290 likes | 464 Views
Ontluikende schooltaalvaardigheid. Paul Leseman i.s.m. DASH-onderzoeksgroep. tlapa poeder sneeuw tlacringit sneeuw die aan de oppervlakte krokant is kayi stuif sneeuw tlapat verstilde sneeuw klin sneeuw die we ons herinneren naklin sneeuw die we vergeten
E N D
Ontluikende schooltaalvaardigheid Paul Leseman i.s.m. DASH-onderzoeksgroep
tlapa poeder sneeuw tlacringit sneeuw die aan de oppervlakte krokant is kayi stuif sneeuw tlapat verstilde sneeuw klin sneeuw die we ons herinneren naklin sneeuw die we vergeten tlamo sneeuw die in grote natte vlokken neervalt tlatim sneeuw die in kleine natte vlokken neervalt tlaslo sneeuw die traag valt tlapinti sneeuw die snel valt kripya sneeuw die eerst gesmolten is en toen bevroren tliyel sneeuw met sporen van wolven tliyelin sneeuw met sporen van eskimo’s blotla opwaaiende sneeuw pactla sneeuw die opeengepakt is hiryla sneeuw in baarden waaruit het water smelt tlayinq sneeuw vermengd met modder quinaya sneeuw vermengd met Husky poep quinyaya sneeuw vermengd met de poep van de leiderhond slimtla sneeuw die bovenop krokant, maar onder heel zacht is kriplyana sneeuw die in de ochtend een blauwe schijn heeft
Paradigmatisch Hiërarchische dummy Hiërarchische taxonomie Hiërarchische partonomie Syntagmatisch Thematische, episodische betekenis Perceptuele relatie Associatieve betekenis Subjectief, ideosyncratisch Is een ding met een vacht. Is een zoogdier met vier poten. Behoort tot de familie van de kat-achtigen. Kan een Cyperse kat of Siamese kat zijn. Heeft een kop, een staart, …. Zie je vaak in de buurt van muizen. Lijkt op een kleine hond. Is klein en zwart. Krabt, zit graag op je schoot. Vind ik eng. Is een lief zacht troeteltje. Een kat ….
Mijnachtertuin (a) Ikzieallemaalkatten in de tuin. De tuin is daar (wijst). De kattenzijnoveral. Zezijn heel mager en hebbenallemaalwonden. De kattenzijnniet van de buren. Zezijn van niemand. Ikzie de boom en ikruik de bloesem. Het is eenkersenboom. Ikhou van de lente en ikhou van het lekkereweer. Ik zit graag in mijnluiestoel. Die staatonder de boom. Maar nu zit nietgraag in mijntuin. Met dank aan de katten! Mijnachtertuin (b) Mijnachtertuinwordtoverspoeld door magerezwerfkatten. Hoewel het nu lente is, belemmeren de kattenmijom van het lekkereweertegenieten in mijnluiestoelonder de bloeiendekersenboom. Nog een illustratie
‘Schooltaalregister’ • Context • Wat wil je zeggen? • Tegen wie? • Hoe, in welke vorm? • Register • Speciale woordenschatten • Grammaticale middelen • Strategieën tekstopbouw • Taalkeuzen • Woordniveau • Zinsbouw • Tekststructuur
‘Schooltaalregister’ • Context • Wat wil je zeggen? • Tegen wie? • Hoe, in welke vorm? • Register • Speciale woordenschatten • Grammaticale middelen • Strategieën tekstopbouw • Taalkeuzen • Woordniveau • Zinsbouw • Tekststructuur
Taal en denken • Jan heeft vijftien appels. Jan geeft Piet zeven appels. Hoeveel appels heeft Jan dan nog over? • Jan heeft vijftien appels. Piet krijgt zeven appels van Jan. Hoeveel appels heeft Jan dan nog over? • 15 – 7 = ?
Moeilijke (zeldzame, technische) woorden, inclusief specifieke wiskunde woorden en symbolen. Lastige uitdrukkingen en complexe zinnen, en moeilijke verbindingen tussen zinnen. Impliciete wereld kennis die geactiveerd moet worden om de ‘gaten’ in de tekst op te vullen. “verbruiken”, “afgestreken lepel”, “telkens”, “gemiddeld”, “per”. “Hoeveel kost een glas thee alleen aan thee?”. “Per 100 km verbruikt de auto 8,5 ltr benzine.” “uitverkoop” → een periode van korting op de prijs; “bij vertrek een volle tank” → tank bevat 40 liter benzine. Typen taalfouten
Rekenfouten bij optellen, aftrekken, vermenigvuldigen, delen, rekenen met procenten, breuken en decimalen, enz.. Fouten met ‘realistische’ wiskunde. 500 ml : 4 = ?? ml per glas; 6,25 × 1,4 = ??; 40 – 34,5 = ??; kosten van een kopje thee alleen voor de thee = € 0,00875; 180 ml + (6 × 45 g) = 200 ml. Hoeveel dagen kun je doen met één blik? Rekenkundig antwoord = 6,66; realistisch- rekenen antwoord = 6. Typen rekenen/wiskunde fouten
Resultaten: aantal fouten bij het oplossen van context sommen
Ordening van leesproblemen(naar: Snowling & Bishop, 2004) 2% >20% 4% Schooltaal!
