780 likes | 1.11k Views
BTW Topics 2009 – IAB . Vrije Universiteit Brussel, 10 oktober 2009 Jan Van Moorsel. Agenda. Belastingplicht – overheden: de Salix case Ontwikkelingen onroerend goed Plaatsbepalingsregels: VAT package en andere nieuwigheden Maatstaf van heffing Aftrek en teruggaaf van btw Verplichtingen
E N D
BTW Topics 2009 – IAB Vrije Universiteit Brussel, 10 oktober 2009 Jan Van Moorsel
Agenda • Belastingplicht – overheden: de Salix case • Ontwikkelingen onroerend goed • Plaatsbepalingsregels: VAT package en andere nieuwigheden • Maatstaf van heffing • Aftrek en teruggaaf van btw • Verplichtingen • Diversen
Belastingplicht – overheden De Salix case
Belastingplicht van overhedenHvJ, SALIX, C-102/08, 04/06/2009 Aannemers Probleem Bouw kantoorgebouwen parking Onderverhuurdeel kantoren en parking BTW-plichtigen Salix IHK Verhuur kantoor & parking Aftrek? Korte termijn verhuur van de overige parking Derden Deel eigen gebruik
Het probleem • Onroerende verhuur is vrijgsteld van btw in Duitsland (algemene bepaling), behalve (Duitse uitzondering) wanneer het onroerend goed • Verhuurd wordt aan een andere ondernemer voor de doeleinden van zijn activiteiten (de ontvanger) • De ontvanger het onroerend goed gebruikt voor het verrichten van belaste handelingen die hem een recht op aftrek verlenen • Salix kan daarom alleen voorbelasting in aftrek brengen wanneer: • (IHK een ondernemer is) • IHK het goed gebruikt voor belaste handelingen die recht op aftrek doen ontstaan
De tekst Artikel 4(5) van de Zesde Richtlijn (artikel 13 van de BTW-richtlijn) bepaalt: • „De staat, de regio’s, de gewesten, de provincies, de gemeenten en de andere publiekrechtelijke lichamen worden niet als belastingplichtigen aangemerkt voor de werkzaamheden of handelingen die zij als overheid verrichten, ook niet indien zij voor die werkzaamheden of handelingen rechten, heffingen, bijdragen of retributies innen. • Wanneer deze lichamen evenwel zodanige werkzaamheden of handelingen verrichten, moeten zij daarvoor als belastingplichtige worden aangemerkt, indien een behandeling als niet-belastingplichtige tot concurrentievervalsing van enige betekenis zou leiden. • Genoemde lichamen worden in elk geval beschouwd als belastingplichtig met name voor de in bijlage D genoemde werkzaamheden, voor zover deze niet van onbeduidende omvang zijn. • De lidstaten kunnen werkzaamheden van genoemde lichamen die zijn vrijgesteld uit hoofde van de artikelen 13 of 28, beschouwen als werkzaamheden van de overheid
Belastingplicht schematisch “Gewone” BP – art. 9 Overheden – art. 13 verwervingsdrempel Concurrentieverstoring Lijst van handelingen (Annex I) Vrijgestelde handelingen
De rol van de vrijstellingen De Lidstaten kunnen werkzaamheden van publiekrechtelijke lichamen die vrijgestelde handelingen verrichten, als werkzaamheden van de overheid beschouwen Dit betekent dat: • Als de Lidstaat niet in iets voorziet, een overheidslichaam dat vrijgestelde handelingen verricht, ALTIJD optreedt als een belastingplichtige • Als het optreedt als een belastingplichtige, moet het dan ook gebruik kunnen maken van eventuele opties tot taxatie! • Maar: de transactie moet natuurlijk eerst en vooral vrijgesteld zijn, anders kom je nooit aan art. 4(5), 4e alinea toe. Zie ook Marktgemeinde Welden (verhuur van gebouw aan brouwerij) vs Fazenda Publica (verhuur openbare parkeergelegenheden), Isle of Wight.
