50 likes | 241 Views
Bezit. Om aan te geven dat iets van iemand is, of dat iets ergens bij hoort. ‘s / of. Of: Bij zaken: the roof of the house (het dak van het huis) Bij hoeveelheden: A spoonful of suger (een lepel suiker) A glass of water (een glas water) Bij aardrijkskundige namen en maanden:
E N D
Bezit Om aan te geven dat iets van iemand is, of dat iets ergens bij hoort
‘s / of • Of: • Bij zaken: • the roof of the house (het dak van het huis) • Bij hoeveelheden: • A spoonful of suger (een lepel suiker) • A glass of water (een glas water) • Bij aardrijkskundige namen en maanden: • The island of Tonga (het eiland Tonga) • The month of May (de maand mei)
‘s / of • ‘s: • Bij personen: • Father’s car (de auto van vader) • Bij tijd en afstand: • Today’s weather (het weer van vandaag) • A mile’s walk (een wandeling van een mijl) • Om plaats aan te geven (winkel/huis): • At the greengrocer’s • At my aunt’s
Meervoud • Geen ‘s als het woord in het meervoud al eindigt op –s: • The teachers’ room (de kamer van de leraren) • Maar: • The teacher’s laptop (de laptop van de leraar)
Oefeningen: ‘s, ‘, of • A thiefgotawaywith 200 (shoes/ladies) • (Cup final/tomorrow) willbetelevised • He painted the (door/house) green • A (handbag/blind woman) was stolen yesterday • There was a (jar/jam) on the table • We had a (holiday/three weeks) holiday • Thisbrewerymakes 50 (barrels/beer) • (Pay/teachers) has not been increasedforyears