90 likes | 219 Views
Examenvoorbereideing. Hoe moet je een aangeboden bron analyseren. Wat voor soort bron is het? Geschreven/ongeschreven etc. Uit welke tijd is de bron afkomstig? Vroeger/zelfde tijd/later? Waarvandaan is de bron afkomstig? Boek/krant/overheid?
E N D
Hoe moet je een aangeboden bron analyseren • Wat voor soort bron is het? Geschreven/ongeschreven etc. • Uit welke tijd is de bron afkomstig? Vroeger/zelfde tijd/later? • Waarvandaan is de bron afkomstig? Boek/krant/overheid? • Wat is er bekend over de maker? Wie, wat, waar, waarom? • De inhoud: • Waarover gaat de info? • Voor wie is het bestemd? • Wat is het doel? • Mening of feit? • Wat is de belangrijkste afbeelding? • Welke symbolen zijn er? • Is er een onderschrift? • Hoe bruikbaar is de bron? • Wat wil je ermee onderzoeken? • Hoe betrouwbaar is de bron? • Hangt ook af van het doel waarvoor je de bron gebruikt. Op welke vraag geeft de bron een antwoord? • Mening of feit?
Vraagtypen • Informatiebegripsvraag • De juiste kennis op het juiste moment etaleren • Informatiebewerkingsvraag • Informatie omzetten in een andere structuur (bijv. bij een tabel of schema) • Argumentenvraag • Argumenteren voor of tegen een standpunt • Standpuntvraag • Een standpunt innemen • Afwegingsvraag • Pro en contra argumenten afwegen • Probleemstellingvraag • Een bewering beoordelen • Aanvaardbaarheidsvraag • Beoordeel informatie op betrouwbaarheid • Doorsnedevraag • Hebben betrekking op een groter deel van de stof. Bijv. een vraag over het Cultuurstelsel en de Ethische Politiek • Casus • Een kwestie waar de meningen nog over verdeeld zijn. Wat vind jij adhv deze bronnen?
Vragen zonder bronnen • De vragen die niet met bronnen hebben te maken, beginnen vaak op één van de volgende manieren: • a ‘Noem’ (‘drie van deze problemen’, ‘twee redenen’, ‘twee oorzaken’ etc.) • b ‘Beredeneer waarom’ • c ‘Leg uit waarom …’ • d ‘Licht dit toe’ • e ‘Geef hiervoor een verklaring’ • f ‘Verklaar waarom’ • g ‘Toon aan dat ..’ • h ‘Leg met een voorbeeld uit’ • i ‘Zet de (gegeven) gebeurtenissen in de juiste tijdsvolgorde’ • Vaak begint een vraag ook met een bewering of stelling die door de leerlingen moet worden uitgelegd of ondersteund.
Vragen met bronnen • De vragen met bronnen beginnen vaak op één van de volgende manieren: • a ‘Toon aan de hand van de bron/met een element uit de bron aan dat ...’ (volgt iets wat je stelling of bewering zou kunnen noemen) • b ‘Geef aan de hand van de bron een verklaring voor ....’(volgen feiten) • c ‘Geef de visie van de tekenaar weer’ • d ‘Noem aan de hand van de bron twee/drie kenmerken/veranderingen’ • e ‘Geef kenmerken van ... en ondersteun die met een beeldelement’ • f ‘Beredeneer met een gegeven uit de bron wat/waarom’ (volgt indirecte vraag) • g ‘Leg uit’ (volgt een begrip) ‘en hoe dat in de bron tot uiting komt’ • h 'Trek uit de bronnen een conclusie over ...'. • i ‘Leg uit waarom’ (volgt een element uit de bron) • j ‘Ontleen aan de bron een argument’ • Het examen van 2008 bevat 28 vragen, waarbij 13 bronnen horen. Vragen met ‘Leg uit’ komen zeer veel voor, in totaal 13 maal (bij vragen zonder en met bronnen samen). • In het katern is ruimschoots voldoende werkmateriaal aanwezig om te oefenen met bronnen.
Gebruik bij het beantwoorden van de vraag de 5 stappen voor spotprentanalyse!!! Stap 1: Lees het bijschrift en let op: • Namen van personen op de prent • Datum van publicatie • Informatie over de standplaats van de tekenaar (welk land, groep, partij) Stap 2: Zeg wat je ziet – en niets meer, dus zonder te interpreteren • Lees teksten in de prent zelf • Beschrijf de personen/figuren • Beschrijf voorwerpen • Beschrijf symbolen Stap 3: de gebeurtenis • Noem de gebeurtenis/het verschijnsel waarover de prent gaat Stap 4: de boodschap • Leg de boodschap van de tekenaar uit • Leg uit hoe de tekenaar de personen/figuren, voorwerpen en symbolen (beeldelementen) gebruikt voor zijn boodschap
Examenbundel • Pagina 8 t/m 11 over de betrouwbaarheid van bronnen • Pagina 12 t/m 14 over algemene begrippen
Begrippen bij geschiedenis • continuïteit • discontinuïteit • oorzaak, aanleiding, gevolg • interpretatie • motief • orgaan • standplaatsgebondenheid