De rol van de vrijstellingen 39 In de hoofdzaak moet de verwijzende rechter in voorkomend geval, rekening houdend met alle relevante omstandigheden, onderzoeken of het feit dat IHK een deel van de ondergrondse parkeerplaatsen voor voertuigen op lange termijn onderverhuurt aan de langetermijnhuurders van kantoren in hetzelfde gebouw, een onderdeel is van één enkele economische handeling in de zin van de in het vorige punt aangehaalde rechtspraak. Als dat niet het geval is, kan de onderverhuur door IHK van die parkeerplaatsen namelijk hoe dan ook niet op grond van artikel 4, lid 5, vierde alinea, van de Zesde richtlijn worden gelijkgesteld met een als overheid verrichte werkzaamheid in de zin van de eerste alinea van die bepaling. De uitbreiding door de 4e alinea geldt enkel voor vrijgestelde handelingen, die dus principieel binnen de sfeer van belastingplicht vallen
Moet de Lidstaat een wettelijke basis hebben voor art. 4(5), alinea 4? • De Duitse administratie weigert IHK te beschouwen als een belastingplichtige die handelt als dusdanig. Daarom zijn de voorwaarden voor een belaste verhuur niet vervuld en kan op zijn beurt Salix geen voorbelasting aftrekken. Dit op basis van de vaststelling dat Duitsland “een beetje” artikel 4(5), 4e alinea heeft ingevoerd. • Het Hof maakt hier brandhout van: er moet een expliciete bepaling zijn voor de uitbreiding van de niet-BP • Vrije keuze van wetgevingstechniek, maar het moet een onbetwistbare dwingende kracht hebben, voldoen aan het vereiste van specificiteit, nauwkeurigheid en duidelijkheid teneinde de rechtsduidelijkheid te waarborgen, en kunnen worden onderworpen aan toetsing door de nationale rechterlijke instanties Salix heeft de zaak gewonnen, behalve indien de nationale rechter zou vaststellen dat er zo’n expliciete bepaling in de Duitse wetgeving bestaat. Als die er niet is geen werkzaamheid als overheidsinstelling
Vraag 2: concurrentieverstoring 59 Met zijn tweede vraag wenst het Bundesfinanzhof in wezen te vernemen of artikel 4, lid 5, tweede alinea, van de Zesde richtlijn aldus moet worden uitgelegd dat publiekrechtelijke lichamen als belastingplichtig moeten worden beschouwd voor de werkzaamheden of handelingen die zij verrichten als overheid, niet alleen wanneer de omstandigheid dat zij niet belastingplichtig zijn uit hoofde van de eerste of de vierde alinea van die bepaling leidt tot concurrentievervalsing van enige betekenis ten nadele van hun particuliere concurrenten, maar ook wanneer dat leidt tot een dergelijke vervalsing in hun eigen nadeel.
En opnieuw… de logica van artikel 4(5): 64 Derhalve moet de verwijzende rechter eerst vaststellen of de verhuurwerkzaamheden van IHK werkzaamheden zijn die een publiekrechtelijk lichaam als overheid verricht in de zin van artikel 4, lid 5, eerste of vierde alinea, van de Zesde richtlijn. Enkel als dat het geval is, kan artikel 4, lid 5, tweede alinea, worden toegepast Enkel als een activiteit buiten de werkingssfeer van btw valt (als overheid) kan er maar sprake zijn van die activiteit terug binnen de werkingssfeer van btw te trekken via concurrentieverstoring (dat niet eng kan worden uitgelegd)
Het antwoord op de tweede vraag: Artikel 4, lid 5, tweede alinea, van de Zesde richtlijn (77/388) moet aldus worden uitgelegd dat publiekrechtelijke lichamen als belastingplichtig moeten worden beschouwd voor de werkzaamheden of handelingen die zij verrichten als overheid, niet alleen wanneer de omstandigheid dat zij niet belastingplichtig zijn uit hoofde van de eerste of de vierde alinea van die bepaling leidt tot concurrentievervalsing van enige betekenis ten nadele van hun particuliere concurrenten, maar ook wanneer dat leidt tot een dergelijke vervalsing in hun eigen nadeel.
