1 / 41

Los verbos de werkwoorden

Uitleg. Met deze presentatie kan je:De vervoeging van werkwoorden leren in de IK vorm.De betekenis van meer dan 30 werkwoorden leren.Uitspraak beoefenen.. Werkvorm. De vervoeging van werkwoorden leren in de IK vorm. > vervoeg de werkwoorden, b.v. (cantar) en druk op om de antwoorden te zien, b.

manelin
Download Presentation

Los verbos de werkwoorden

An Image/Link below is provided (as is) to download presentation Download Policy: Content on the Website is provided to you AS IS for your information and personal use and may not be sold / licensed / shared on other websites without getting consent from its author. Content is provided to you AS IS for your information and personal use only. Download presentation by click this link. While downloading, if for some reason you are not able to download a presentation, the publisher may have deleted the file from their server. During download, if you can't get a presentation, the file might be deleted by the publisher.

E N D

Presentation Transcript


    1. Los verbos (de werkwoorden) Ejercicios básicos

    2. Uitleg Met deze presentatie kan je: De vervoeging van werkwoorden leren in de IK vorm. De betekenis van meer dan 30 werkwoorden leren. Uitspraak beoefenen.

    3. Werkvorm De vervoeging van werkwoorden leren in de IK vorm. > vervoeg de werkwoorden, b.v. (cantar) en druk op om de antwoorden te zien, b.v. “canto”.

    4. Werkvorm De betekenis van meer dan 30 werkwoorden. > vertaal het werkwoord nadat je het werkwoord hebt vervoegd, b.v. (cantar) = zingen en druk op om de vertaling onder aan de pagina te zien. Uitspraak beoefenen. Lees de zinnen voor.

    5. Spaanse werkwoorden vervoegen in de IK vorm

    6. Presente - yo De meeste werkwoorden (IK VORM) krijgen in het Spaans de uitgang – o Zo vervoeg je de werkwoorden: Hablar (praten) > hablo Comer (eten) > como Vivir (leven) > vivo

    7. Vervoeg de werkwoorden in de IK VORM. María dice: (María zegt:) (beber) un Martini.

    8. Vervoeg de werkwoorden in de IK VORM. Juan José dice: (trabajar) en la construcción de una casa.

    9. Jorge dice: (hablar) con Rodrigo.

    10. (viajar) a la costa de Italia. Nicolás dice:

    11. Juan dice: Te (prometer) una paella deliciosa.

    12. Cristina dice: (gritar) muy fuerte.

    13. Consuelo dice: No (aprender) mucho.

    14. Julia dice: (recibir) muchos mensajes.

    15. Carlos dice: (escribir) un reporte.

    16. Anita dice: Papá: (necesitar) un libro.

    17. Elena dice: Si, (tomar) nota.

    18. Isabel dice: Si, (llorar) un poco

    19. El director dice: No (escuchar) bien. ¿Lo repite por favor?

    20. Alfonso dice: (nadar) en el Mar del Norte.

    21. Miguel dice: No (olvidar) tu aniversario.

    22. Ernesto dice: (estudiar) biología.

    23. Mañana (terminar) mi trabajo. Don Rodrigo dice:

    24. En la mañana (desayunar) fruta. Isabel dice:

    25. Elvira dice: (Bailar) tango con Héctor.

    26. Beatriz dice: (correr) en el maratón de Rotterdam.

    27. Aurora dice: (Preparar) una sopa de tomate.

    28. El arquitecto dice: No (comprender) el problema.

    29. (vender) pan en el mercado. Luisa dice:

    30. (leer) el libro de Harry Potter. Juan José dice:

    31. (creer) que Miguel no habla inglés. Elvira dice:

    32. Mmmhhh…¿Por qué no (abrir) un restaurante en el centro? ¡Buena idea! Mauricio dice:

    33. Presente - yo De meeste werkwoorden (IK VORM) krijgen in het Spaans de uitgang – o Bij sommige werkworden is de uitgang in de IK VORM - oy Ser (zijn) > soy Ir (gaan) > voy Estar (zich bevinden) > estoy

    34. José dice: (Estar) en París.

    35. (Estar) contento. Alvaro dice:

    36. (Dar) leche al bebé. La madre dice:

    37. (Ir) con mi madre. Mónica dice:

    38. (Dar) clases de historia. El profesor dice:

    39. (Ser) astronauta. Norberto dice:

    40. Hanneke dice: (Ser) holandesa.

    41. Werkwoorden [AR] [ER] hablar spreken vender verkopen trabajar werken comer eten bailar dansen leer lezen tomar nemen comprender begrijpen cantar zingen correr rennen estudiar studeren creer geloven escuchar luisteren prometer beloven viajar reizen aprender leren estar zich bevinden ser zijn terminar beëindigen nadar zwemmen [IR] esperar wachten, hopen desayunar ontbijten escribir schrijven cenar dineren abrir openen llorar huilen recibir ontvangen necesitar nodig hebben subir stijgen preparar klaarmaken ir gaan gritar schreeuwen olvidar vergeten dar geven

    42. Fin del ejercicio

More Related