1 / 56

MODERNISME

MODERNISME. Cultuur van het Moderne. Aan het eind van deze les: Ken je de kernbegrippen van cultuur van het moderne; Weet je aan de hand van welke begrippen je dans kan beschrijven; Kan je kenmerken noemen van Romantisch ballet; Ken je een aantal moderne choreografen;

olisa
Download Presentation

MODERNISME

An Image/Link below is provided (as is) to download presentation Download Policy: Content on the Website is provided to you AS IS for your information and personal use and may not be sold / licensed / shared on other websites without getting consent from its author. Content is provided to you AS IS for your information and personal use only. Download presentation by click this link. While downloading, if for some reason you are not able to download a presentation, the publisher may have deleted the file from their server. During download, if you can't get a presentation, the file might be deleted by the publisher.

E N D

Presentation Transcript


  1. MODERNISME Cultuur van het Moderne

  2. Aan het eind van deze les: • Ken je de kernbegrippen van cultuur van het moderne; • Weet je aan de hand van welke begrippen je dans kan beschrijven; • Kan je kenmerken noemen van Romantisch ballet; • Ken je een aantal moderne choreografen; • Kan je kenmerken noemen van moderne dans; • Ken je de kenmerken van het Triadisch ballet;

  3. DE KERN VAN CULTUUR VAN HET MODERNE:

  4. BREUKVLAK: BEELDENDE KUNST

  5. Beeldende kunst voor 1900Moderne beeldende kunst 1. Goed lijkende portretten en landschappen 1. Kunstenaar breekt met regels uit het verleden. Ze gaan experimenteren en op een nieuwe manier werken: Avant-garde. 2. Figuratief: herkenbare voorstelling 2. Kunst wordt steeds abstracter 3. Er ontstaan verschillende stromingen: Kubisme, Futurisme, Dadaïsme, Surrealisme, Expressionisme, Constructivisme, De Stijl, Bauhaus. Elke stroming heeft zijn eigen voorstellings- en vormgevingskenmerken.

  6. Dans beschrijven • Beschrijf de bewegingen die de danser maakt (met armen, benen, bovenlichaam) • Ruimte • Richtingen: voorwaarts, achterwaarts, diagonaal, wat is de kijkrichting van de danser? • Hoogtelagen: hoog (springen)/midden/laag (zittend, liggend) • Combinatie richtingen en hoogtelagen: • patronen (cirkel, lijn, spiraal, …) • Vormen van het lichaam (groot, uitgestrekt, in elkaar gedoken, rond, hoekig) • Plaatsing ten opzichte van andere dansers en het decor (op een rij, in kring) • Tijd • Duur van de passen/ dans (bijvoorbeeld in 8 maten) • Tempo (van heel langzaam tot extreem snel) • Kracht • Spanning: aanspannen en ontspannen van spieren • Gewicht: benadrukken door vallen en rollen of ontkennen door springen/licht dansen • Aanzet: sterk (flink afzetten), heel licht of door een andere danser in beweging gezet (bijvoorbeeld door een duw, dit noemen we ‘impuls’)

  7. BREUKVLAK: DANS

  8. Voor 1900… • Romantisch ballet: • Verticaliteit in beweging en houding: • Dansen op spitzen: op de tenen • Witte tutu suggereert dat danser een licht, bovennatuurlijk wezen is. • Grote luchtsprongen en pirouettes • Rol mannelijke dansers beperkt: ondersteunen van schijnbaar gewichtsloze danseressen. • Verhalend ballet afgewisseld met divertissementen (scènes met pure, abstracte dans, waarin vooral de virtuositeit van de dansers centraal stond; geen verhaal) • Klassiek ballet heeft een vaststaand systeem van regels  de academische ballettechniek.