En in België? • Er bestaat geen expliciete wettelijke bepaling ingevolge dewelke de vrijstellingen van artikel 44 vallen onder de status van niet-belastingplichtig overheidslichaam • Een overheid die vrijgestelde handelingen verricht handelt dus als belastingplichtige!
En in België? • Grondwettelijk Hof, 17 juli 2008: • Artikel 13, lid 2, van de richtlijn van 28 november 2006 kan bijgevolg niet in die zin worden geïnterpreteerd dat het aan de lidstaten de vrijheid laat om te beslissen dat de in artikel 13, lid 1, eerste alinea, vermelde regel van de niet-btw-plichtigheid van de publiekrechtelijke lichamen niet van toepassing is op de publiekrechtelijke lichamen die als overheid handelingen verrichten die van btw zijn vrijgesteld krachtens artikel 44 van het BTW-Wetboek. • Onjuiste redenering want: • Is gebaseerd op het antwoord op de zesde vraag in HvJ, C-446/98, 10 december 2000 (Fazenda Publica) • Als de uitbreiding van art. 4(5), vierde alinea alleen maar geldt voor vrijgestelde handelingen (en dus niet voor belaste verhuur van parking), wil dit dan zeggen dat een overheid dit niet meer als overheid kan doen? • HvJ: jawel, art. 4(5), vierde alinea is een uitbreiding van art. 4(5), eerste alinea en geen beperking ervan. • Maw: art. 4(5), eerste alinea kan nog perfect spelen voor BELASTE handelingen. • Beste bewijs dat vrijgestelde handelingen oorspronkelijk binnen de werkingssfeer van btw moeten vallen, is de bevestiging dat art. 4(5), vierde alinea een uitbreiding van alinea 1 is, die daarenboven expliciet wettelijk moet zijn voorzien.
En in België? • De programmawet van 2006 sloot uitdrukkelijk art. 44 handelingen uit van de niet-belaste sfeer • Dit is niet nodig: art. 44 handelingen vallen binnen de werkingssfeer behalve indien België in een uitbreiding van de niet-BP zou hebben voorzien • Impact van vrijgesteld versus buiten de werkingssfeer is eerder beperkt in België (art. 19, §2, 1° and art. 21, §3, 7° -- VAT package; geen optie onroerende verhuur) • Belangrijkste les van Salix: concurrentieverstoring in het nadeel van de overheidsinstelling kan aangekaart worden (optimalisaties?)
En in België? Frequently Asked Questions • Na de beslissing van het Grondwettelijk Hof werd een overheid terug een overheid voor vrijgestelde handelingen art. 44 • Het kan enkel belastingplichtig worden wanneer er concurrentieverstoring is • Concurrentieverstoring wordt niet veroorzaakt door art. 19 • Concurrentieverstoring wordt niet veroorzaakt door aftrek van voorbelasting (zelfde regime overheden en vrijgestelden) • De btw-administratie behoudt zich het recht voor haar standpunt te herbekijken in functie van de Salix case
Onroerend goed Recente ontwikkelingen
Domeinconcessies in havens en luchthavens – Wet van 31/07/2009 (B.S. 06/08/2009) • Terugblik • HvJ, Temco Europe, 18/11/2004 • Onroerende verhuur = een autonoom begrip uit het communautair recht dat niet beïnvloed kan worden door puur nationale begrippen • “Precaire overdrachten verliezen niet hun hoedanigheid van huur door het enkele feit dat de beëindiging van de overeenkomst afhangt van de wil van de eigenaar” (Conclusie A.G. Colomer) • Vrijstelling in België voor domeinconcessies vanaf 01/01/2006, maar blijft status quo voor havens en luchthavens in afwachting van het arrest van het Hof van Justitie in de zaak CO GEP • HvJ, CO GEP, 25/10/2007 • Domeinconcessies moeten worden behandeld als verhuur van eigendom (beginsel van neutraliteit)
Domeinconcessies in havens en luchthavens – Wet van 31/07/2009 (B.S. 06/08/2009) • De wet van 31/07/2009 introduceert een bijkomende uitzondering op de vrijstelling voor onroerende verhuur(art.44,§3,2°a) laatste lid W. btw) Domeinconcessies zijn volledig onderworpen aan btw. • Toegestaan door artikel 135, §2, laatste zin van de btw-richtlijn nr. 2006/112/CE • Oplossing gemaakt op maat van haven -en luchthavenactiviteiten die belangrijke investeringen moeten doen.
