1.11k likes | 1.51k Views
PowerPoint : regelmatige en onregelmatige werkwoorden. Infinitief – Imperfectum - Perfectum. Regelmatige werkwoorden Imperfectum. Regel : Singularis: STAM + -TE of STAM + -DE Pluralis: STAM + - TEN of STAM + -DEN Wanneer T of D? Voorbeelden: Dansen dan s te
E N D
PowerPoint : regelmatige en onregelmatige werkwoorden Infinitief – Imperfectum - Perfectum
Regelmatige werkwoorden Imperfectum Regel: • Singularis: STAM + -TE of STAM + -DE • Pluralis: STAM + - TEN of STAM + -DEN • Wanneer T of D? • Voorbeelden: • Dansen danste • Blaffen blafte • Praten praatte • Werken werkte • Kuchen kuchte • Knippen knipte • Bellen belde • Antwoorden antwoordde SoFTKeTCHuP Als de STAM van het werkwoord eindigt op een consonant van SoFTKeTCHuP + -TE(N) Andere consonant -DE(N)
Regelmatige werkwoorden Perfectum Regel: hebben / zijn + participium • Hoe maak je het participium? • Ge + STAM + T of Ge + STAM + D Wanneer T of D? • Voorbeelden: • Dansen Ik heb gedanst • Blaffen De hond heeft geblaft • Praten Hij heeft luid gepraat • Werken Hij heeft hard gewerkt • Kuchen Hij heeft gekucht • Knippen Hij heeft zijn haar geknipt • Bellen Hij heeft gebeld • Antwoorden Hij heeft de telefoon beantwoord SoFTKeTCHuP Als de STAM van het werkwoord eindigt op een consonant van SoFTKeTCHuP Ge + Stam + T Andere consonant Ge + Stam + D
Onregelmatige werkwoorden Imperfectum Heel veel werkwoorden zijn ONREGELMATIG. De vocaal verandert bij deze werkwoorden. Voorbeeld: Lopen – liep Gaan – ging Doen – deed Alle onregelmatige werkwoorden: zie boek blz. 233-234 en slides. Het stuk in purper is het woordaccent.
Onregelmatige werkwoorden Perfectum De werkwoorden met een onregelmatig IMPERFECTUM hebben ook een onregelmatig PERFECTUM. Heel vaak verandert de vocaal. Voorbeeld: Lopen – liep - gelopen Gaan – ging - gegaan Doen – deed – gedaan Alle onregelmatige werkwoorden: zie boek blz. 233-234 en slides. Het stuk in purperis het woordaccent.
Aandoen Zie ‘doen’ • Imperfectum: deed aan(S) - deden aan (Pl) • Perfectum (S) heb – hebt – heeft aangedaan • Perfectum (Pl) hebben aangedaan
Aankomen Zie ‘komen’ • Imperfectum: kwamaan(S) - kwamenaan (Pl) Kort Lang • Perfectum (S) ben – bent – isaangekomen • Perfectum (Pl) zijnaangekomen
Bakken Onregelmatig participium • Imperfectum: bakte (S) - bakten (Pl) • Perfectum (S) heb – hebt – heeft gebakken • Perfectum (Pl) hebben gebakken
Beginnen • Imperfectum: begon (S) - begonnen (Pl) • Perfectum (S) ben– bent– is begonnen • Perfectum (Pl) zijn begonnen
Begrijpen • Imperfectum: begreep (S) - begrepen (Pl) • Perfectum (S) heb – hebt – heeft begrepen • Perfectum (Pl) hebben begrepen
Behangen • Imperfectum: behing(S) - behingen (Pl) • Perfectum (S) heb – hebt – heeft behangen • Perfectum (Pl) hebben behangen
Bewegen • Imperfectum: bewoog (S) - bewogen (Pl) • Perfectum (S) heb– hebt– heeft bewogen • Perfectum (Pl) hebben bewogen
Bezoeken zie ‘zoeken’ • Imperfectum: bezocht (S) - bezochten (Pl) • Perfectum (S) heb– hebt– heeft bezocht • Perfectum (Pl) hebben bezocht
Bijten • Imperfectum: beet(S) - beten(Pl) • Perfectum (S) heb– hebt– heeft gebeten • Perfectum (Pl) hebben gebeten
Blazen • Imperfectum: blies (S) - bliezen(Pl) • Perfectum (S) heb– hebt– heeft geblazen • Perfectum (Pl) hebben geblazen
Blijven • Imperfectum: bleef(S) - bleven(Pl) • Perfectum (S) heb– hebt– heeft gebleven • Perfectum (Pl) hebben gebleven
Breken • Imperfectum: brak(S) - braken(Pl) kortlang • Perfectum (S) heb– hebt– heeftgebroken • Perfectum (Pl) hebbengebroken
Brengen • Imperfectum: bracht(S) - brachten(Pl) • Perfectum (S) heb– hebt– heeft gebracht • Perfectum (Pl) hebben gebracht
Denken • Imperfectum: dacht(S) - dachten(Pl) • Perfectum (S) heb– hebt– heeft gedacht • Perfectum (Pl) hebben gedacht
Doen • Imperfectum: deed(S) - deden(Pl) • Perfectum (S) heb– hebt– heeft gedaan • Perfectum (Pl) hebben gedaan