  9. MODERNE DANS Hexentanz – Mary Wigman Sacre du Printemps – Ballet Russes Triadisch Ballet – Oskar Schlemmer Isadora Duncan Martha Graham

  10. Isadora Duncan Triadisch Ballet Oskar Schlemmer Hexentanz Mary Wigman Sacre du Printemps Ballet Russes Martha Graham

  11. Romantisch (klassiek) ballet Moderne dans 1. academisch ballettechniek: vaste regels 1. bewegingen ontwikkeld door individu 2. harmonieus, rond en vloeiend 2. niet-harmonieus, gebroken en hoekig 3. Verticaliteit (sprongen, op tenen) 3. horizontaal, aards (blote voeten) 4. begeleiding van orkestmuziek 4. absolute muziek van eigentijdse componisten: piano, slagwerk, stiltes. 5. verhalende, sprookjesballetten; verhalend 5. niet verhalend 6. nadruk op dansvirtuositeit 6. nadruk op expressie van beweging of gebaar

  12. Check • Ken je de kernbegrippen van cultuur van het moderne? • Weet je aan de hand van welke begrippen je dans kan beschrijven? • Kan je kenmerken noemen van Romantisch ballet? • Ken je een aantal moderne choreografen? • Kan je kenmerken noemen van moderne dans? • Ken je de kenmerken van het Triadisch ballet?

  13. Aan het eind van deze les: • Ken je de kernbegrippen van cultuur van het moderne; • Weet je aan de hand van welke begrippen je muziek kan beschrijven; • Kan je kenmerken noemen van muziek voor 1900; • Ken je een aantal moderne componisten; • Kan je kenmerken noemen van moderne muziek; • Kan je uitleggen wat atonaliteit, polytonaliteit en een dodecafonie is;

  14. Muziek beschrijven • Voorstelling: muziek zonder verhaal = absolute muziek. • (met verhaal = programmamuziek) • Vormgeving • Toonhoogte de hoogte van klanken, instrumenten en/of stemmen. • Toonduur de lengte, de tijdsduur van klanken (is bepalend voor maat en ritme) • Tempo de snelheid van een muziekstuk (snel of langzaam) • Dynamiek (klanksterkte) (hard, zacht) (grote overgangen van hard naar zacht= sterke dynamiek) • Klankkleur de eigen kleur, karakter van de individuele stem of het individuele instrument, van licht en helder tot vol en zwaar.  Beschrijf de instrumenten die je hoort (blaas-, slag-, tokkelinstrumenten). • Melodie: is een opeenvolging van klanken van verschillende toonhoogte, in een bepaald ritme, die als een herkenbaar geheel kan worden ervaren.

  15. BREUKVLAK: MUZIEK • Romantiek/Impressionisme: • Tonaliteit • Melodie • Harmonie • (Muziek was opgebouwd rond één grondtoonsoort)

  16. BREUKVLAK: MUZIEK • Romantiek/Impressionisme: • Tonaliteit • Melodie • Harmonie • (Muziek was opgebouwd rond één grondtoonsoort) • Moderne muziek: • Polytonaliteit • Meerdere toonsoorten tegelijk • Atonaliteit • Losse tonen  Expressie versterken • Géén grondtoon • Schönberg - Sprechgesang 1912 • Schönberg - Dodecafonie (12 toons) 1924

  17. DODECAFONIE - Twaalftoonsmuziek • Ontstaan: ‘Einde van WOI vraagt om een nieuwe wereld met daarbij een nieuwe muzikale taal, met nieuwe muzikale regels.’ Schönberg • Alle 12 tonen van een toonladder worden verwerkt in één reeks • Elke toon mag maar één keer voorkomen en is daardoor dus even belangrijk • De reeks kan van voren naar achter worden gespeeld (kreeftengang) • De reeks tonen kan in de omkering worden gespeeld • De reeks tonen kan elf keer getransponeerd worden • In totaal 48 manieren om reeks van 12 tonen te gebruiken in een compositie.

  18. DODECAFONIE - Twaalftoonsmuziek

  19. BREUKVLAK: MUZIEK Schönberg - Sprechgesang Sjostakovitsj Jazz Satie Bartok

  20. Sjostakovitsj Jazz/ Blues Satie Schönberg Bartok

  21. Check: • Ken je de kernbegrippen van cultuur van het moderne; • Weet je aan de hand van welke begrippen je muziek kan beschrijven; • Kan je kenmerken noemen van muziek voor 1900; • Ken je een aantal moderne componisten; • Kan je kenmerken noemen van moderne muziek; • Kan je uitleggen wat atonaliteit, polytonaliteit en een dodecafonie is;

  22. Aan het eind van deze les: • Ken je de kernbegrippen van cultuur van het moderne; • Weet je aan de hand van welke begrippen je film kan beschrijven; • Kan je de ontwikkeling beschrijven van film aan het begin van de 20e eeuw; • Ken je een aantal moderne filmmakers; • Kan je kenmerken noemen van moderne films; • Kan je uitleggen wat ‘attractie-montagetechniek’ is.