Onroerende verhuur – Bijkomende prestaties – HvJ, RLRE Tellmer Property, 11/06/2009 • Feiten RLRE Tellmer Property (RTP) is eigenaar van appartementsgebouwen die zij verhuurt. Bovendien factureert zij de kosten voor schoonmaakdiensten aan haar huurders afzonderlijk en zonder btw. De Tsjechische fiscale administratie gaat er echter van uit dat er wel btw op deze facturen moet vermeld worden. • Vraag Zijn schoonmaakkosten die gefactureerd worden aan huurders begrepen in onroerende verhuur en moeten zij bijgevolg ook worden vrijgesteld van btw?
Onroerende verhuur – Bijkomende prestaties – HvJ, RLRE Tellmer Property, 11/06/2009 • Het Hof herhaalt enkele grote principes: • De uitzonderingen dienen strikt geïnterpreteerd te worden aangezien zij een afwijking vormen van het algemene principe van belastingheffing voorzien door de Richtlijn. • Elke prestatie moet normaal beschouwd worden als “afzonderlijk en onafhankelijk” • Het Hof herhaalt desondanks het principe waarbij “de bijzaak de hoofdzaak volgt.” (Vaste rechtspraak) • ”Een prestatie moet beschouwd worden als bijkomstig aan een hoofdprestatie wanneer zij voor de klanten geen doel op zich is, maar een middel om de hoofdprestatie van de dienstverrichter zo aantrekkelijk mogelijk te maken.” • Er kan ook gesproken worden van één enkele prestatie “wanneer twee of meer elementen of handelingen die de belastingplichtige levert of verricht, zo nauw met elkaar verbonden zijn dat zij objectief gezien één enkele ondeelbare economische prestatie vormen.”
Onroerende verhuur – Bijkomende prestaties –HvJ, RLRE Tellmer Property, 11/06/2009 • In dit geval • Schoonmaakdiensten vallen niet onder het begrip verhuur. • Bovendien staat vast dat de diensten bestaande in de schoonmaak van de gemeenschappelijke delen van een gebouw op verschillende wijzen kunnen worden verricht: ofwel door een derde die direct de huurders factureert, ofwel door de verhuurder die hiervoor zijn eigen personeel inschakelt of een schoonmaakbedrijf hiermee belast. • Het Hof besluit dat in dit geval, de verhuur en de diensten bestaande in de schoonmaak moeten worden aangemerkt als zelfstandige, onderling scheidbare handelingen. • Quid in België? • In principe maken bijkomstige diensten (verwarming, verlichting, water, tuinonderhoud, …) deel uit van de vrijstelling van onroerende verhuur. • Maar er is een administratieve tolerantie (circ. 4/1973): optionele belastbaarheid van bijkomstige diensten wanneer een aparte en vaste prijs werd bepaald tussen de partijen.
Verhuur van opslagplaatsen – Rechtbank Gent, 08/05/2008 • Feiten • Een verhuurder sluit in 1993 een huurovereenkomst af voor een gebouw dat gebruikt zal worden door de huurder als bureau, show-room en opslagplaats: het geheel van deze verhuur is vrijgesteld van btw (art.44,§3,2°, W. btw). • Vervolgens in 1999, koopt de verhuurder een aangrenzend gebouw dat hij in 2000 ter beschikking stelt aan dezelfde huurder als opslagplaats via een nieuw contract. Dit nieuw contract is onderhevig aan btw (art.44,§3,2°,a, W. btw). • De administratie gaat er van uit dat deze twee contracten beschouwd moeten worden als één onroerende verhuur vrijgesteld van btw (aangezien het magazijn grenst aan het eerste gehuurde onroerend goed).
