder bezwarende titel Ten laste van Vruchtgebruik verworven Onder bezwarende titel

    30. Genotsrecht 6% Over schuldigerkenningen jaarlijks 6% vergoeden Idem indien het woongenot van een woning is voorbehouden Indien ouder huurt van kind: zakelijke huur Indien ouder leent van kind: zakelijke rente

    31. Art. 10, lid 9 Opa (80) Daan (50) Kleinkind

    32. Art. 10, lid 9 Opa (80) Daan (50) X Marieke Kleinkind

    33. Terugwerkende kracht Dr. Marianne Schuver-Bravenboer

    34. Status quo overgangsrecht Fase parlementaire behandeling: Klachten, o.a.: aanscherping partnerbegrip, aanscherping ANBI-regime, art. 10, APV Handreikingen t.a.v.: partnerbegrip, ANBI-regime Enquête: ca. 50% vindt overgangsrecht te summier Ook nu nog lobby voor begunstigend overgangsrecht Op verzoek van RB in beleidssfeer maatregel voor 6%-criterium art. 10

    35. Beoordeling overgangsbeleid Objectieve beoordeling Rechtsbeginselen en rechtspraak Beoordelingskader Stap 1: wat zijn de gevolgen van de nieuwe regel? Is sprake van een vorm van terugwerkende kacht? Stap 2: zijn de onder stap 1 geconstateerde gevolgen toelaatbaar? Is bijv. sprake van een schending van gerechtvaardigde verwachtingen, het eigendomsrecht of het non-disciriminatiebeginsel? Stap 3: als het antwoord op vraag 2 ontkennend luidt, moet worden vastgesteld hoe het overgangsrecht dan wel zou moeten luiden.

    36. Toepassing Toepassing beoordelingskader op 3 situaties: Gesplitste aankoop Intrekking resolutie Ik-opa-testament

    37. Gesplitste aankoop (1) Ouders vruchtgebruik, kind blote eigendom Bij overlijden op of ná 1/1/2010 belaste verkrijging Overgangsrecht? “Door het niet instellen van overgangsrecht worden de hierboven geschetste varianten vanaf de inwerkingtreding van de herziene Successiewet 1956 gelijk behandeld.” Consequenties voor gesplitste aankopen <1/1/2010: materieel terugwerkende kracht; ook maatschappelijk terugwerkende kracht Is er terecht geen begunstigend overgangsrecht?

    38. Gesplitste aankoop (2) Beoordeling Gerechtvaardigde verwachtingen? Schade: te voorkomen of te beperken? Voorzienbaarheid van de wetswijziging Voor/na 20 augustus 2009 Veranderlijkheid van de regel Oneigenlijk gebruik? Wordt het eigendomsrecht (EVRM) geschonden? Materieel terugwerkende kracht is in beginsel toegestaan Afwegen van bevindingen

    39. Intrekking resolutie (1) Waarde ten tijde van rechtshandeling uitspraak Hof Amsterdam: afhankelijk van ‘constructie’ genot van koopsom of pand Resolutie: verschil in heffing in op elkaar lijkende gevallen voorkomen Overgangsrecht? Het eerbiedigen van situaties, ontstaan voor dit wetsvoorstel, zou zowel strijdig zijn met doel en strekking van het wetsvoorstel (het beperken van estateplanningsmogelijkheden ter besparing van erfbelasting), als met doel en strekking van artikel 10 (…). Gevolg: materieel en maatschappelijk terugwerkende kracht

    40. Intrekking resolutie (2) Beoordeling Gerechtvaardigde verwachtingen Schade te voorkomen? Voorzienbaarheid van de wetswijziging naar aanleiding van rechtspraak kritiek Gelijkheidsbeginsel Eigendomsrecht Afwegen van bevindingen

    41. Ik-opa-testament (1) Aangroei tot nominale waarde niet langer vrij van successie Geen begunstigend overgangsrecht Gevolg: materieel en maatschappelijk terugwerkende kracht

    42. Ik-opa-testament (2) Beoordeling Gerechtvaardigde verwachtingen Schade te voorkomen? Oneigenlijk gebruik? Toepassing van art. 10 als gevolg van HR 19 juni 2009, BNB 2009/224 Hoge Raad treft geen overgangsmaatregel Schending van het eigendomsrecht? Evenredigheidsbeginsel: beperken van schade bij ‘derden’?

    43. Afsluiting Vuistregel voor de wetgever: het voeren van een fiscaal overgangsbeleid is vooruitzien ‘Een niet-gewaarschuwd mens telt voor…..’ Vuistregel voor de praktijk? Op zeker spelen? Wie niet waagt?

    44. Gecoördineerd partnerbegrip Mr. Nicole Gubbels

    45. Nieuw partnerbegrip IB/ SW/ AWIR Doelstelling Harmonisatie Basispartnerbegrip art. 5a AWR IB/SW/AWIR aanvullingen/wijzigingen Vereenvoudiging Voor belastingplichtige en belastingdienst Objectieve criteria

    46. Partner in de IB Echtgenoten/geregistreerden mits niet duurzaam gescheiden levend samenleving niet gewild en als bestendig bedoeld HR 11 juni 2010, VN 2010/28.15 Samenwoners Inschrijving GBA 6 maanden gezamenlijke huishouding Keuzerecht Eén partner Eerst het huidige partnerbegrip in de ib. Er zijn eigenlijk 3 categorieen partners: gehuwden, geregistreerden en ongehuwd samenwonenden. Geregistreerden via art. 2, lid 6, AWIR. Echtgenoten hoeven niet te voldoen aan voorwaarden Geen samenlevingsplicht; geen duurzaamheidstoets; geen (jaarlijks) keuzerecht Van belang is dat gehuwden in beginsel altijd elkaars partner zijn. Bij gehuwden ontbreekt derhalve de jaarlijkse keuzemogelijkheid die wel bestaat voor de niet-huwelijkse samenlevingsvormen. Tevens ontbreekt bij gehuwden een samenlevingsplicht die wel geldt voor ongehuwd samenwonenden. Ook geldt voor gehuwden geen duurzaamheidstoets. De Raad van State zag overigens geen objectieve en redelijke grond om voor gehuwden niet de eis van het gezamenlijk voeren van een huishouding te stellen. De wetgever merkt naar aanleiding daarvan op dat gehuwden op grond van het Burgerlijk Wetboek een juridische afdwingbare zorgverplichting jegens elkaar hebben en dat de eis van het voeren van een gemeenschappelijke huishouding de uitvoering nodeloos zou bezwaren. Van duurzaam gescheiden leven is volgens vaste jurisprudentie sprake indien “zich te hunnen aanzien de toestand voordoet, dat ieder afzonderlijk zijn eigen leven leidt als ware hij niet met den ander gehuwd, en deze toestand door de echtgenoten, althans door één hunner, als bestendig is bedoeld. Van duurzaam gescheiden leven is volgens de rechtspraak echter eveneens sprake indien het ontbreken of de verbreking van de echtelijke samenleving niet is gewild, maar (het voortzetten van) de echtelijke samenleving wel feitelijk onmogelijk is. Dit kan zich voordoen indien een van beide echtelieden in verband met ziekte en/of invaliditeit (duurzaam) is opgenomen in een verpleegtehuis of psychiatrische inrichting.[2] De staatssecretaris heeft voor dit soort situaties echter goedgekeurd dat op verzoek van belastingplichtigen wordt aangenomen dat belastingplichtigen niet duurzaam gescheiden leven. Deze uitzondering wordt gemotiveerd door te wijzen op het feit dat het in de uitvoeringspraktijk moeilijk is vast te stellen of echtgenoten niet toch (gedeeltelijk) een gezamenlijke huishouding voeren. Bovendien blijken belastingplichtigen in de praktijk moeite te hebben met het fiscale standpunt dat zij duurzaam gescheiden leven. Met name dit laatste argument lijkt mij een belangrijke rechtvaardiging voor de gemaakte uitzondering. Voor de toepassing van de Wet IB 2001 worden de niet-samenwonende echtgenoten derhalve alleen niet als partner aangemerkt indien zij zich gedragen alsof zij niet zijn gehuwd en deze toestand door beiden of althans een van beiden is gewild en als bestendig is bedoeld. Dit betekent dat van duurzaam gescheiden leven bijvoorbeeld geen sprake is indien de echtgenoten in afwachting van de toewijzing van een woning bij hun ouders zijn blijven inwonen. Deze situatie is immers niet als bestendig bedoeld.[4] Echter ook indien het niet-samenleven wel als bestendig is bedoeld, is geen sprake van duurzaam gescheiden leven indien de echtgenoten zich overigens wel gedragen alsof zij zijn gehuwd. Dit kan blijken uit het feit dat men elkaar min of meer geregeld en voor kortere of langere tijd ontmoet en samen op vakantie gaat.[5] Uit de hiervoor gegeven voorbeelden blijkt dat het begrip duurzaam gescheiden leven feitelijk wordt ingevuld en derhalve in beginsel niet afhankelijk is van de wensen van partijen.[6] Het zal echter niet altijd mogelijk zijn om uit de feiten de bedoeling van partijen af te leiden. Hierbij kan men denken aan de situatie dat een van de echtgenoten in verband met huwelijksproblemen de echtelijke woning verlaat. Tot het moment dat een echtscheidingsprocedure wordt gestart kan eraan worden getwijfeld of de situatie als bestendig is bedoeld. Indien dit niet uit de feiten kan worden afgeleid, zal moeten worden aangesloten bij het standpunt van de echtgenoten daaromtrent. Indien de echtgenoten samenwonen kan in het algemeen geen sprake zijn van duurzaam gescheiden leven. Dit is slechts anders in het uitzonderlijke geval dat de echtgenoten wel in dezelfde woning (blijven) wonen, maar in gescheiden ruimten leven en ook overigens een leven leiden alsof zij niet met elkaar zijn gehuwd.[8] Eerst het huidige partnerbegrip in de ib. Er zijn eigenlijk 3 categorieen partners: gehuwden, geregistreerden en ongehuwd samenwonenden. Geregistreerden via art. 2, lid 6, AWIR. Echtgenoten hoeven niet te voldoen aan voorwaarden Geen samenlevingsplicht; geen duurzaamheidstoets; geen (jaarlijks) keuzerecht Van belang is dat gehuwden in beginsel altijd elkaars partner zijn. Bij gehuwden ontbreekt derhalve de jaarlijkse keuzemogelijkheid die wel bestaat voor de niet-huwelijkse samenlevingsvormen. Tevens ontbreekt bij gehuwden een samenlevingsplicht die wel geldt voor ongehuwd samenwonenden. Ook geldt voor gehuwden geen duurzaamheidstoets. De Raad van State zag overigens geen objectieve en redelijke grond om voor gehuwden niet de eis van het gezamenlijk voeren van een huishouding te stellen. De wetgever merkt naar aanleiding daarvan op dat gehuwden op grond van het Burgerlijk Wetboek een juridische afdwingbare zorgverplichting jegens elkaar hebben en dat de eis van het voeren van een gemeenschappelijke huishouding de uitvoering nodeloos zou bezwaren.