Dragen • Imperfectum: droeg(S) - droegen(Pl) • Perfectum (S) heb– hebt– heeft gedragen • Perfectum (Pl) hebben gedragen
Drinken • Imperfectum: dronk(S) - dronken(Pl) • Perfectum (S) heb– hebt– heeft gedronken • Perfectum (Pl) hebben gedronken
Eten • Imperfectum: at(S) - aten(Pl)Kort Lang • Perfectum (S) heb– hebt– heeftgegeten • Perfectum (Pl) hebbengegeten
Gaan • Imperfectum: ging(S) - gingen(Pl) • Perfectum (S) ben– bent– is gegaan • Perfectum (Pl) zijn gegaan
Genezen • Imperfectum: genas(S) - genazen(Pl) Kort Lang • Perfectum (S) heb– hebt– heeftgenezen • Perfectum (Pl) hebbengenezen
Geven • Imperfectum: gaf(S) - gaven(Pl)Kort Lang • Perfectum (S) heb– hebt– heeft gegeven • Perfectum (Pl) hebben gegeven
Gieten • Imperfectum: goot(S) - gegoten(Pl) • Perfectum (S) heb– hebt– heeft gegoten • Perfectum (Pl) hebben gegoten
Hangen zie ‘behangen’ • Imperfectum: hing(S) - hingen(Pl) • Perfectum (S) heb– hebt– heeft gehangen • Perfectum (Pl) hebben gehangen
Hebben • Imperfectum: had(S) - hadden(Pl) • Perfectum (S) heb– hebt– heeft gehad • Perfectum (Pl) hebben gehad
Helpen • Imperfectum: hielp(S) - hielpen(Pl) • Perfectum (S) heb– hebt– heeft geholpen • Perfectum (Pl) hebben geholpen
Houden (van) • Imperfectum: hield(S) - hielden(Pl) • Perfectum (S) heb– hebt– heeft gehouden • Perfectum (Pl) hebben gehouden
Inbreken zie ‘Breken’ • Imperfectum: brak in(S) - braken in(Pl)kortlang • Perfectum (S) heb– hebt– heeftingebroken • Perfectum (Pl) hebbeningebroken
Innemen zie ‘Nemen’ • Imperfectum: nam in(S) - namen in(Pl) Kort Lang • Perfectum (S) heb– hebt– heeftingenomen • Perfectum (Pl) hebbeningenomen
Kiezen • Imperfectum: koos(S) - kozen(Pl) • Perfectum (S) heb– hebt– heeft gekozen • Perfectum (Pl) hebben gekozen
Kijken • Imperfectum: keek(S) - keken(Pl) • Perfectum (S) heb– hebt– heeft gekeken • Perfectum (Pl) hebben gekeken
Klimmen • Imperfectum: klom(S) - klommen(Pl) • Perfectum (S) heb– hebt– heeft geklommen • Ook met zijn ben – bent – is geklommen • Perfectum (Pl) hebben geklommen
Komen • Imperfectum: kwam(S) -kwamen(Pl)kortlang • Perfectum (S) ben-bent-isgekomen • Perfectum (Pl) zijngekomen
Krijgen • Imperfectum: kreeg(S) -kregen(Pl) • Perfectum (S) heb – hebt - heeftgekregen • Perfectum (Pl) hebbengekregen
Kunnen • Imperfectum: kon(S) -konden(Pl) • Perfectum (S) heb – hebt - heeftgekund • Perfectum (Pl) hebbengekund
Lachen Onregelmatig Perfectum • Imperfectum: lachte(S) -lachten(Pl) • Perfectum (S) heb – hebt - heeftgelachen • Perfectum (Pl) hebbengelachen
Laten • Imperfectum: liet(S) - lieten (Pl) • Perfectum (S) heb – hebt - heeftgelaten • Perfectum (Pl) hebbengelaten
Lezen • Imperfectum: las(S) - lazen (Pl)kortlang • Perfectum (S) heb – hebt - heeftgelezen • Perfectum (Pl) hebbengelezen
Liggen • Imperfectum: lag(S) - lagen (Pl) Kortlang • Perfectum (S) heb – hebt - heeftgelegen • Perfectum (Pl) hebbengelegen
Lopen • Imperfectum: liep(S) - liepen (Pl) • Perfectum (S) heb – hebt - heeftgelopen • Ook met zijn: ben – bent – isgelopen • Perfectum (Pl) hebbengelopen
Meegaan Zie ‘gaan’ • Imperfectum: gingmee(S) - gingenmee(Pl) • Perfectum (S) ben– bent- ismeegegaan • Perfectum (Pl) zijnmeegegaan
Meenemen Zie ‘nemen’ • Imperfectum: nammee(S) - namenmee(Pl)kortlang • Perfectum (S) heb – hebt - heeftmeegenomen • Perfectum (Pl) hebbenmeegenomen
Moeten • Imperfectum: moest(S) - moesten(Pl) • Perfectum (S) heb – hebt – heeft gemoeten • Perfectum (Pl) hebben gemoeten
Mogen • Imperfectum: mocht(S) - mochten(Pl) • Perfectum (S) heb – hebt – heeft gemogen • Perfectum (Pl) hebben gemogen
Nakijken Zie ‘kijken’ • Imperfectum: keek na(S) - keken na(Pl) • Perfectum (S) heb – hebt – heeft nagekeken • Perfectum (Pl) hebben nagekeken
Nemen • Imperfectum: nam(S) - namen(Pl)kort lang • Perfectum (S) heb – hebt – heeft genomen • Perfectum (Pl) hebben genomen