Verhuur van opslagplaatsen – Rechtbank Gent, 8/5/2008 • De rechtbank • De vrijstelling voor onroerende verhuur moet strikt worden geïnterpreteerd. • In dit geval is de beschikbaarheid van het magazijn een doel op zich, dat onafhankelijk is van de huur van het eerste gebouw. • De 2 gebouwen bevinden zich daarenboven in een verschillend kadastraal perceel en zijn duidelijk geïndividualiseerd door een scheidingsmuur. • Er is geen enkele wettelijke verantwoording te vinden waardoor deze verhuur van de opslagplaats niet onderworpen zou zijn aan btw.
De VAT package 2010 Plaatsbepaling – schuldenaar – listing voor diensten
De vaste inrichting – 2 begrippen? (i) in hoofde van de dienstverrichter • De vaste inrichting veronderstelt: • De permanente vereniging van de volgende elementen • Personeel • Technische middelen • Noodzakelijk voor het verrichten van prestaties • (zie onder meer HvJ, C-168/94, 4 juli1985, Gunter Berkholz) • Zie ook HvJ, Planzer, C-73/06, 28 juni 2007 • Een vaste plaats die enkel wordt gebruikt om voor de onderneming voorbereidende of hulpactiviteiten te verrichten, zoals het aanwerven van personeel of het aankopen van technische middelen die noodzakelijk zijn voor het uitvoeren van de ondernemingsactiviteiten, is geen vaste inrichting.
De vaste inrichting – 2 begrippen? (ii) in hoofde van de ontvanger van de dienst • Om de dienst te lokaliseren op de plaats van de vaste inrichting (B2B – artikel 44, 2e zin van de BTW-Richtlijn), is het nodig dat die inrichting zelf als gebruiker van de gefactureerde diensten optreedt
De regel – prioriteit voor de bedrijfszetel • De Belgische administratie vindt dat de lokalisatie van diensten op de plaats van de vaste inrichting subsidiair is ten opzichte van de bedrijfszetel en daarom alleen maar van toepassing is wanneer de bedrijfszetel geen rationele oplossing geeft voor wat de plaats van het echte gebruik van de diensten betreft.
Afwijking – plaatsbepaling in functie van de vaste inrichting • Om te kunnen afwijken van de lokalisatie op de plaats van de bedrijfszetel en de dienst te taxeren op de plaats van de vaste inrichting, kunnen de volgende formele elementen een rol spelen. Deze elementen zijn nuttig, maar niet noodzakelijk voldoende: • Het feit dat het contract gesloten wordt door de vaste inrichting; • Dat de bestelbon werd opgemaakt door de vaste inrichting; • Dat de handeling wordt gefactureerd op naam van de vaste inrichting en onder zijn adres en btw-nummer; • Dat de betaling wordt verricht vanuit een rekening op naam van de vaste inrichting. • Het is dus minstens van belang dat de afhandeling van de commerciële en financiële stukken met betrekking tot de handeling gebeurt door middel van de vaste inrichting. Parlementaire Vraag nr 498 van de heer François-Xavier de Donnea van 28.05.2009
Opgepast – Impact van de laatste zin van overweging 4 van de richtlijn 2008/8/EG • De bepalingen met betrekking to artikel 44 van de richtlijn moeten volgens de gebruikelijke voorschriften niet gelden voor diensten die door een belastingplichtige worden afgenomen voor persoonlijk gebruik door hemzelf of door zijn personeel. • De regels B2C (artikel 45 van de richtlijn) zijn niet alleen van toepassing op privé-personen (niet-BP), maar ook op BP die handelingen in hun privé-belang. • Geen B2B geen listing
Parl. Vr. nr 489 van de heer François-Xavier de Donnea van 28.05.2009 • De administratie aanvaardt dat als de dienstverrichter, wanneer hij handelt met een belastingplichtige die de ontvangen diensten zowel voor privé-doeleinden als voor de doeleinden van zijn economische activiteiten aanwendt, de plaatsbepaling vaststelt alsof de belastingplichtige afnemer volledig als dusdanig handelt. • Het begrip « uitsluitend voor privé-doeleinden » lijkt onverenigbaar te zijn met een belastingplichtige afnemer van de dienst die een rechtspersoon is.