    47. Kritiek partnerbegrip Keuzemogelijkheid Diverse ‘partnerbegrippen’ Formeel partnerbegrip (art. 1.2, 2.17, 3.111, 6.20, 6.27, 6.39, 8.9) Personen die tot het huishouden behoren (3.6, lid 3, 3.15, lid 7, 3.46, lid 1, art. 3.58, lid 3, 3.101 en 6.4, en 5.3) Verbonden persoon (3.30a, lid 9, 3.91 en 3.92, 3.92b, lid 5, 8.14a, lid 4) Duurzaam gemeenschappelijke/ gezamenlijke huishouding (art. 3.116, lid 2 en 3.118, 3.119a, 3.120) Gezamenlijke huishouding (6.17, 8.15 en 8.16) Ongehuwd samenwonend in de zin van de AOW (art. 8.18) Heel veel omschrijvingen voor hetzelfde. Waarom de ene keer het formele partnerbegrip en de andere keer een materieel partnerbegrip? Keuzemogelijkheid; facilitaire bepalingen partnerbegrip, antiontgaans of antimisbruikbepalingen materieel partnerbegrip. Waarom zoveel materiele partnerbegrippen. Niet alleen binnen een en dezelfde wet inconsequent, maar zelfs binnen een en dezelfde afdeling. Zie ew-regeling: partnerbegrip en duurz. Gemeenschappelijke huishouding. Heffingskortingen: partnerbegrip in een artikel, gezamenlijke huishouding in art. 8.16 en verwijzing naar aow in 8.18. Heel veel omschrijvingen voor hetzelfde. Waarom de ene keer het formele partnerbegrip en de andere keer een materieel partnerbegrip? Keuzemogelijkheid; facilitaire bepalingen partnerbegrip, antiontgaans of antimisbruikbepalingen materieel partnerbegrip. Waarom zoveel materiele partnerbegrippen. Niet alleen binnen een en dezelfde wet inconsequent, maar zelfs binnen een en dezelfde afdeling. Zie ew-regeling: partnerbegrip en duurz. Gemeenschappelijke huishouding. Heffingskortingen: partnerbegrip in een artikel, gezamenlijke huishouding in art. 8.16 en verwijzing naar aow in 8.18.

    48. Nieuw partnerbegrip IB (I) Echtgenoten tenzij gescheiden van tafel en bed (5a AWR) Ongehuwd samenwonenden Ingeschreven hetzelfde adres GBA, tenzij opname verpleegtehuis En: Samenlevingscontract (5a AWR), of Samen een kind (erkend), of Aangemeld voor de pensioenregeling, of Samen eigendom woning Basispartnerbegrip art. 5a AWR Voorwaarden: Gehuwden/geregistreerden Ongehuwd samenwonenden: op hetzelfde adres GBA ingeschreven; Tenzij opname verpleegtehuis notarieel samenlevingscontract Deel van het jaar partner kwalificeert, maar volledige jaar zelfde adres ingeschreven Een partner; oudste verbintenis telt Wat verandert? Keuzemogelijkheid , Gemeenschappelijke huishouding en Zesmaandvereiste Wat blijft hetzelfde? Inschrijving GBA Uitzondering partner Wat is nieuw? Verplicht partner als: Samenlevingscontract (5a AWR) Samen een kind (erkend) Aangemeld voor de pensioenregeling Samen eigendom woning Gelijkheidsbeginsel en rechtszekerheidsbeginsel. Basispartnerbegrip art. 5a AWR Voorwaarden: Gehuwden/geregistreerden Ongehuwd samenwonenden: op hetzelfde adres GBA ingeschreven; Tenzij opname verpleegtehuis notarieel samenlevingscontract Deel van het jaar partner kwalificeert, maar volledige jaar zelfde adres ingeschreven Een partner; oudste verbintenis telt Wat verandert? Keuzemogelijkheid , Gemeenschappelijke huishouding en Zesmaandvereiste Wat blijft hetzelfde? Inschrijving GBA Uitzondering partner Wat is nieuw? Verplicht partner als: Samenlevingscontract (5a AWR) Samen een kind (erkend) Aangemeld voor de pensioenregeling Samen eigendom woning Gelijkheidsbeginsel en rechtszekerheidsbeginsel.

    49. Nieuw partnerbegrip IB (II) Deel van het jaar partner Toch volledig jaar mits ingeschreven GBA Meerdere partners Partner op basis van de AWR (oudste verbintenis) Anders wettelijke volgorde Niet partner: Ouder-kind jonger dan 27 jaar Buitenlands belastingplichtige Einde partnerschap (art. 5a AWR) Verzoek tot scheiding van tafel en bed of ontbinding van het huwelijk en niet meer gezamenlijk ingeschreven GBA Let op: staat straks niet in de IB, maar blijkt uit art 5a AWR. Ander beginmoment. Vanaf het moment dat hij voldoet aan de voorwaarden. Echter van tevoren al ingeschreven in GBA, dan geldt dat moment. Dus vanaf 1 januari ingeschreven GBA en op 2 april een kind gekregen; vanaf 1 januari partner. Eindmoment groot verschil met nu. Nu gaat het om duurzaam gescheiden leven. Zeer lastig begrip. Sterk afhankelijk van wat partijen aangeven (en dus manipuleerbaar). Nu objectief begrip. Wetsvoorstel 28 867: ook civielrechtelijk aangesloten bij echtscheidingsverzoek: huwelijksgemeenschap ontbonden (nieuw art. 1:99 BW)Let op: staat straks niet in de IB, maar blijkt uit art 5a AWR. Ander beginmoment. Vanaf het moment dat hij voldoet aan de voorwaarden. Echter van tevoren al ingeschreven in GBA, dan geldt dat moment. Dus vanaf 1 januari ingeschreven GBA en op 2 april een kind gekregen; vanaf 1 januari partner. Eindmoment groot verschil met nu. Nu gaat het om duurzaam gescheiden leven. Zeer lastig begrip. Sterk afhankelijk van wat partijen aangeven (en dus manipuleerbaar). Nu objectief begrip. Wetsvoorstel 28 867: ook civielrechtelijk aangesloten bij echtscheidingsverzoek: huwelijksgemeenschap ontbonden (nieuw art. 1:99 BW)