  23. Film beschrijven • Voorstelling: verhaal, inhoud, thema, boodschap? • Vormgeving: • Theatrale middelen: spel, decor, kleding, grime, licht, geluid, muziek, mise-en-scene. • Filmische middelen: • Cameravoering • Camera-afstand (kader): close-up, mediumshot, totaalshot (of long shot) • Camera-beweging: horizontaal, verticaal of draaiend • Camera-standpunt: neutraal, kikvorsperspectief, vogelvluchtperspectief • Perspectief: objectief, subjectief (je kijkt mee met speler) • Zwart-wit/ Kleur: contrast en kleurscherpte • Scherpstelling: waar stelt de camera op scherp? • Montage: ordening van beeld en geluid. Flashbacks, flashforwards, attractie- en parallelmontage. • Special Effects: optische, mechanische of digitale technieken die in film worden ingezet om effecten te realiseren die niet of moeilijk langs de normale weg kunnen worden bereikt: ontploffende auto’s, slowmotion.

  24. BREUKVLAK: FILM

  25. BREUKVLAK: FILM • 1895 Uitvinding filmprojector (gebroederLumière) • Film minder dan een minuut • Eén scène • Alledaagse gebeurtenis/ opname theaterstuk • Zonder geluid • Film na 1900: • Méliès: Parijse goochelaar maakt filmpjes • Porter: ging zich bezighouden met montage (films: brandweermannen en treinoverval), films van 10-15 minuten • Eerste avondvullende films vertoond • Na WO I Hollywood filmcentrum; Duitsland concurrent (expressionistische films), Sovjet Unie filmt op compleet andere wijze. • ‘Stomme film’

  26. Stomme film  Geluidsfilm • ‘Stomme film’: • Verklarende teksten • Verteller/piano naast het scherm • Overdreven speelwijze (grote gebaren • Films met geluid ontstaan rond 1928. • Veel beroemde ‘stomme’-filmacteurs ontslagen, nadruk komt te liggen op dialoog. • Veel Vaudeville artiesten gaan werken in filmindustrie. • Studio’s en bioscopen worden omgebouwd voor de geluidsfilm. • Tussen 1930 en 1940 overheersen Amerikaanse films en filmgenres: slapstick, dansfilm, musical, griezelfilms, westerns.

  27. BREUKVLAK: FILM Fritz Lang - Metropolis SergejEisenstein CharlieChaplin Salvador Dali Walt Disney

  28. Eisenstein CharlieChaplin Metropolis Walt Disney Salvador Dali

  29. Check: • Ken je de kernbegrippen van cultuur van het moderne? • Weet je aan de hand van welke begrippen je film kan beschrijven? • Kan je de ontwikkeling beschrijven van film aan het begin van de 20e eeuw? • Ken je een aantal moderne filmmakers? • Kan je kenmerken noemen van moderne films? • Kan je uitleggen wat ‘attractie-montagetechniek’ is?

  30. Aan het eind van deze les: • Ken je de kernbegrippen van cultuur van het moderne; • Weet je aan de hand van welke begrippen je theater kan beschrijven; • Ken je een aantal moderne theatermakers; • Kan je kenmerken noemen van moderne theater; • Kan je uitleggen wat ‘bio-mechanica’, ‘episch theater’ en ‘vaudeville’ is.

  31. Theater beschrijven • Voorstelling: verhaal, inhoud, thema, boodschap? • Vormgeving: • Theatrale middelen: • Spel: manier van bewegen (houdingen), praten, zingen. • Decor en rekwisieten (attributen die niet vastzitten aan het podium: tas, fiets) • Kleding, • Grime: schmink/make-up. • Licht, • Geluidseffecten, • Muziek, • Mise-en-scene: de plek van de acteurs op het toneel en ten opzichte van elkaar.