Culturele, artistieke, sportieve, wetenschappelijke, onderwijs, vermakelijkheidsactiviteiten – toegang tot culturele, sportieve, enz evenementen – vanaf 2011 • Het begrip evenement heeft een beperktere draagwijdte dan het begrip activiteit dat gekenmerkt wordt door het voortdurend karakter ervan. • Een evenement op cultureel, artistiek, sportief,… vlak onderscheidt zich aldus van een activiteit door het occasionele karakter van de organisatie. • De toegang tot een evenement houdt de toelating in om een plaats binnen te gaan waar het evenement plaatsheeft en bij te wonen (toegangsbiljet).
Overzichtstabel - vanaf 2011 1. Toegang tot evenementen (B2B) met de mogelijkheid om een toegangsbiljet ter plaatse te krijgen 2. Andere gevallen dan 1 Afnemer is BP Afnemer is niet-BP Plaats waar het evenement effectief plaatsvindt (art. 53 – versie 2011) Plaats waar de afnemer is gevestigd (nieuw art. 44) Plaats waar het evenement effectief plaatsvindt (art. 54 – versie 2011)
Attractieprincipe – nieuwe draagwijdte • Nieuw artikel 192bis • « Voor de toepassing van deze afdeling wordt een belastingplichtige die een vaste inrichting heeft op het grondgebied van de lidstaat waar de belasting verschuldigd is, geacht een niet in die lidstaat gevestigde belastingplichtige te zijn wanneer aan de volgende voorwaarden is voldaan: a) hij verricht op het grondgebied van deze lidstaat een belastbare goederenlevering of een dienst; b) bij het verrichten van die goederenlevering of die dienst is geen inrichting van de leverancier of dienstverrichter op het grondgebied van deze lidstaat betrokken» • Nieuwe interpretatie van artikel 51 W.BTW vanaf 1 januari 2010
Begrip van betrokkenheid • Zeer brede interpretatie • Een dienst wordt verricht vanuit een vaste inrichting wanneer deze direct of indirect en in om het even welke hoedanigheid, betrokken is bij het verrichten van de dienst. • Deze regel is ook van toepassing op leveringen van goederen.
Welke redenering te volgen? Heeft de dienstverrichter een vaste inrichting in de lidstaat van de klant? JA NEEN Is “een” inrichting betrokken? Verlegging van heffing JA NEEN Factuur uitgereikt door de vaste inrichting Behalve een “administratieve” functie
Een « actieve » vaste inrichting Commissie/Italië, C-244/08 - 16.07.2009 • Voor de eerste maal in de EU rechtspraak komt het begrip “actieve vaste inrichting” ter sprake (overweging 30) • Het bestaan van actieve handelingen in de betrokken lidstaat is een beslissende factor om 8e en 13e Richtlijn teruggaven uit te sluiten (overweging 31)
Een « actieve » vaste inrichting Commissie/Italië, C-244/08 - 16.07.2009 • Een BP die over een vaste inrichting beschikt in een andere lidstaat wordt derhalve beschouwd als zijnde gevestigd in die lidstaat en mag daarom het recht op aftrek uitoefenen met betrekking tot de btw op aankopen aldaar, ongeacht of die aankopen door de vaste inrichting zijn gedaan dan wel door de hoofdzetel gelegen in een ander land.