    50. Wie kwalificeren (nu en straks)? broer en zus die samenwonen echtgenoten die feitelijk gescheiden leven ongehuwd samenwonenden waarvan een van beiden feitelijk nog is gehuwd ongehuwd samenwonenden die niet op hetzelfde adres staan ingeschreven en feitelijk wel samenwonen, of een notarieel samenlevingscontract hebben. een zogenoemd samengesteld gezin, te weten vader en zoon van 8 jaar die in een huis woont met een moeder met haar dochter van 2 jaar X, Y en Z op hetzelfde adres ingeschreven in GBA. X heeft met Y een kind en Z aangemeld voor de pensioenregeling Idem als 6. maar nu hebben ze samen een woning gekocht Voorbeeld ontleend aan parl. Behandeling. Samengesteld gezin kwalificeert niet. Zie toelichting staatssecretaris. Als meerdere personen aan de voorwaarden voldoen, gaat de eerdergenoemde categorie voor.Voorbeeld ontleend aan parl. Behandeling. Samengesteld gezin kwalificeert niet. Zie toelichting staatssecretaris. Als meerdere personen aan de voorwaarden voldoen, gaat de eerdergenoemde categorie voor.

    51. Gevolgen gewijzigd partnerbegrip (I) Voor wie gaat 1/1/2011 iets veranderen? Ongehuwd samenwonen die niet kiezen voor het partnerschap en straks wel voldoen aan objectieve criteria wel kiezen en straks niet voldoen aan objectieve criteria Gehuwden die (duurzaam) gescheiden leven Wat verandert? Vrije toerekening (art. 2.17) Eigenwoningregeling ( 3.111, lid 1 en 4 Tbs-regeling en ab-regeling AB of TBS kan herleven m.i.v. 1/1/2011 Stel je wil niet scheiden. Dan blijf je fiscaal met elkaar verbonden, bijvoorbeeld door de vrije toerekening van art. 2.17. Is inzicht nodig in financien van partner. Voor 3.111 geldt dat er gekozen moet worden om een woning als hoofdverblijf aan te merken. Voor lid 4 blijft thans de woning nog gedurende 2 jaar een eigen woning als deze de gewezen partner als hoofdverblijf ter beschikking staat. . Tbs-regeling en ab-regeling. Voor ab-regeling telt het partnerbegrip. Dus nu als duurzaam gescheiden leven, geen partner meer. Stel gvg gehuwd en samen minder dan 10%. Duurzaam gescheiden leven is einde ab. Voor ab toch doorschuifmogelijkheid 4.40; fictief ab. Voor tbs-regeling geen doorschuifmogelijkheid. Einde tbs; afrekening. Gelet op het feit dat voor de verdeling van de huwelijksgemeenschap wel een doorschuifregeling geldt (zie hierna), lijkt de afrekening in dit geval niet de bedoeling van de wetgever te zijn. Met ingang van 1 januari 2011 eindigt het fiscale partnerschap als een verzoek tot ontbinding van het huwelijk is ingediend. In het wetsvoorstel 28 867 wordt voorgesteld om het tijdstip van ontbinding van de huwelijksgemeenschap eveneens te vervroegen naar het tijdstip van indiening van het echtscheidingsverzoek bij de rechtbank. Als wetsvoorstel 28 867 wordt aangenomen, valt het tijdstip van de beeïndiging van het partnerschap en de ontbinding van de huwelijksgemeenschap dus samen. In dat geval kan, als de ‘Fiscale Verzamelwet 2010’ wordt aangenomen, gebruik worden gemaakt van de voorgestelde doorschuifregeling van art. 3.98c. Fiscale Vereenvoudigingswet 2010, Kamerstukken II 2009-2010, nr. 32 130.Nu is dat nog het tijdstip van inschrijving van de in kracht van gewijsde gegane echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand. Stel je wil niet scheiden. Dan blijf je fiscaal met elkaar verbonden, bijvoorbeeld door de vrije toerekening van art. 2.17. Is inzicht nodig in financien van partner. Voor 3.111 geldt dat er gekozen moet worden om een woning als hoofdverblijf aan te merken. Voor lid 4 blijft thans de woning nog gedurende 2 jaar een eigen woning als deze de gewezen partner als hoofdverblijf ter beschikking staat. . Stel je wil niet scheiden. Dan blijf je fiscaal met elkaar verbonden, bijvoorbeeld door de vrije toerekening van art. 2.17. Is inzicht nodig in financien van partner. Voor 3.111 geldt dat er gekozen moet worden om een woning als hoofdverblijf aan te merken. Voor lid 4 blijft thans de woning nog gedurende 2 jaar een eigen woning als deze de gewezen partner als hoofdverblijf ter beschikking staat. . Tbs-regeling en ab-regeling. Voor ab-regeling telt het partnerbegrip. Dus nu als duurzaam gescheiden leven, geen partner meer. Stel gvg gehuwd en samen minder dan 10%. Duurzaam gescheiden leven is einde ab. Voor ab toch doorschuifmogelijkheid 4.40; fictief ab. Voor tbs-regeling geen doorschuifmogelijkheid. Einde tbs; afrekening. Gelet op het feit dat voor de verdeling van de huwelijksgemeenschap wel een doorschuifregeling geldt (zie hierna), lijkt de afrekening in dit geval niet de bedoeling van de wetgever te zijn. Met ingang van 1 januari 2011 eindigt het fiscale partnerschap als een verzoek tot ontbinding van het huwelijk is ingediend. In het wetsvoorstel 28 867 wordt voorgesteld om het tijdstip van ontbinding van de huwelijksgemeenschap eveneens te vervroegen naar het tijdstip van indiening van het echtscheidingsverzoek bij de rechtbank. Als wetsvoorstel 28 867 wordt aangenomen, valt het tijdstip van de beeïndiging van het partnerschap en de ontbinding van de huwelijksgemeenschap dus samen. In dat geval kan, als de ‘Fiscale Verzamelwet 2010’ wordt aangenomen, gebruik worden gemaakt van de voorgestelde doorschuifregeling van art. 3.98c. Fiscale Vereenvoudigingswet 2010, Kamerstukken II 2009-2010, nr. 32 130.Nu is dat nog het tijdstip van inschrijving van de in kracht van gewijsde gegane echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand. Stel je wil niet scheiden. Dan blijf je fiscaal met elkaar verbonden, bijvoorbeeld door de vrije toerekening van art. 2.17. Is inzicht nodig in financien van partner. Voor 3.111 geldt dat er gekozen moet worden om een woning als hoofdverblijf aan te merken. Voor lid 4 blijft thans de woning nog gedurende 2 jaar een eigen woning als deze de gewezen partner als hoofdverblijf ter beschikking staat. .

