420 likes | 607 Views
Uitleg zinnen knippen. Alles wat voor de pv kan staan, is een zinsdeel. Als er meer mogelijkheden zijn, moet je altijd de langste kiezen. Bij een gebiedende wijs moet je eerst het onderwerp je toevoegen. Een vraagzin moet je eerst bevestigend maken. Een voegwoord moet je eerst weglaten.
E N D
Uitleg zinnen knippen Alles wat voor de pv kan staan, is een zinsdeel. Als er meer mogelijkheden zijn, moet je altijd de langste kiezen. Bij een gebiedende wijs moet je eerst het onderwerp je toevoegen. Een vraagzin moet je eerst bevestigend maken. Een voegwoord moet je eerst weglaten.
voorbeelden Hij heeft haar toen zien lopen. heeft is de pv. Hij / heeft / haar / toen / zien lopen. want: haar heeft hij toen zien lopen. want: toen heeft hij haar zien lopen. want: zien lopen heeft hij haar toen.
voorbeelden Hij wilde niet, dat zij hem zou zien. wilde en zou zijn de persoonsvormen Hij / wilde / niet. Zij / zou / hem / zien. dat is een voegwoord en moet dus weg. zij hem zou zien ► zij zou hem zien
voorbeelden Heeft hij haar toen zien lopen? heeft is de pv. Bij een vraagzin kun je niets voor de pv zetten. Daarom moet je er eerst een bevestigende zin van maken. Hij / heeft / haar / toen / zien lopen.
voorbeelden Doe die deur eens dicht! doe is de pv. Bij een gebiedende zin kun je niets voor de pv zetten. Daarom moet je er eerst een bevestigende zin van maken door jij toe te voegen. Doe / jij / die deur / eens / dicht!
voorbeelden Pas een uur geleden heeft hij haar zien lopen. heeft is de pv. pas een uur geleden ▲voor de pv MAAR: Een uur geleden heeft hij haar pas zien lopen kan ook. Kies de langste. Pas een uur geleden / heeft / hij / haar / zien lopen.
voorbeelden Net in de tuin heeft hij haar zien lopen. heeft is de pv. net in de tuin ▲voor de pv MAAR: In de tuin heeft hij haar net zien lopen kan ook. Kies nu NIET de langste, want net geeft een tijd aan en in de tuin een plaats. Net / in de tuin / heeft / hij / haar / zien lopen.
Al na een kwartier had zij het eerste hoofdstuk helemaal gelezen. Al na een kwartier / had / zij / het eerste hoofdstuk / helemaal / gelezen. antwoord uitleg
Al na een kwartier / had / zij / het eerste hoofdstuk / helemaal / gelezen. Al na een kwartier had zij het eerste hoofdstuk helemaal gelezen. Zij had al na een kwartier het eerste hoofdstuk helemaal gelezen. Het eerste hoofdstukhad zij al na een kwartier helemaal gelezen. Helemaalhad zij het eerste hoofdstukal na een kwartier gelezen.
Staat in een vragende zin de persoonsvorm altijd vooraan? Staat / in een vragende zin / de persoonsvorm / altijd / vooraan? antwoord uitleg
Staat / in een vragende zin / de persoonsvorm / altijd / vooraan? eerst bevestigend maken: In een vragende zin / staat / de persoonsvorm / altijd / vooraan. In een vragende zin / staat / de persoonsvorm / altijd / vooraan. De persoonsvorm / staat / in een vragende zin / altijd / vooraan. Altijd / staat / de persoonsvorm / in een vragende zin / vooraan. Vooraan / staat / de persoonsvorm / in een vragende zin / altijd.
Doe die deur even achter je dicht! Doe / die deur / even / achter je dicht! antwoord uitleg
Doe / die deur / even / achter je / dicht! Dit is een gebiedende wijs, dus eerst het onderwerp jij toevoegen: Doe jij die deur even achter je dicht! Doe jij die deur even achter je dicht! Jij doet die deur even achter je dicht! Die deur doe jij even achter je dicht! Even doe jij die deur achter je dicht! Achter je doe jij die deur even dicht! Dicht doe jij die deur even achter je!
Had jij dit antwoord van haar verwacht? Had / jij / dit antwoord / van haar / verwacht? antwoord uitleg
Had / jij / dit antwoord / van haar / verwacht? Eerst bevestigend maken: Jij / had / dit antwoord / van haar / verwacht. Jij / had / dit antwoord / van haar / verwacht. Dit antwoord / had / jij / van haar / verwacht. Van haar / had / jij / dit antwoord / verwacht. Verwacht / had / jij / dit antwoord / van haar.