HvJ EG 19 februari 2009, Athesia Druck Klant DE + IVA? IT + IVA Athesia Advertising GmbH AT Athesia Druck + IVA? Reclame in Italiaanse kranten, tijdschriften, radio en TV Klant AT Handelingen van voor 1995 (Oostenrijk is nog geen lidstaat) De prejudiciële vragen worden gesteld naar aanleiding van een teruggaafclaim 13e Richtlijn in Italië.
HvJ EG 19 februari 2009, Athesia Druck • De redenering van het Hof: • De plaatsbepaling van de twee transacties moet per schakel in de ketting worden bekeken • De “werkelijke gebruiks- en exploitatieregel” zorgt ervoor dat een dienst terug binnen de taxatie van “het binnenland” valt • “het binnenland” is daar waar het werkelijk gebruik en de werkelijke exploitatie is, ttz het land van waaruit de reclameboodschappen worden verspreid (Italië) • Dit geldt alleen maar voor diensten die effectief onder artikel “9(2)(e)” vallen, wat blijkbaar niet het geval is wanneer een dienstverrichter in een derde land de diensten verricht voor zijn klanten • Het feit dat de Athesia Oostenrijk een fiscaal vertegenwoordiger heeft in Italië voor de teruggaaf, is niet van belang voor de plaatsbepaling en belastbaarheid
HvJ EG 3 september 2009, RCI Europe • Organisatie die timesharing-pool beheert: • Mogelijkheid tot inbreng vakantiegebruiksrechten • Beschikking krijgen over door anderen ingebachte gebruiksrechten • Leden hebben alleen contact met RCI • In ruil voor de beheersdiensten betalen de leden: • Inschrijvingsgeld (eenmalig) • Lidmaatschapsgeld (jaarlijks) • Ruilvergoeding (bij gebruik)
HvJ EG 3 september 2009, RCI Europe Het Hof: • Kunnen de bijdragen en vergoedingen van de leden gekoppeld worden aan afzonderlijke diensten van RCI? NEEN: • Inschrijvingsgeld en jaarlijks lidmaatschap hebben enkel nut doordat er later rechten geruild worden • Bij de inschrijving verbindt RCI zich er toe om in de toekomst de verlangde dienst (ruilen) te verlenen • Inschrijvingsgeld en jaarlijks lidmaatschap zijn tegenprestatie voor de deelname aan een programma dat werd opgezet om rechten te ruilen • De dienst van RCI bestaat enkel in het ruilen zelf, of het bieden van de mogelijkheid daartoe. De toegang tot de ruilbeurs en informatie erover zijn bijkomstig • Wat is de plaats van de dienst? Waar het onroerend goed is gelegen? • Dan moet er een voldoende rechtstreeks verband zijn tussen de dienst en het onroerend goed • De dienst van RCI heeft betrekking op het onroerend goed waarop de eigenaar die wil ruilen een recht heeft • Dit sluit aan bij het principe dat btw zoveel mogelijk moet geheven worden op de plaats waar goederen en diensten worden verbruikt • Als de plaats van de dienstverrichter zou worden genomen, kan men de btw trouwens gemakkelijk ontlopen door zich buiten de EU te vestigen (cf RAL case)
Hof van Beroep van Brussel 05/01/2009 • FEITEN 1. Een vennootschap die evenementen organiseert, reikt op dezelfde dag 2 facturen uit aan de Belgische Staat : • Eén factuur voor “de organisatie van conferenties” ten belope van 60.570 € + 21% BTW • Eén factuur voor “terugbetaling van kosten gemaakt voor rekening van de Belgische Staat”, met toepassing van 3 BTW-tarieven volgens de aard van elke kost ten belope van 291.061 €, als volgt opgesplitst : • 251.450 € aan 21% • 23.632 € aan 6% • 15.979 € aan 0% 2. BTW-controle Inbreuk op de BTW-wetgeving : de vennootschap diende de totaliteit te factureren aan 21 % 3. Rechtbank Brussel 02/03/2006 De kosten zijn geen voorschotten. Eén globale prestatie → alles aan 21%