1 / 8

Werkwoorden

Werkwoorden. Werkwoorden in de tegenwoordige tijd. Omcirkel het onderwerp en onderlijn de persoonsvorm. Schrijf na de zin de infinitief en de stam. plaatsen. plaats. Mijn buurman plaatst deze zomer zonnepanelen. Heel wat mensen besteden veel geld aan ICT.

rufina
Download Presentation

Werkwoorden

An Image/Link below is provided (as is) to download presentation Download Policy: Content on the Website is provided to you AS IS for your information and personal use and may not be sold / licensed / shared on other websites without getting consent from its author. Content is provided to you AS IS for your information and personal use only. Download presentation by click this link. While downloading, if for some reason you are not able to download a presentation, the publisher may have deleted the file from their server. During download, if you can't get a presentation, the file might be deleted by the publisher.

E N D

Presentation Transcript


  1. Werkwoorden Werkwoorden in de tegenwoordige tijd

  2. Omcirkel het onderwerp en onderlijn de persoonsvorm.Schrijf na de zin de infinitief en de stam. plaatsen plaats • Mijn buurman plaatst deze zomer zonnepanelen. • Heel wat mensen besteden veel geld aan ICT. • Mijn broer fietst elke dag drie kilometer naar school. • Volgende zomer trekt mijn oom met zijn fiets naar Spanje. • Elke dag beantwoordt de directeur meer dan veertig mails. • Het verkeer eist elk jaar veel te veel slachtoffers. • Mijn overgrootvader wordt volgende maand honderd jaar. • Draagt iedereen van de klas zijn fluojas op weg naar school? • Ik houd ervan om eens lekker lang te slapen op zondag! • We maken er dit schooljaar een supertof jaar van! besteden besteed fietsen fiets trekken trek beantwoorden beantwoord eisen eis worden word dragen draag houd houden maak maken

  3. Vul in: v.t. of T.t. t.t. t.t. • Dit is meneer Stevens. Dit is mevrouw Stevens. En meneer en mevrouw Stevens hebben een zoontje dat Jacques Stevens heet. Hij wordt Sjakie genoemd. Dit is Sjakie. Dag, hoe gaat ‘t? Hoe gaat ‘t met jou? Allemaal goed? Hij vindt het leuk om kennis te maken. De hele familie woont samen in een pieterklein huisje aan de rand van de stad. Dat huisje was natuurlijk niet groot genoeg voor zoveel mensen. Ze hadden dan ook een heel moeilijk leven. Er waren maar twee kamers in het hele huisje. Er stond maar één bed in. Het bed hadden aan de vier grootouders gegeven omdat die zo oud en moe waren . Ze waren zelfs heel moe. Ze kwamen nooit uit hun bed. Opa Jakob en opoe Jakoba lagen aan de ene kant en grootvader Willem en grootmoeder Willemina aan de andere kant. Meneer en mevrouw Stevens met de kleine Sjakie sliepen in de andere kamer, zomaar op matrassen op de grond. ‘s Zomers ging dat nog wel. ‘s Winters blies er een ijskoude wind de hele nacht over de vloer. Dat was verschrikkelijk. En er was geen denken aan om een beter huis te kopen, of een bed. Daar waren ze te arm voor. t.t. t.t. t.t. t.t. t.t. t.t. v.t. v.t. v.t. v.t. v.t. v.t. v.t. v.t. v.t. v.t. v.t. v.t. v.t. v.t.

  4. Vul de juiste vorm van het werkwoord in. Als het werkwoord een persoonsvorm is, schrijf je het in de tegenwoordige tijd. wint is schijnt is kunnen realiseren moeten worden uitgerust wordt omgezet verwarmde zijn zijn verkeren verbonden worden toegepast

  5. Omcirkel de juiste tijd. Schrijf de infinitief op. eten gaan interviewen raden razen slaan bellen

  6. Schrijf de werkwoorden in de tegenwoordige tijd en de verleden tijd. botst botste vond vindt brengt bracht regent regende leiden leidden praatte praat slaap sliep

  7. Zeer goed gewerkt! Tot de volgende keer!

More Related