Gesproken interactie Woordkeuze: Algemeen, onspecifiek. Geringe dichtheid. Geringe variatie. Onderwerp/lijdend voorwerp: Voornaamwoorden, vaak deictisch gebruikt. School-/leestaal Woordkeuze: Specifiek, technisch. Grote dichtheid. Grote variatie. Onderwerp/lijdend voorwerp: Zelfstandige naamwoorden, genominaliseerde werkwoorden. Schooltaalkenmerken: woordniveau(bron: Schleppegrell, 2004)
Gesproken interactie Zinsstructuur: Intonatiepatroon. Attitude en doel prosodisch en nonverbaal uitgedrukt. Hoofd/bijzin-verbinding: Nevenschikkend, aaneenschakelend Globaal, onprecies gebruik van voegwoorden. School-/leestaal Zinsstructuur: Syntactisch gemarkeerd. Attitude en doel in woorden en woordvormen uitgedrukt. Hoofd/bijzinverbinding: Onderschikkend, inbeddend. Specifiek-logisch gebruik van voegwoorden. Schooltaalkenmerken: grammaticaal
Gesproken interactie Dialogische opbouw: Ongepland, interactief. Deictische verwijzing. Globale ‘betoog’ markeerders, “En …, Dus …, Nou…” Matige samenhang, verschuivende onderwerpen. School-/leestaal Monologische opbouw: Narratief of hiërarchisch. Expliciete, specifieke verwijzing Sterke samenhang door logische relaties. Expliciete structurering van het betoog, “ten eerste…, vervolgens…” Schooltaalkenmerken: tekstniveau
Voorbeelden van schooltaalproductie van Nederlandse 4-jarigen Hij springt de bank af. Dan slaapt hij. Dan ligt hij in bed te slapen. Door zijn bed kruipen, onder zijn deken. Hoort hij een vlieg. Gaat achterna rennen. Heeft hij zijn poten vies gemaakt met verf. Dat zijn voetafdrukken. Nog meer voetafdrukken. En dan ging de vlieg naar buiten vliegen. Hij vindt de krant. Dan kruipt hij erdoorheen en gaat hij ’t scheuren. Dan ziet hij vogeltjes om mee te spelen. Dan springt hij in het bad en laat hij de vogeltjes schrikken. Poes. Zit uit het raam te kijken. Dat is een meisje. Dat is weer een poes. Op de trap lopen. Toen kwam er een poes. Toen was de poes in de keuken. Poes. Poes. Poes. Twee poezen. Onder de blaadjes verstoppen. Poes. Poes. Poes. Met de blaadjes aan het spelen.
Schooltaalgebruik bij het navertellen van een boekje op 4- en op 6-jarige leeftijd
Voorbeelden van schooltaalproductie van Turkse 4-jarigen Birşey oluyor. O iki kedi. Birşey yapıyor. O taraftan bakıyor cama. O işte bakıyor. Camın dışarıda kutu götürüyor. Anne de gidiyor tuvalete. İşte yapıyor. Onlarda. Orada bir kedi çıkacaktı, Bu kediymiş. O xxxxxx bu kedi uyanmış. O kedi buradan çıkmış. Ondan korkut(up) çıkmış dışarı. Orada. Hangi renkten.. O miyav dışarıya bakıyor. Atıyor ozaman düşecegım. Ozaman da xxxxx. Ozaman bakıyor. Ozaman dışarıya güneş geldi. Ayakları bağladı. Ozaman da ne yaptı. Ah koca miyav geldi. Achter kijken! Wegwezen! Je moet komen met de xxxxx. O geldi. Ozaman başkaları stoppen yaptı. Burada neler oldu. Hé! Jij ook poesje!