Daar wordt op de deur geklopt! Daar / wordt / op de deur / geklopt! antwoord uitleg
Daar wordt op de deur geklopt! Daar / wordt / op de deur / geklopt! Op de deur / wordt / daar / geklopt! Geklopt / wordt / daar / op de deur!
Hadden ze me dat maar iets eerder verteld! Hadden / ze / me / dat / maar iets eerder / verteld! antwoord uitleg
Hadden / ze / me / dat / maar iets eerder / verteld! Hadden / ze / me / dat / maar iets eerder / verteld! Dat / hadden / ze / me / maar iets eerder / verteld! Me (mij) / hadden / ze / dat / maar iets eerder / verteld! Maar iets eerder / hadden / ze / me / dat / verteld! Verteld / hadden / ze / me / dat / maar iets eerder!
Als je het mij vraagt, bedoelen ze precies hetzelfde. Je / vraagt / het / mij. Ze / bedoelen / precies hetzelfde. antwoord uitleg
Als je het mij vraagt, bedoelen ze precies hetzelfde. Er zijn twee persoonsvormen, dus zijn het twee zinnen. Je moet dan altijd eerst het voegwoord weglaten, in dit geval als. je / vraagt / het / mij. mij / vraag / je / het. het (dat) / vraag / je / me. ze / bedoelen / precies hetzelfde. precies hetzelfde / bedoelen / ze.
Toen ze die boom hadden omgezaagd, zagen ze pas, dat er een schat onder lag. Ze / hadden / die boom / omgezaagd. Ze / zagen / pas. Er / lag / een schat / onder. antwoord uitleg
Toen ze die boom hadden omgezaagd, zagen ze pas, dat er een schat onder lag. Er zijn drie persoonsvormen, dus zijn het drie zinnen. Je moet dan altijd eerst de voegwoorden weglaten, in dit geval toen en dat. Ze / hadden / die boom / omgezaagd. Die boom / hadden / ze / omgezaagd. Ze / zagen / pas. Pas / zagen / ze. Er / lag / een schat / onder. Een schat / lag / eronder.
Het is gemeen, als je zonder bewijs zegt, dat zij het heeft gedaan. Het / is / gemeen. Je / zegt / zonder bewijs. Zij / heeft / het / gedaan. antwoord uitleg
Het is gemeen, als je zonder bewijs zegt, dat zij het heeft gedaan. Er zijn drie persoonsvormen, dus zijn het drie zinnen. Je moet dan altijd eerst de voegwoorden weglaten, in dit geval als en dat. Het / is / gemeen. Gemeen / is / het. Je / zegt / zonder bewijs. Zonder bewijs / zeg / je. Zij / heeft / het / gedaan. Het (dat) / heeft / zij / gedaan.
In de vakantie zie je vaak, dat mensen naar het buitenland gaan, omdat het weer daar warmer is. In de vakantie / zie / je / vaak. Mensen / gaan / naar het buitenland. Het weer / is / daar / warmer. antwoord uitleg
In de vakantie zie je vaak, dat mensen naar het buitenland gaan, omdat het weer daar warmer is. Er zijn drie persoonsvormen, dus zijn het drie zinnen. Je moet dan altijd eerst de voegwoorden weglaten, in dit geval dat en omdat. In de vakantie / zie / je / vaak.Je / ziet / vaak / in de vakantie. Vaak / zie / je / in de vakantie. Mensen / gaan / naar het buitenland. Naar het buitenland / gaan / mensen. Het weer / is / daar / warmer. Daar / is / het weer / warmer. Warmer / is / het weer / daar.
Zij blijven de hele vakantie in Nederland, omdat volgens het KNMI het hier ook warm wordt. Zij / blijven / de hele vakantie / in Nederland. Volgens het KNMI / wordt / het / hier / ook / warm. antwoord uitleg
Zij blijven de hele vakantie in Nederland, omdat volgens het KNMI het hier ook warm wordt. Er zijn twee persoonsvormen, dus zijn het twee zinnen. Je moet dan altijd eerst het voegwoord weglaten, in dit geval omdat. Zij / blijven / de hele vakantie / in Nederland. De hele vakantie / blijven / zij / in Nederland. In Nederland / blijven / zij / de hele vakantie. Volgens het KNMI / wordt / het / hier / ook / warm. Het / wordt / hier / volgens het KNMI / ook / warm. Hier / wordt / het / volgens het KNMI / ook / warm. Warm / wordt / het / hier / ook / volgens het KNMI. Ook / wordt / het / hier / warm / volgens het KNMI.