    52. Gevolgen gewijzigd partnerbegrip (II) A en B zijn getrouwd in gemeenschap van goederen en gaan per 1 oktober 2010 duurzaam gescheiden leven. A blijft in de woning wonen. Gevolgen voor de eigenwoningregeling in 2010 en 2011? In februari 2012 wordt het echtscheidingsverzoek ingediend. Gevolgen? 2010: geen partners meer. Woning blijft eigen woning 3.111, lid 4. 2011 A en B zijn weer partners. Dus 3.111 lid 4 nvt. Blijft de woning aan B als hoofdverblijf ter beschikking staan? In 2012 geldt 3.111, lid 42010: geen partners meer. Woning blijft eigen woning 3.111, lid 4. 2011 A en B zijn weer partners. Dus 3.111 lid 4 nvt. Blijft de woning aan B als hoofdverblijf ter beschikking staan? In 2012 geldt 3.111, lid 4

    53. Gevolgen gewijzigd partnerbegrip (III) A en B zijn getrouwd in gemeenschap van goederen en leven reeds 5 Jaar duurzaam gescheiden. Zij wensen niet te scheiden. A woont in de tot de huwelijksgemeenschap behorende woning met een waarde van € 400.000. B heeft samen met C, met wie hij ongehuwd samenwoont, een woning gekocht voor € 500.000. Gevolgen voor de belastingheffing voor A, B en C? A en B blijven partners. Dus maar een hoofdverblijf. Samen kiezen. Als niet gekozen, degene die als eerste aangifte heeft ingediend. Als ze kiezen voor woning van A, dan helft EWF van toepassing en is slechts de helft van de volledige rente is aftrekbaar. En als A de volledige rente voldoet. In principe niet van belang, drukt niet volledig op haar. Tenzij aannemen dat het woongenot alimentatie is. Dan volledig EWF. Betaling van de rente is ook alimentatie van a naar B; ook aftrekbaar. Lijkt echter moeilijk verdedigbaar. Anders geldlening openbreken en helemaal op naam zetten van A, waarbij B borg is. A heeft de halve eigendom. Als ze kiezen voor woning van B, dan ook maar voor de helft aftrekbaar, want B heeft voor de ½ een ew-schuld. A en B blijven partners. Dus maar een hoofdverblijf. Samen kiezen. Als niet gekozen, degene die als eerste aangifte heeft ingediend. Als ze kiezen voor woning van A, dan helft EWF van toepassing en is slechts de helft van de volledige rente is aftrekbaar. En als A de volledige rente voldoet. In principe niet van belang, drukt niet volledig op haar. Tenzij aannemen dat het woongenot alimentatie is. Dan volledig EWF. Betaling van de rente is ook alimentatie van a naar B; ook aftrekbaar. Lijkt echter moeilijk verdedigbaar. Anders geldlening openbreken en helemaal op naam zetten van A, waarbij B borg is. A heeft de halve eigendom. Als ze kiezen voor woning van B, dan ook maar voor de helft aftrekbaar, want B heeft voor de ½ een ew-schuld.

    54. Beoordeling gewijzigd partnerbegrip Harmonisatie Binnen IB nog niet volledig: personen die tot het huishouden behoren Vereenvoudiging Ja: objectieve criteria Zowel voor bestaan partnerschap Als voor beëindiging partnerschap Aanvullende wetgeving vereist Vereenvoudiging niet alleen in verband met voorinvullen van de aangifte. Maar wetgeving was in de praktijk niet te controleren en niet uitvoerbaar. Goede wijziging. Vereenvoudiging niet alleen in verband met voorinvullen van de aangifte. Maar wetgeving was in de praktijk niet te controleren en niet uitvoerbaar. Goede wijziging.

    55. Partner in de SW Echtgenoten/geregistreerden niet van tafel en bed gescheiden Samenwoners 6-maand samenwoners Vijf-jaar samenwoners Mantelzorger Uitzondering verpleegtehuis gemeenschappelijke huishouding vervalt Niet: bloedverwanten in de rechte lijn Eén partner Net als in de ib zijn er eigenlijk 3 categorieen partners: gehuwden, geregistreerden en ongehuwd samenwonenden. Geregistreerden via art. 2, lid 6, AWIR. Net als in de ib zijn er eigenlijk 3 categorieen partners: gehuwden, geregistreerden en ongehuwd samenwonenden. Geregistreerden via art. 2, lid 6, AWIR.

    56. Harmonisatie IB/SW? Binnen de SW Nee: nog 3 (4) partnerbegrippen naast elkaar Ja: meerrelatie vervalt IB/SW Andere voorwaarden (ex-)echtgenoten Andere voorwaarden ongehuwd samenwonenden Samenlevingscontract met zorgverplichting bloedverwanten rechte lijn Dezelfde voorwaarden: Gemeenschappelijke huishouding vervalt Uitzondering verpleegtehuis Een partner 3 parnterbegrippen: echtgenoot, 6-maands met sam.contract, 5-jaar ongeh. Samenwonenden en mantelzorger. Voor gehuwden is belangrijk verschil beeindiging partnerschap. Voor IB: verzoek ontbinding van het huwelijk voor SW formele echtscheiding. Ligt altijd enige tijd tussen. Rechtvaardiging van het verschil? Verzoek tot ontbinding van het huwelijk kan worden ingetrokken. Verzorgingsverplichting blijft bestaan tot moment van echtscheiding. Als partners om hun moverende reden niet willen scheiden en nieuwe samenwoonrelatie aangaan is dat een probleem. Beter: 2 partners naast elkaar: gehuwden en ongehuwd samenwonenden. Samenlevingscontract. Vloeit voort uit het feit dat ib jaarlijkse belasting is en SW niet. Voor IB kunnen kinderen van 27 jaar of ouder wel kwalificeren en voor SW niet. Daarnaast blijft men partner als de samenwoning tegen de wil is geeindigd en geen ander partner is. Verzoek ontbinding vs echtscheiding Miv 1/1/2011 wetsvoorstel 32 505: Gezamenlijke huishouding vervalt Uitzondering verpleegtehuis ook voor IB/ AWIR/AWR 3 parnterbegrippen: echtgenoot, 6-maands met sam.contract, 5-jaar ongeh. Samenwonenden en mantelzorger. Voor gehuwden is belangrijk verschil beeindiging partnerschap. Voor IB: verzoek ontbinding van het huwelijk voor SW formele echtscheiding. Ligt altijd enige tijd tussen. Rechtvaardiging van het verschil? Verzoek tot ontbinding van het huwelijk kan worden ingetrokken. Verzorgingsverplichting blijft bestaan tot moment van echtscheiding. Als partners om hun moverende reden niet willen scheiden en nieuwe samenwoonrelatie aangaan is dat een probleem. Beter: 2 partners naast elkaar: gehuwden en ongehuwd samenwonenden. Samenlevingscontract. Vloeit voort uit het feit dat ib jaarlijkse belasting is en SW niet. Voor IB kunnen kinderen van 27 jaar of ouder wel kwalificeren en voor SW niet. Daarnaast blijft men partner als de samenwoning tegen de wil is geeindigd en geen ander partner is. Verzoek ontbinding vs echtscheiding Miv 1/1/2011 wetsvoorstel 32 505: Gezamenlijke huishouding vervalt Uitzondering verpleegtehuis ook voor IB/ AWIR/AWR

    57. Beoordeling (coördinatie) partnerbegrip IB: vereenvoudiging Objectieve criteria Uniformering Personen tot het huishouden behoren IB en SW: meer harmonisatie mogelijk IB: bloedverwanten in de rechte lijn SW: einde partnerschap ‘vijfjaars’-partners eruit Sociale zekerheid? 3 parnterbegrippen: echtgenoot, 6-maands met sam.contract, 5-jaar ongeh. Samenwonenden en mantelzorger. Voor gehuwden is belangrijk verschil beeindiging partnerschap. Voor IB: verzoek ontbinding van het huwelijk voor SW formele echtscheiding. Ligt altijd enige tijd tussen. Rechtvaardiging van het verschil? Verzoek tot ontbinding van het huwelijk kan worden ingetrokken. Verzorgingsverplichting blijft bestaan tot moment van echtscheiding. Als partners om hun moverende reden niet willen scheiden en nieuwe samenwoonrelatie aangaan is dat een probleem. Beter: 2 partners naast elkaar: gehuwden en ongehuwd samenwonenden. Samenlevingscontract. Vloeit voort uit het feit dat ib jaarlijkse belasting is en SW niet. Voor IB kunnen kinderen van 27 jaar of ouder wel kwalificeren en voor SW niet. Daarnaast blijft men partner als de samenwoning tegen de wil is geeindigd en geen ander partner is. Verzoek ontbinding vs echtscheiding Miv 1/1/2011 wetsvoorstel 32 505: Gezamenlijke huishouding vervalt Uitzondering verpleegtehuis ook voor IB/ AWIR/AWR 3 parnterbegrippen: echtgenoot, 6-maands met sam.contract, 5-jaar ongeh. Samenwonenden en mantelzorger. Voor gehuwden is belangrijk verschil beeindiging partnerschap. Voor IB: verzoek ontbinding van het huwelijk voor SW formele echtscheiding. Ligt altijd enige tijd tussen. Rechtvaardiging van het verschil? Verzoek tot ontbinding van het huwelijk kan worden ingetrokken. Verzorgingsverplichting blijft bestaan tot moment van echtscheiding. Als partners om hun moverende reden niet willen scheiden en nieuwe samenwoonrelatie aangaan is dat een probleem. Beter: 2 partners naast elkaar: gehuwden en ongehuwd samenwonenden. Samenlevingscontract. Vloeit voort uit het feit dat ib jaarlijkse belasting is en SW niet. Voor IB kunnen kinderen van 27 jaar of ouder wel kwalificeren en voor SW niet. Daarnaast blijft men partner als de samenwoning tegen de wil is geeindigd en geen ander partner is. Verzoek ontbinding vs echtscheiding Miv 1/1/2011 wetsvoorstel 32 505: Gezamenlijke huishouding vervalt Uitzondering verpleegtehuis ook voor IB/ AWIR/AWR