  32. BREUKVLAK: THEATER

  33. BREUKVLAK: THEATER • Realistisch drama • Acteur vertonen natuurlijk gedrag; • Decors maken omgeving van verhaal duidelijk; • Taak zo natuurlijk mogelijk, dichtbij spreektaal; • Theater na 1900: • Theater dat breekt met de tot dan toe bestaande vormen; • Het moest mensen wakker schudden, mondiger maken en verbeteren.

  34. Theatermakers Antonin Artaud: Surrealisme ‘Theater moet geen verhaal vertellen, maar een nieuwe wereld scheppen zonder normen en waarden, zeden of gewoontes.’ VsevolodMeyerhold: Constructivisme ‘Theater moet publiek ondersteunen bij het arbeidsproces door als een goed geoliede machine te werken.’ Bertold Brecht: Episch theater ‘Theater is bedoeld om socialen en politieke misstanden aan de kaak te stellen, het is géén vermaaksvorm maar het moet spannend, actueel en interessant zijn.’ Theaters voor vermaak  Vaudeville-theater. Arbeiders vergaten hier hun zorgen. Onder genot van biertje konden ze hier naar cabaret, shows, komische stukjes of liedjesprogramma’s kijken.

  35. BREUKVLAK: THEATER Biomechanica Meyerhold – decor (fabriek/machines) Cocteau - De Parade Brecht - Driestuiveropera Vaudeville theater

  36. Vaudeville Artaud Brecht Meyerhold Parade

  37. Check: • Ken je de kernbegrippen van cultuur van het moderne? • Weet je aan de hand van welke begrippen je theater kan beschrijven? • Ken je een aantal moderne theatermakers? • Kan je kenmerken noemen van moderne theater? • Kan je uitleggen wat ‘bio-mechanica’, ‘episch theater’ en ‘vaudeville’ is?

  38. Aan het eind van deze les: • Ken je de nieuwe, moderne bouwmaterialen; • Weet je wat het ‘motto’ was van moderne architecten; • Ken je de moderne vormgevingsprincipes die op het C.I.A.M (Congres Internationale d’Architecture Moderne) zijn bepaald; • Kan je de moderne vormgevingsprincipes herkennen in gebouwen van de Stijl en het Bauhaus; • Weet je hoe de (sociale) woningbouw van de Amsterdamse school eruit zag; • Weet je wat de postmoderne architectuur kenmerkt.

  39. BREUKVLAK: ARCHITECTUUR

  40. BREUKVLAK: ARCHITECTUUR

  41. Terwijl de elite zich bezighouden met modernisering, leven de meeste burgers in piepkleine appartementen. • De Amsterdamse school ontwerp Paleizen voor de Arbeiders: die géén goedkope uitstraling mogen hebben. Paleizen voor de Arbeiders

  42. De eerste wolkenkrabber Nieuwe techniek: betonskeletbouw Sullivan ‘Wainwright Building’, 1890

  43. De eerste wolkenkrabber Motto: ‘Form followsFunction’ Sullivan ‘Wainwright Building’, 1890

  44. Frank Lloyd Wright Wright, Ruby House, 1909 ‘Prairie House’

  45. Frank Lloyd Wright Interieur Wright, Ruby House, 1909

  46. Nadruk op horizontale lijnen • Belangrijke vertrekken zijn niet van elkaar gescheiden, maar hebben een open verbinding Frank Lloyd Wright Wright, Falling Water House, 1935

  47. 24 architecten oa. Mies van der Rohe, Walter Gropiusonder leiding van Le Corbusier verenigen zich; • Ze vertalen het uitgangspunt/motto ‘Form Follows Function’ in zes moderne vormgevingsprincipes… • Weet jij welke?? C.I.A.M (1928)Congres Internationale d’Architecture Moderne

  48. C.I.A.M (1928)Welke vormgevingsprincipes zie je toegepast in onderstaande gebouwen?

  49. Platte daken; • Terughoudend kleurgebruik (wit gepleisterde muren); • Herindeelbare functionele plattegrond; • Grote ramen voor veel licht; • Zichtbare constructies; • Geen overbodige versiering. C.I.A.M (1928)Form followsfunction is vertaald is de volgende vormgevingsprincipes:

More Related