E N D
1. Dissectie van het konijn
2. Het konijn: opgebonden aan de dissectieplank
3. De huid van de buik: opengesneden
8. Verschil tussen de borstholte en de buikholte
10. De borstkas is verwijderd
12. Het spijsverteringsstelsel
13. De maag
16. De lever
19. De darmen
23. Het uitscheidingsstelsel
26. Het ademhalingsstelsel
30. Het hart: de motor van het lichaam
32. EINDE
33. MAAG Bij zowel ongewervelde als gewervelde dieren een op de slokdarm volgende verwijding van het darmkanaal, met bij gewervelde dieren een meestal duidelijk ontwikkelde spierwand en een slijmvlies dat maagzuur en eiwitsplitsende enzymen afscheidt.
Deze ligt in de buikholte tussen lever en milt, tegen de voorzijde van de alvleesklier, onder het middenrif. De slokdarmuitmonding heet maagmond, de maaguitgang naar de twaalfvingerige darm heet portier. De maagwand bestaat uit drie spierlagen, een bindweefsellaag en het geplooide maagslijmvlies, waarin diverse typen maagklieren liggen, die bestanddelen van het maagsap afscheiden o.m. zoutzuur, pepsinogeen en intrinsic factor.
Functies van de maag zijn:
a. voedselopslag, waarbij het speeksel kan doorwerken (vloeistoffen passeren de maag snel via de ‘maagstraat’, buiten de spijsbrij om);
b. vertering van voedsel, m.n. eiwitten, door enzymen, die in de maagholte ontstaan uit een inactieve, in de maagkliertjes geproduceerde vorm (bijv. pepsinogeen), onder invloed van zoutzuur;
Het zoutzuur doodt voorts bacteriën uit ingeslikt slijm en doet eiwitten water opnemen.
34. DIKKE DARM Het gedeelte van de darm tussen het eind van de dunne darm en de cloaca. De dikke darm wordt onderscheiden in blindedarm (met wormvormig aanhangsel), de dikke darm in engere zin en de endeldarm. De dikke darm heeft vooral de functie van waterreabsortie.
35. 12-VINGERIGE DARM C-vormig bovenste deel van de dunne darm, ca. 30 cm lang, dat aansluit op de maag.
De alvleesklier en de galblaas monden er in uit.
36. BLAAS Een hol orgaan, gelegen in de onderbuik. De blaas vangt de voortdurend uit de urineleiders druppelende urine op en wordt periodiek via de urinebuis geledigd. De blaaswand bestaat vnl. uit gladde spiervezels.
Het ledigen van de urineblaas geschiedt via een reflex, doordat bij een zekere rekkingstoestand de spiervezels zich samentrekken, terwijl de sluitspier verslapt. Het ophouden van de urine bij aandrang tot lozing geschiedt door samentrekken van de willekeurige sluitspier om de urinebuis. Onvermogen urine in de blaas te bewaren kan ook optreden door psychische invloeden,door invloeden van buitenaf, ziekten van het centraal zenuwstelsel of van de perifere zenuwen.
37. RIB Plat, gebogen beenstuk, dat deel uitmaakt van de borstkas. De mens heeft twaalf paar ribben, die door hun beweeglijkheid een goede ademhaling mogelijk maken. Elk paar is aan de rugzijde verbonden met een borstwervel; de bovenste zeven paren ribben zijn met kraakbeen aan het borstbeen verbonden. De paren 8–10 zijn door hun kraakbeen verbonden met dat van de zevende rib. De elfde en twaalfde (zwevende ribben) eindigen vrij.
38. GALBLAAS Ligt onderaan de lever en is de opslagplaats van de gal. Deze gal werd in de lever gemaakt.
Het heeft een belangrijke functie bij de vertering. Het zorgt voor de vetsplitsing.
39. URINELEIDER Een dunne buis die het nierbekken met de urineblaas verbindt; een plooi in het blaasslijmvlies verhindert het terugvloeien van urine. De urine wordt peristaltisch getransporteerd.
40. AORTA De aorta vertrekt uit de linkerkamer en deelt zich even voorbij het hart. Eén gedeelte gaat naar boven om de hersenen en de bovenste ledematen te bevoorraden van zuurstofrijk bloed, terwijl de andere naar beneden gaat om de onderste ledematen hiervan te voorzien.
41. UITLEG DARMSTELSEL Bij het konijn begint het darmstelsel met de twaalfvingerige darm. Deze gaat over in de dunne darm. De dunne darm eindigt waar de dikke darm ontspringt, namelijk in de blinde darm. De dikke darm gaat over in de endeldarm die uiteindelijk uitkomt ter hoogte van de aars.