    58. Vruchtgebruik eigen woning Mr. Tamara Peters van Neijenhof

    59. Enquête Onwenselijkheid van een wijziging Intrekking resolutie art. 10 (2.8) Het verhogen van de eerste schijf voor kinderen (3.1) Gesplitste aankoop valt onder art. 10 (3.5) Grootste knelpunt Art 10 (58x) Ontbreken van overgangsrecht Complexe regelgeving

    60. Enquête Er is meer vraag naar: Gesplitste aankoop ?55,8% NEE Intrekking resolutie ? 53,1% NEE Benadert u actief cliënten die: Gesplitst hebben aangekocht? 73,3% NEE Bloot eigendom hebben overgedragen? 53,1% NEE

    61. Wat te doen? 1. Niets doen 2. Vruchtgebruik overdragen 3. Bloot eigendom terugkopen

    62. Wat te doen? Niets doen Artikel 10 SW volledig van toepassing Eventuele aftrekposten o.g.v. artikel 7 SW - hetgeen is opgeofferd (koopsom) - schenkbelasting/overdrachtsbelasting ? verhoogd met 6% rente per jaar

    63. Wat te doen? Casus Langstlevende 70 jaar, 2 kinderen, 20 jaar geleden, bloot eigendom overgedragen/gesplitst aangekocht Waarde pand nu 450.000, ttv aankoop 186.589 Waarde bloot eigendom ttv aankoop 52.245 Erfbelasting: 20% Bij overlijden: 450.000 belast minus koopsom verhoogd met 6% rente? Erfbelasting € 67.012

    64. Wat te doen? Overdragen vruchtgebruik Zelfde casus: Waarde vruchtgebruik nu: € 189.000 Gevolgen overdracht: Schenkbelasting: € 7.160 Overdrachtsbelasting: € 11.340 Erfbelasting: € 0 Totaal € 18.500 Voordeel: € 48.512

    65. Wat te doen? Overdragen vruchtgebruik Let wel: Haalt heffing naar voren Gevolgen ?box 3 Huurrecht ouders? zakelijke huur (6%?)?alsnog art. 10 SW 180 dagen!

    66. Wat te doen? Terugkopen bloot eigendom Zelfde casus: bloot eigendom waard € 261.000 Schenkbelasting: nvt Overdrachtsbelasting: € 15.660 Erfbelasting € 37.800 Totaal: € 53.460 Voordeel: € 13.552

    67. Wat te doen?  

    68. Wat te doen? Terugkopen bloot eigendom Let op: uitgegaan van de tabellen! Waarde in het economisch verkeer In het zicht van overlijden alsnog terugkopen bloot eigendom? Waarde vruchtgebruik minimaal, bloot eigendom hoge waarde? hoge aftrekpost nalatenschap ?wel overdrachtsbelasting ? binnen 180 dagen?

    69. Wat te doen? Blijft maatwerk………..  

    70. De dertigdagenclausule Maiko van Bakel Bsc.

    71. Programma Wat is een dertigdagenclausule? Wettelijke dertigdagenclausule (art. 53, lid 4 SW 1956) Verschillen wettelijke/testamentaire dertigdagenclausule Ontbindende of opschortende voorwaarde? Aanvullend vruchtgebruiklegaat Voorstellen. In het kader van het verplicht fiscaal keuzevak dat tot mijn studieprogramma behoord heb ik deelgenomen aan het vak Fiscale aspecten van verervingen. Uitleggen wat te bespreken. Voorstellen.In het kader van het verplicht fiscaal keuzevak dat tot mijn studieprogramma behoord heb ik deelgenomen aan het vak Fiscale aspecten van verervingen.

    72. De dertigdagenclausule Doel: Binnen korte periode meervoudige heffing van erfbelasting over (nagenoeg) hetzelfde vermogen voorkomen. Primaire erfrechtelijke verkrijger komt niet op in nalatenschap eerststervende bij overlijden binnen dertig dagen. Gevolg: erfrechtelijke verkrijging komt van rechtswege te vervallen. Teruggave geheven erfbelasting op grond van art. 53, lid 1 SW 1956. Voorbeeld: een dergelijke situatie kan zich voordoen wanneer een erfgenaam kort na het overlijden van degene van wie hij vermogen geërfd heeft, zelf door een noodlottig ongeval komt te overlijden of bij een al wat ouder echtpaar op leeftijd. Wanneer we nader inzoomen op de constructie van de dertigdagenclausule wordt duidelijk dat wanneer de erfgenaam de erflater minder dan dertig dagen overleeft, deze gehouden wordt gelijktijdig met de erflater te zijn overleden. De primaire erfrechtelijke verkrijging komt dan niet op in de nalatenschap van de erflater. Diens verkrijging komt dan rechtswege te vervallen. Er wordt ook wel gezegd dat de verkrijging er successierechtelijk ‘tussen uit valt’. Wanneer wordt uitgegaan van een standaard dertigdagenclausule welke onder ontbindende voorwaarde geformuleerd is – dus een erfrechtelijke verkrijging onder de voorwaarde dat de verkrijger op de dertigste dag na het overlijden van de testateur niet meer in leven is – wordt het ter zake van de eerste verkrijging geheven bedrag aan erfbelasting teruggegeven op grond van art. 53, lid 1 SW 1956. Voorbeeld: een dergelijke situatie kan zich voordoen wanneer een erfgenaam kort na het overlijden van degene van wie hij vermogen geërfd heeft, zelf door een noodlottig ongeval komt te overlijden of bij een al wat ouder echtpaar op leeftijd. Wanneer we nader inzoomen op de constructie van de dertigdagenclausule wordt duidelijk dat wanneer de erfgenaam de erflater minder dan dertig dagen overleeft, deze gehouden wordt gelijktijdig met de erflater te zijn overleden. De primaire erfrechtelijke verkrijging komt dan niet op in de nalatenschap van de erflater. Diens verkrijging komt dan rechtswege te vervallen. Er wordt ook wel gezegd dat de verkrijging er successierechtelijk ‘tussen uit valt’.

    73. Wettelijke dertigdagenclausule Art. 53, vierde lid Successiewet 1956. Vermindering tot nihil indien dezelfde verkrijging opnieuw in heffing betrokken. Indien testamentaire clausule dan wettelijke clausule geen effect. Feitelijk een vrijstelling. ‘Wettelijke dertigdagenclausule’ beter op zijn plaats in art. 32 SW 1956. Enquête: 64% vindt de wijziging in meer of minder mate wenselijk. 21% van respondenten acht wijziging zeer wenselijk. Met de wijziging van de Successiewet per 1 januari 2010 heeft de wetgever voorzien in een wettelijke regeling voor de situatie dat een erfgenaam binnen dertig dagen na een erfrechtelijke verkrijging komt te overlijden. Deze regeling is opgenomen in het vierde lid van art. 53 van de Successiewet. Waar het op aankomt is dat dezelfde verkrijging – hetzelfde object – opnieuw in de heffing betrokken moet worden. Aan de parlementaire geschiedenis kan verder worden ontleend dat wanneer in een dertigdagenclausule in een testament is opgenomen, de wettelijke regeling geen effect heeft. Wat opvalt is dat de bepaling in feite een vrijstelling inhoudt. De bepaling omvat een subjectieve vrijstelling voor degenen die binnen dertig dagen na een erfrechtelijke verkrijging overlijdt. Omdat alle bepalingen met betrekking tot de verschuldigdheid van erfbelasting zijn opgenomen in art. 32 van de Successiewet zou het voor de duidelijk in mijn ogen beter zijn dat de regeling in art. 32 opgenomen wordt. Maar dit even terzijde. Uit de enquete blijkt dat de meeste van de respondenten positief gestemd is over het opnemen van de dertigdagenclausule in de wet. Maar liefst 64 van de ondervraagden acht de regeling in het licht van een redelijke belastingheffing in meer of mindere mate wenselijk te zijn. 21% van de respondenten beschouwd de invoering van de wettelijke dertigdagenclausule zelfs al zeer wenselijk. Met de wijziging van de Successiewet per 1 januari 2010 heeft de wetgever voorzien in een wettelijke regeling voor de situatie dat een erfgenaam binnen dertig dagen na een erfrechtelijke verkrijging komt te overlijden. Deze regeling is opgenomen in het vierde lid van art. 53 van de Successiewet. Waar het op aankomt is dat dezelfde verkrijging – hetzelfde object – opnieuw in de heffing betrokken moet worden. Aan de parlementaire geschiedenis kan verder worden ontleend dat wanneer in een dertigdagenclausule in een testament is opgenomen, de wettelijke regeling geen effect heeft.