Schooltaalkenmerken in de taalproductie van 4-jarigen in hun moedertaal
Maaltijdgesprek (1)(Bron: Henrichs, 2009) M: We hebben deze auto… ehm… deze tafel in Middelburg gekocht. K: Auto? Dit is de auto niet! Dit is een tafel! M: Misschien kunnen we wel heel hard rijden met deze tafel? M: Doen we er wieltjes onder. K: Hier zitten al wieltjes onder, hoor! M: Waar dan? K: Daar, onder de tafel, naast de poten. M: Wat moeten we nog meer hebben als we willen dat hij vooruit gaat? K: Een motor. M: Ja, maar we missen nog iets… M: Als we op de tafel zitten, èn we hebben er een motor op gemaakt, èn er zitten wielen onder, dan missen we nog een heel belangrijk ding… K: Een stuur? K: En een schakel!
Maaltijdgesprek (2)(Bron: Henrichs, 2009) K: Pindakaas is toch een soort brood? M: Beleg. K: Beleg. M: Voor op brood. K: Voor op brood. K: Hier zitten al wieltjes onder, hoor! M: Mmm. M: Had je drum gespeeld op school? K: Ik ging met Lenny spelen en Rachel ging met Bolleboos spelen. M: Nou, dat mag toch? M: Doe even eten boven je bordje, Danny. M: Doe even je stoel daarheen K: Mama, waar blijft Lotte? M: Ik denk dat die ook een hapje eten is. K: Ik denk dat Lotte nog wel komt, hè? M: Doe eens even netjes kauwen, Danny.
Als we op de tafel zitten, èn we hebben er een motor op gemaakt, èn er zitten wielen onder, dan missen we nog een heel belangrijk ding… [namelijk…]? Nou, dat mag toch? Doe even eten boven je bordje, Danny. Doe even je stoel daarheen.
Leven in kuddes. Een grote kudde heeft honderden ogen. Sommige dieren houden altijd de wacht, klaar om waarschuwend te brullen als ze een roofdier zien. De meeste dinosauriërs die in kuddes leefden, waren vreedzame planteneters. Als er genoeg te eten was, bestond een kudde soms uit meer dan honderd dieren. In minder dan geen tijd was alles nog veel viezer. En Floddertje zelf ook en Smeerkees ook. Dan maar weer in het bad, zei ze. Floddertjes ouders hadden een hele grote badkamer met een heel groot bad, omdat ze zo’n bijzonder vuil kind hadden. Zou één pak wasmiddel genoeg zijn, vroeg Floddertje.
Kringgesprek in groep 1/2 (Bron: Henrichs, 2009) L: Hé, er hing een briefje ‘schoenendozen gevraagd’ en ik heb er al drie. L: Twee gewone en een hele rare schoenendoos. L: Wie heeft er nou zo’n maat? S: Mijn papa! L: Even kijken hoor, heeft ie dan zulke grote voeten? S: Ehm… L: Maar het zijn heel smalle voeten, want een schoenendoos is vaak zó breed. L: Maar deze is heel smal hè? S: Een beetje dun. L: En Jane, jij had ook iets meegenomen hè? Kun jij nog een keer vertellen wat dat ook al weer was? J: Handschoentjes van mijn moeder. L: Ja van de dokter hè. L: En waarom had de dokter dat ook al weer, van die handschoentjes? Wie kan dat nog eens mooi vertellen? Jij, Jane? J: Omdat ie dan (…) wordt ie zelf niet ziek.
Vereenvoudiging van taalgebruik in klassen met veel tweedetaalleerders L: En wat kan je zien als je op de weegschaal staat? L: Waarom ga je daar op staan? L: Mohamed? Km: Dat weet ik niet. L: Dat weet je niet. L: Ali weet jij het? Ka: Hoeveel je weegt? L: Hoeveel je weegt. L: Heel goed. L: En waarom zou het schaap op een weegschaal staan, Eva? Ke: Omdat ie z’n voeten wil meten. L: Hij wil zijn voeten meten. L: Wie denkt dat hij nog iets anders wil doen? Kv: Dat ie weegt hoe zwaar die is. L: Dat ie weegt hoe zwaar die is, daar is een weegschaal voor. L: Als je je voeten wilt meten, wat moet je dan doen? Kv: Naar de schoenenwinkel gaan.
Schooltaalgebruik leerkrachten ten opzichte van Turkse en Nederlandse kinderen (groep 1/2)(Bron: Aarts, Demir & Henrichs, 2009)
Conclusies • Kinderen beginnen al vroeg met de verwerving van schooltaal. • Gezinsinteracties – voorlezen, praten over leerzame onderwerpen – bieden daarvoor een belangrijke context. • De (voor)school biedt in principe ook belangrijke contexten. • Maar er speelt een duivels dilemma….