Als je daar je rijbewijs wilt verliezen, hoef je alleen maar dronken achter het stuur te gaan zitten. Je / wilt / daar / je rijbewijs / verliezen. Je / hoeft / alleen maar / dronken / achter het stuur / te gaan zitten. antwoord uitleg
Als je daar je rijbewijs wilt verliezen, hoef je alleen maar dronken achter het stuur te gaan zitten. Er zijn twee persoonsvormen, dus zijn het twee zinnen. Je moet dan altijd eerst het voegwoord weglaten, in dit geval als. Je / wilt / daar / je rijbewijs / verliezen. Daar / wil / je / je rijbewijs / verliezen. Je rijbewijs / wil / je / daar / verliezen. Je / hoeft / alleen maar / dronken / achter het stuur / te gaan zitten. Alleen maar / hoef / je / dronken / achter het stuur / te gaan zitten. Dronken achter het stuur / hoef / je / alleen maar / te gaan zitten. Dronken geeft geen plaats aan, en achter het stuur wel. Het moet dus zijn: Dronken / achter het stuur /
Er wordt blindelings van uitgegaan, dat het waar is, wat ze daarover verteld hebben. Er / wordt / blindelings / van / uitgegaan. Het / is / waar. Ze / hebben / daarover / wat / verteld. antwoord uitleg
Er wordt blindelings van uitgegaan, dat het waar is, wat ze daarover verteld hebben. Er zijn drie persoonsvormen, dus zijn het drie zinnen. Je moet dan altijd eerst de voegwoorden weglaten, in dit geval dat. Er / wordt / blindelings / van / uitgegaan. Blindelings / wordt / ervan / uitgegaan. Het / is / waar. Waar / is / het. Ze / hebben / daarover / wat / verteld. Daarover / hebben / ze / wat / verteld. Wat (iets) / hebben / ze / daarover / verteld.
Wie dat heeft gezegd, is niet bekend, maar je kunt het wel raden. Wie / heeft / dat / gezegd. (Dat) / is / niet / bekend. Je / kunt / het / wel / raden. antwoord uitleg
Wie dat heeft gezegd, is niet bekend, maar je kunt het wel raden. Er zijn drie persoonsvormen, dus zijn het drie zinnen. Je moet dan altijd eerst de voegwoorden weglaten, in dit geval maar. Wie (iemand) / heeft / dat / gezegd. Dat / heeft / (iemand) / gezegd. (Dat) / is / niet / bekend. Niet / is / (dat) / bekend. Bekend / is / (dat) / niet. Je kunt het wel raden. Het (dat) / kun / je / wel / raden. Wel / kun / je / dat / raden.
Wie je vertrouwt, vertel je het, maar dat lijkt me logisch. Wie / vertrouw / je. Je / vertelt / het. Dat / lijkt / me / logisch. antwoord uitleg
Wie je vertrouwt, vertel je het, maar dat lijkt me logisch. Er zijn drie persoonsvormen, dus zijn het drie zinnen. Je moet dan altijd eerst de voegwoorden weglaten, in dit geval maar. Wie (iemand) / vertrouw / je. Je / vertrouwt / (iemand). Je / vertelt / het. Het (dat) / vertel / je. Dat / lijkt / me / logisch. Mij / lijkt / dat / logisch. Logisch / lijkt / me / dat.
Wil je het meisje van wie je dit hebt gehoord, mijn hartelijke groeten doen? Wil / je / het meisje / mijn hartelijke groeten / doen? Je / hebt / dit / van (iemand) / gehoord. antwoord uitleg
Wil je het meisje van wie je dit hebt gehoord, mijn hartelijke groeten doen? Er zijn twee persoonsvormen, dus zijn het twee zinnen. Je moet dan altijd eerst het voegwoord weglaten; in dit geval is er echter geen voegwoord. Je / wilt / het meisje / mijn hartelijke groeten / doen. Het meisje / wil / je / mijn hartelijke groeten / doen. Mijn hartelijke groeten / wil / je / het meisje / doen. Je / hebt / dit / van wie (iemand) / gehoord. Dit / heb / je / van wie (iemand) / gehoord. Van wie (iemand) / heb / je / dit / gehoord.
Ik wou dat ik twee hondjes was, dan kon ik samen spelen. Ik / wou. Ik / was / twee hondjes. Dan / kon / ik / samen / spelen. antwoord uitleg
Ik wou dat ik twee hondjes was, dan kon ik samen spelen. Er zijn drie persoonsvormen, dus zijn het drie zinnen. Je moet dan altijd eerst de voegwoorden weglaten, in dit geval dat. Ik / wou. Ik / was / twee hondjes. Twee hondjes / was / ik. Dan / kon / ik / samen / spelen. Ik / kon / dan / samen / spelen. Samen / kon / ik / dan / spelen.