    74. Wettelijke dertigdagenclausule Art. 53, lid 4 SW 1956:De erfbelasting (…) wordt verminderd tot nihil INDIEN over het verkregene (…) nogmaals erfbelasting wordt geheven. Voorbeeld: Vader † (nalatenschap: 1.000.000) Kind † (binnen 30 dagen na vader) echtgenoot Bij overlijden vader: kind erfbelasting verschuldigd over 1.000.000 -/- 19.000 = 981.000. Bij overlijden kind (binnen 30 dagen): echtgenoot erfbelasting verschuldigd over 1.000.000 -/- 600.000 = 400.000. Erfbelasting teruggave over verkrijging van 981.000 (art. 53, lid 4 SW 1956). Resultaat: Per saldo niet geheven over 600.000 vrijstelling. Wanneer de bepaling van art. 53, lid 4 SW 1956 goed wordt gelezen kan dit een discussiepunt opleveren met betrekking tot de vraag hoe het woord ‘indien’ gelezen dient te worden. Lid 4 van art. 54 SW 1956 zegt namelijk dat slechts de erfbelasting die ter zake van de primaire verkrijger is geheven wordt verminderd tot nihil, INDIEN (!) over het verkregene bij het overlijden van de verkrijger binnen dertig dagen normaals erfbelasting wordt geheven. De bepaling zegt dus niet dat er slechts erfbelasting wordt teruggeheven voor zover er dubbele heffing optreedt. Dat dit onrechtvaardige gevolgen kan leiden zal ik verduidelijken met een voorbeeld: De situatie is als volgt dat we te maken hebben met een vader die overlijdt en als enig erfgenaam is aangewezen diens kind. De nalatenschap bedraagt 1.000.000. in het testament van vader is een dertigdagenclausule opgenomen ten behoeve van de verkrijging van het kind. Op moment dat vader overlijdt is het kind erfbelasting verschuldigd over 1.000.000 minus een vrijstelling van 19.000, is per saldo 981.000. Wanneer het kind binnen 30 dagen na vader komt te overlijden en ervan wordt uitgegaan dat als enig erfgenaam opkomt de echtgenoot van het kind, is bij het overlijden van het kind over 400.000 erfbelasting verschuldigd. Omdat art. 53, lid 4 SW 1956 bepaalt dat erfbelasting wordt teruggegeven indien over de dezelfde opnieuw wordt geheven wordt in dit geval gewoon erfbelasting teruggeven over de verkrijging van 981.000 bij het kind. Hiermee is de vrijstelling van de echtgenoot van 600.000 geëffectueerd. Wanneer de bepaling van art. 53, lid 4 SW 1956 goed wordt gelezen kan dit een discussiepunt opleveren met betrekking tot de vraag hoe het woord ‘indien’ gelezen dient te worden. Lid 4 van art. 54 SW 1956 zegt namelijk dat slechts de erfbelasting die ter zake van de primaire verkrijger is geheven wordt verminderd tot nihil, INDIEN (!) over het verkregene bij het overlijden van de verkrijger binnen dertig dagen normaals erfbelasting wordt geheven. De bepaling zegt dus niet dat er slechts erfbelasting wordt teruggeheven voor zover er dubbele heffing optreedt. Dat dit onrechtvaardige gevolgen kan leiden zal ik verduidelijken met een voorbeeld: De situatie is als volgt dat we te maken hebben met een vader die overlijdt en als enig erfgenaam is aangewezen diens kind. De nalatenschap bedraagt 1.000.000. in het testament van vader is een dertigdagenclausule opgenomen ten behoeve van de verkrijging van het kind. Op moment dat vader overlijdt is het kind erfbelasting verschuldigd over 1.000.000 minus een vrijstelling van 19.000, is per saldo 981.000.Wanneer het kind binnen 30 dagen na vader komt te overlijden en ervan wordt uitgegaan dat als enig erfgenaam opkomt de echtgenoot van het kind, is bij het overlijden van het kind over 400.000 erfbelasting verschuldigd. Omdat art. 53, lid 4 SW 1956 bepaalt dat erfbelasting wordt teruggegeven indien over de dezelfde opnieuw wordt geheven wordt in dit geval gewoon erfbelasting teruggeven over de verkrijging van 981.000 bij het kind. Hiermee is de vrijstelling van de echtgenoot van 600.000 geëffectueerd.

    75. Wettelijke dertigdagenclausule Art. 53, lid 4 SW 1956:De erfbelasting (…) wordt verminderd tot nihil INDIEN over het verkregene (…) nogmaals erfbelasting wordt geheven. Voorbeeld: Vader † (nalatenschap: 600.000) Kind † (30 dagen na vader) echtgenoot Bij overlijden vader: kind erfbelasting verschuldigd over 600.000 -/- 19.000 = 581.000. Bij overlijden kind (binnen 30 dagen): echtgenoot erfbelasting verschuldigd over 600.000 -/- 600.000 = nihil. Geen erfbelasting teruggave verkrijging kind want er wordt niet opnieuw geheven. Resultaat: Heffing bij kind blijft in stand. Wanneer de nalatenschap van vader niet 1.000.000 maar 600.000 bedraagt zijn de gevolgen als volgt. Bij het overlijden van vader wordt bij het kind erfbelasting geheven over de verkrijging van 600.000 Bij het overlijden van het kind is de echtgenoot als enig erfgenaam geen erfbelasting verschuldigd omdat de verkrijging volledig wegvalt in de partnervrijstelling van 600.000. Er wordt dan niet voldaan aan wat art. 53, lid 4 SW 1956 stelt, namelijk dat slechts erfbelasting wordt teruggegeven indien over het verkregene normaal erfbelasting wordt geheven. In dit scenario wordt bij het tweede overlijden geen erfbelasting geheven en volgt er dus ook geen teruggaaf op grond van art. 53, lid 4 SW 1956. Deze manier van het lezen van de wettelijke bepaling kan als onredelijk beschouwd in vergelijking met het eerste scenario. Wanneer de nalatenschap van vader niet 1.000.000 maar 600.000 bedraagt zijn de gevolgen als volgt.Bij het overlijden van vader wordt bij het kind erfbelasting geheven over de verkrijging van 600.000Bij het overlijden van het kind is de echtgenoot als enig erfgenaam geen erfbelasting verschuldigd omdat de verkrijging volledig wegvalt in de partnervrijstelling van 600.000. Er wordt dan niet voldaan aan wat art. 53, lid 4 SW 1956 stelt, namelijk dat slechts erfbelasting wordt teruggegeven indien over het verkregene normaal erfbelasting wordt geheven. In dit scenario wordt bij het tweede overlijden geen erfbelasting geheven en volgt er dus ook geen teruggaaf op grond van art. 53, lid 4 SW 1956.

