1 / 40

Oefeningen vocabulaire les 10

Oefeningen vocabulaire les 10. Oefening 1. Doorgronden. Doorgrondde, heeft doorgrond. Uitlaten. Liet uit, heeft uitgelaten De hond uitlaten (vs) Zich uitlaten over iets = zijn mening zeggen over iets Ik wil me niet uitlaten over dat probleem. Opgroeien.

shepry
Download Presentation

Oefeningen vocabulaire les 10

An Image/Link below is provided (as is) to download presentation Download Policy: Content on the Website is provided to you AS IS for your information and personal use and may not be sold / licensed / shared on other websites without getting consent from its author. Content is provided to you AS IS for your information and personal use only. Download presentation by click this link. While downloading, if for some reason you are not able to download a presentation, the publisher may have deleted the file from their server. During download, if you can't get a presentation, the file might be deleted by the publisher.

E N D

Presentation Transcript


  1. Oefeningen vocabulaire les 10

  2. Oefening 1

  3. Doorgronden • Doorgrondde, heeft doorgrond

  4. Uitlaten • Liet uit, heeft uitgelaten De hond uitlaten (vs) Zich uitlaten over iets = zijn mening zeggen over iets Ik wil me niet uitlatenover dat probleem.

  5. Opgroeien • Groeide op, is opgegroeid

  6. Zoenerig • De Nederlanders? Neen, de Russen zijn pas echt zoenerig – zelfs mannen zoenen elkaar. • Elkaar zoenen (vs) met elkaar zoenen • Zoenen = stevig kussen

  7. Zoenen, zoenerig

  8. Zoenen, zoenerig

  9. Zoenen, zoenerig

  10. Zoenen, zoenerig

  11. Onzelfstandig • Sommigen zijn op hun vijfendertigste nog steeds onzelfstandig. • Sommigen zijn op hun vijfendertigste nog altijd onzelfstandig.

  12. Zich niets aantrekken van iets • Ik trektme niets aanvan zijn kritiek. • Ik trekmeer niets vanaan.

  13. Opschieten • Schiet op! = … • Je moet opschieten. • Komaan, een beetje opschieten.

  14. Ergens met vreemde ogen tegen aankijken • Ik kijk met vreemde ogen tegenaan het gedrag van mijn vrienden.

  15. Ergens met vreemde ogen tegen aankijken • Hij kijkt vreemd aantegendat zoenerige gedrag. • Hij zal vreemd aankijkentegendat zoenerige gedrag! • Hij kijkter vreemd tegenaan. • Hij zal er vreemd tegenaankijken. • Ik zeg je dat hij er vreemd tegenaankijkt. • Dat zoenerige gedrag, daarkijkt hij vreemd tegenaan.

  16. Onverschillig • Hij gedraagt zich onverschillig.

  17. Dat kan je niet maken! • Dat kan je echt niet doen!

  18. Iemand terechtwijzen • Wees terecht, heeft terechtgewezen • Mijn buren mogen mijn hondje terechtwijzen. • Ik vind het niet eerlijk dat hij jou terechtwees / terecht wijst.

  19. Erop wijzen • (((Jantje, ik wil je er even op wijzen dat het water erg diep is!))) • Stijlregister = vrij formeel • Ik wil er alleen even opwijzen dat Karel niet in 1400 maar in 1500 geboren is.

  20. Zich staande houden • Je moet jestaande houden. • Ik zeg dat je jestaande moet houden.

  21. Afwegingen maken • Je maakt afwegingen. • Je moet afwegingen maken. • (((Ik maak afwegingen of ik naar Spanje ga of naar Italië))) • Je moet goed afwegen of je er voor of er tegen bent.

  22. De twijfel • Ik heb twijfels of ik dat kan doen.

  23. De twijfel • Ik heb twijfels of ik dat kan doen. Ik heb twijfels overiets. Ik twijfel aaniets = Ik betwijfel iets. Ik twijfel eraanof ik dat kan doen.

  24. Oefening 2

More Related