800 likes | 1.08k Views
Correctie algemeen: spelling. <spelling>. <spelling>. <spelling>. <spelling>. <spelling>. <spelling>. Correctie gesprekje “feestje”. Inversie. Corrigeer: Dan je moet de eerste straat links. Bij het kruispunt jij gaat rechtsaf en dan jij bent in Grohova.
E N D
Inversie Corrigeer: • Dan je moet de eerste straat links. • Bij het kruispunt jij gaat rechtsaf en dan jij bent in Grohova. • Aan je rechterhand ziet je Tvrdého kolej.
Inversie • Danmoet je de eerste straat links. • Bij het kruispuntga je rechtsaf en dan ben je in Grohova. • Aan je rechterhandzie je Tvrdého kolej.
Geen inversie na “en”/”of” Corrigeer: • En moet je uitstappen aan tramhalte Úvoz. • Of ga je rechtdoor richting Úvoz.
Geen inversie na “en”/”of” • Enje moet uitstappen aan tramhalte Úvoz. • Ofje gaat rechtdoor richting Úvoz. Conjuncties (bijvoorbeeld “en”, “of”) => geen inversie! Normale volgorde: eerst subject, dan PV
Linkerkant/hand vs. links(af)Rechterkant/hand vs. rechts(af) Corrigeer: • Je gaat linkerhand. • Het gebouw zie je rechtsaf.
Linkerkant/hand vs. links(af)Rechterkant/hand vs. rechts(af) DYNAMISCH • Je gaat naar links. STATISCH • Het gebouw zie je aan je/de rechterkant. aan je rechterhand.
Je, jij, jou, jouw Wat is je/jouw naam? (possessief pronomen) Ik ben Maria. Wat is je/jouw naam? (possessief pronomen) Je gaat rechtdoor. (persoonlijk pronomen, subject) Ik ben Tanja. En jij bent Maria. (persoonlijk pronomen, subject) Ik zie jou. (persoonlijk pronomen, object) Hoe gaat het met jou? (persoonlijk pronomen, object)
Je (vs) u Corrigeer: Je gaat rechtdoor en daar ziet u het station.
Je (vs) u Je gaat rechtdoor en daar zie je het station. OF U gaat rechtdoor en daar ziet u het station.
of Hangt er een spiegel of een schilderij een de muur? Zijn de gordijnen open of dicht?
of Hangt er een spiegel of een schilderij een de muur? Er hangt een schilderij aan de muur. Zijn de gordijnen open of dicht? De gordijnen zijn dicht.
er • Een schilderij hangt aan de muur. • Er hangt een schilderij aan de muur. • Een plant staat op de kast. • Er staat een plant op de kast.
Een (vs) één • Een = artikel Ik zie een plant, een deur, een raam, schooltassen… • Eén = telwoord (één, twee, drie,…) Hoeveel planten zie je? Eén.
Meervoud • De deur is dicht. • De deuren van de kast zijn dicht. De (kast)deur De lade
(het) water(het) mineraalwaterhet glas water / het glaasje water