    76. Verschillen Verschillende erfrechtelijke & fiscale effecten: Opa † Kind † (binnen 30 dagen na opa) Kleinkind Wettelijke dertigdagenclausule Verkrijging kind blijft in stand Kleinkind erft van kind Testamentaire dertigdagenclausule Verkrijging kind vervalt Kleinkind erft van opa Wat goed dient te worden ingezien is dat de testamentaire en wettelijke dertigdagenclausule zowel erfrechtelijk als fiscaal gezien verschillende effecten hebben. Dit kan worden verduidelijkt met het volgende voorbeeld: Wettelijke dertigdagenclausule: Ten aanzien van de wettelijke regeling blijft de primaire verkrijging van het kind in stand wanneer deze binnen dertig na zijn vader komt te overlijden. Het op het kind toepasselijke wettelijke of testamentaire erfrecht bepaalt vervolgens dat diens kind als enig erfgenaam opkomt. De verwantschap tussen dit kind en het kleinkind is dan ook van belang voor het bij de verkrijging van toepassing zijnde tarief en vrijstelling. Testamentaire dertigdagenclausule: De testamentaire dertigdagenclausule zorgt ervoor dat de erflater – in dit geval opa – zelf bepaalt wie na het overlijden van de primaire erfgenaam als erfrechtelijke verkrijg opkomt. In dit geval zal dat het kleinkind zijn. Het kleinkind erft dus rechtstreeks van opa en uit dien hoofde is de verwantschap tussen opa en het kleinkind van belang voor het tarief van vrijstelling. In dit geval zal fiscaal de wettelijke dertigdagenclausule meest voordelig uitpakken. Het tarief dat van toepassing is in de verhouding vader-kind is namelijk lager dan in de verhouding Opa-kleinkind. De omstandigheden kunnen echter ook zo zijn dat de testamentaire dertigdagenclausule fiscaal het meest gunstig uitpakt. In de testamentaire praktijk heeft zich daarom het model ontwikkeld waarbij aan de dertigdagenclausule in testament de ontbindende voorwaarde wordt toegevoegd dat deze geen toepassing vindt in het geval de wettelijke regeling voordeliger uitwerkt. Waar in zulke gevallen wel rekening mee moet worden gehouden is dat zo’n fiscaal voordeligere uitwerking wel kan betekenen dat iemand anders als erfgenaam opkomt dan dat de erflater initieel voor ogen heeft gehad. Hoewel de wettelijke regeling dan voordeliger uitwerkt, moet wel in acht worden genomen of de wens van de erflater gehonoreerd wordt. Wat goed dient te worden ingezien is dat de testamentaire en wettelijke dertigdagenclausule zowel erfrechtelijk als fiscaal gezien verschillende effecten hebben.

    77. Ontbindende/opschortende voorwaarde. Ontbindende voorwaarde Primaire verkrijger belast bij overlijden testateur naar waarde verkrijging op dat moment. Bij overlijden binnen dertig dagen primaire verkrijger: Teruggave erfbelasting primaire verkrijging (art. 53, lid 1 SW 1956). Subsidiair(e) erfgena(a)m(en) belast naar waarde nalatenschap eerststervende op moment overlijden primaire verkrijger (art. 45, lid 3 SW 1956). Een andere afweging die bij het inzetten van een dertigdagenclausule in testament gemaakt kan worden betreft de keuze voor een formulering onder ontbindende dan wel opschortende voorwaarde. Een andere afweging die bij het inzetten van een dertigdagenclausule in testament gemaakt kan worden betreft de keuze voor een formulering onder ontbindende dan wel opschortende voorwaarde.

    78. Ontbindende/opschortende voorwaarde. Opschortende voorwaarde Primaire verkrijger belast indien deze dertig dagen na overlijden testateur nog in leven is naar waarde op dat moment (art. 45, lid 3 SW 1956) = intreden voorwaarde. Teruggave erfbelasting bij erfgenamen die erfbelasting waren verschuldigd bij overlijden testateur (art. 53, lid 1 SW 1956). Indien voorwaarde niet in vervulling gaat: Verkrijging subsidiaire erfgenamen onvoorwaardelijk. Geen teruggave erfbelasting. Het belang van een formulering onder opschortende of ontbindende voorwaarde zit hem in feit dat na het overlijden plaatsgevonden waardeveranderingen van belang zijn voor het uiteindelijk verschuldigde bedrag aan erfbelasting. Als voorbeeld kan worden genoemd de situatie van een man met vrouw en kind en de man overlijdt. In zijn testament is een dertigdagenclausule opgenomen ten behoeve van de verkrijging van de vrouw. Wanneer de dertigdagenclausule onder ontbindende voorwaarde is geformuleerd en de nalatenschap op moment van het overlijden van de vrouw in waarde is gedaald levert dit een fiscaal voordeel op. Er wordt dan namelijk erfbelasting teruggegeven die belast werd naar de hogere waarde van de nalatenschap op moment van overlijden van de man. Een formulering onder opschortende voorwaarde werkt dan fiscaal ongunstiger uit omdat de erfgenamen reeds erfbelasting hebben betaald op moment van overlijden van vader, die nu bij overlijden van moeder niet wordt teruggeven of wordt herberekend naar de lagere waarde van de nalatenschap op dat moment. Het blijft met dergelijke waardeveranderingen natuurlijk wel koffiedik kijken. Toekomstige waardeveranderingen zijn namelijk moeilijk in te schatten.Het belang van een formulering onder opschortende of ontbindende voorwaarde zit hem in feit dat na het overlijden plaatsgevonden waardeveranderingen van belang zijn voor het uiteindelijk verschuldigde bedrag aan erfbelasting.

    79. Aanvullend vruchtgebruiklegaat. Man † Vrouw † (30 dagen na man) Kind In de testamentaire praktijk heeft een verfijning op de dertigdagenclausule plaatsgevonden in de vorm van een vruchtgebruikvariant. Ook hierbij valt de verkrijging van de primaire erfgenaam er successierechtelijk tussenuit en wordt de geheven erfbelasting teruggeven, maar deze persoon krijgt hiervoor wel een vruchtgebruik gelegateerd. Over de waarde van dit vruchtgebruik is erfbelasting verschuldigd en dit vruchtgebruik vermindert de verkrijging van de subsidiaire erfgenamen. Ik zal het een en ander proberen te verduidelijken met een voorbeeld: De uitgangssituatie betreft nu een man die overlijdt en als erfgenamen zijn echtgenote en hun kind achterlaat. In zijn testament is een dertigdagenclausule met aanvullend vruchtgebruiklegaat ten behoeve van de verkrijging van de vrouw opgenomen. Wanneer de man overlijdt is de vrouw gewoon erfbelasting verschuldigd over de waarde van haar erfdeel. Dit is de helft van de nalatenschap. Wanneer de vrouw binnen 30 dagen na haar man komt te overlijden, wordt de bij haar geheven erfbelasting teruggegeven op grond van art. 53, lid 1 SW 1956. Op moment van haar overlijden krijgt de vrouw een vruchtgebruik gelegateerd waarover zij erfbelasting verschuldigd is. Dit deel vermindert de teruggave van erfbelasting op grond van het eerste lid van art. 53. Vervolgens vervalt het vruchtgebruik dat de vrouw verkrijgt van rechtswege. Vruchtgebruik is namelijk een persoonlijk recht, dat niet voor vererving in aanmerking komt. Bij het kind loopt het bloot eigendom van zijn verkrijging dan automatisch vol tot vol eigendom. Een dergelijke constructie kan fiscaal aantrekkelijk zijn. Voor de waarde van het vruchtgebruiklegaat kan bijvoorbeeld worden aangesloten bij de vrijstelling van de vrouw voor de Successiewet. Ook kan het vruchtgebruik over een dusdanig deel van de nalatenschap worden gelegateerd dat de marginale tarieven over de verkrijgingen van zowel het kind als de vrouw zoveel mogelijk is. In de testamentaire praktijk heeft een verfijning op de dertigdagenclausule plaatsgevonden in de vorm van een vruchtgebruikvariant. Ook hierbij valt de verkrijging van de primaire erfgenaam er successierechtelijk tussenuit en wordt de geheven erfbelasting teruggeven, maar deze persoon krijgt hiervoor wel een vruchtgebruik gelegateerd. Over de waarde van dit vruchtgebruik is erfbelasting verschuldigd en dit vruchtgebruik vermindert de verkrijging van de subsidiaire erfgenamen.

    80. Aanvullend vruchtgebruiklegaat. Voor omvang vruchtgebruiklegaat aansluiten bij: Voor de primaire erfgenaam geldende vrijstelling, of Marginale tarieven over ieders verkrijging zoveel mogelijk. Voordelen: Fiscaal aantrekkelijk. Waarde nalatenschap eerststervende wordt beter verspreid. Geen dubbele vererving: vruchtgebruik eindigt van rechtswege. In deze voordelige uitwerking van het aanvullend vruchtgebruiklegaat is onder de gewijzigde successiewet geen verandering gekomen. Bij deze gang van zaken kunnen wel enige vraagtekens gezet worden. Het kan namelijk discutabel worden geacht dat een vruchtgebruik wordt gelegateerd ten behoeve van iemand die overleden is. Juridisch ontstaat het vruchtgebruik pas bij het overlijden van de vruchtgebruiker. De vraag is of dit in het licht van de bepalingen van het vruchtgebruik van titel 8 van boek 3 BW ook allemaal zomaar kan. Ook de voorschriften met betrekking tot het bepalen van de waarde van het vruchtgebruik in art. 5 en art. 10 van het uitvoeringsbesluit van de SW gaan uit van een levende vruchtgebruiker. In ieder geval is duidelijk dat aan het toekennen van vruchtgebruik geen terugwerkende kracht verleend kan worden. In deze voordelige uitwerking van het aanvullend vruchtgebruiklegaat is onder de gewijzigde successiewet geen verandering gekomen. Bij deze gang van zaken kunnen wel enige vraagtekens gezet worden. Het kan namelijk discutabel worden geacht dat een vruchtgebruik wordt gelegateerd ten behoeve van iemand die overleden is. Juridisch ontstaat het vruchtgebruik pas bij het overlijden van de vruchtgebruiker. De vraag is of dit in het licht van de bepalingen van het vruchtgebruik van titel 8 van boek 3 BW ook allemaal zomaar kan. Ook de voorschriften met betrekking tot het bepalen van de waarde van het vruchtgebruik in art. 5 en art. 10 van het uitvoeringsbesluit van de SW gaan uit van een levende vruchtgebruiker. In ieder geval is duidelijk dat aan het toekennen van vruchtgebruik geen terugwerkende kracht verleend kan worden.

    81. Conclusie Testamentaire dertigdagenclausules onder gewijzigde Successiewet niet overbodig geworden. Verschillende effecten testamentaire / wettelijke dertigdagenclausule. Formulering onder ontbindende of opschortende voorwaarde. Fiscaal voordelig aanvullend vruchtgebruiklegaat. Inzet van dertigdagenclausule vraagt om zorgvuldige afweging. Secuur doseren van dit estate planningsmechanisme is het advies.

    82. Varia Mr. Yvonne Pijpers

    83. Renteafspraken in testament Successiewet tot 1 januari 2010 - Art. 1, tweede lid SW (oud): “ …, alsmede de verkrijging ingevolge een overeenkomst met betrekking tot rentevergoeding als bedoeld in artikel 13, vierde lid van Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek … “ Art. 1, vijfde lid SW (oud): art. 1, tweede lid SW gold ook voor uiterste wilsbeschikkingen die inhoudelijk overeenkwamen met de wettelijke verdeling van Boek 4 BW

    84. Renteafspraken in testament (vervolg) HR 25 juni 2010, 09/00603, BNB 2010/274c* Rechtsvraag: is de renteovereenkomst aan te merken als een aan schenkingsrecht onderworpen schenking tussen langstlevende en kinderen of wordt deze overeenkomst gevolgd voor de berekening van de verschuldigde erfbelasting? Vaststellingen HR:1. OBV komt inhoudelijk overeen met de WV2. Art. 1, tweede lid, SW, waarin wordt aangehaakt bij art. 4:13, vierde lid, BW, ziet op elke overeenkomst als bedoeld in laatstgenoemde bepaling.

    85. Renteafspraken in testament (vervolg) Successiewet vanaf 1 januari 2010 - Art. 1, derde lid, onderdeel b SW: “… b. een overeenkomst als bedoeld in artikel 13, vierde lid, van Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek …” Art. 1, vijfde lid SW (oud) is komen te vervallen

    86. Renteafspraken in testament (vervolg) Reikwijdte arrest Hoge Raad vanaf 1 januari 2010 Gevolgen OBV zonder ‘tenzij-clausule’Renteovereenkomst niet gevolgd voor erfbelasting Gevolgen Wettelijke Verdeling zonder ‘tenzij-clausule’Renteovereenkomst wel gevolgd voor erfbelasting Let op kanttekeningen hierbij:1. Plaats van artikel 1, derde lid, onderdeel b SW in de wet2. Uitlatingen van de Staatssecretaris tijdens de parlementaire behandeling van de nieuwe SW

    87. Vrijstelling eigen woning Eenmalig verhoogde vrijstelling m.i.v. 1 januari 2010: € 24.000 (art. 33 sub 5 SW). Verhoging vrijstelling tot € 50.000 indien deze wordt aangewend voor de aankoop van een eigen woning. In de praktijk meer vraag naar schenkingen met toepassing van deze vrijstelling volgens 75,2%. Vraag: zijn de fiscale gevolgen, op lange(re) termijn ook wenselijk?

    88. Vrijstelling eigen woning (vervolg) Algemeen Achtergrond van de regeling. Overgangsrecht voor eenmalig verhoogde schenkingen die plaatsvonden voor 1 januari 2010 (art. 33 sub 6 SW). Bedrag kan worden gesplitst in € 24.000 ‘vrije besteding’ en € 26.000 ‘besteding t.b.v. de eigen woning’. Vrijstelling kan niet ‘gespreid’ worden toegepast.

    89. Vrijstelling eigen woning (vervolg) Voorwaarden vrijstelling (art. 33 sub 5 SW jo art. 5 UR Schenk- en erfbelasting) Schenking onder opschortende voorwaarde Vastlegging in notariële akte Desgevraagd: onderbouwing met schriftelijke bescheiden

    90. Vrijstelling eigen woning (vervolg) Uitbreiding regeling vanaf 1 januari 2011 / goedkeuringen met terugwerkende kracht tot 1 januari 2010 Fiscale Verzamelwet 2010 en Besluit MvF 15 september 2010, VN 2010/50.24 Vrijstelling ook van toepassing op eigen woning in de zin van art. 3.111, derde lid Wet IB 2001. Vrijstelling ook van toepassing voor bepaalde kosten en aflossing van een eigenwoningschuld (nadere voorwaarden aan verbonden). Schenking via de partner van het kind

    91. Vrijstelling eigen woning (vervolg) Gevolg inkomstenbelasting Art. 3.119a, eerste lid Wet IB 2001: de eigenwoningschuld wordt verminderd met de genoten vrijstelling van art. 33 sub 5 en 6 SW. Let op: Vrijstelling oogt sympathiek, maar let op de gevolgen op termijn voor de inkomstenbelasting en de erfbelasting.

    92. Vrijstelling eigen woning (vervolg) Indicatief cijfermatig voorbeeld: Vergelijking lenen/schenken Situatie 1 Vader schenkt aan zijn zoon een bedrag van € 50.000 met toepassing van de vrijstelling, het gehele bedrag wordt aangewend voor de aankoop van de eigen woning. Situatie 2 Vader leent aan zijn zoon een bedrag van € 50.000 tegen een rente van 5%.

    93. Vrijstelling eigen woning (vervolg) Overige uitgangspunten: Waarde woning en koopsom € 200.000 Marginaal tarief erfbelasting 20% Marginaal IB-tarief zoon 52% De box 3-heffing wordt aan het eind van het betreffende jaar betaald, maar berekend over de waarde van het vermogen per 1 januari van het betreffende jaar. De berekening ziet op de laatste € 50.000 van vader, aan de top. De waarde van de woning van de zoon blijft gelijk.

    94. Vrijstelling eigen woning (vervolg)

    95. Vrijstelling eigen woning (vervolg)

    96. Vrijstelling eigen woning (vervolg) Belangrijke conclusies: Schenking Besparing toekomstige erfbelasting Waardestijging in box 1 is onbelast Geen renteaftrek over € 50.000 Lening Jaarlijks voordeel van renteaftrek Box 3 heffing bij vader over vordering zoon Als gevolg van toename vermogen vader, hogere erfbelasting Gevolgen bij overlijden vader: vermenging? Algemeen Toekomst hypotheekrenteaftrek Persoonlijke wensen

More Related