1 / 42

Uitleg zinnen knippen

Uitleg zinnen knippen. Alles wat voor de pv kan staan, is een zinsdeel. Als er meer mogelijkheden zijn, moet je altijd de langste kiezen. Bij een gebiedende wijs moet je eerst het onderwerp je toevoegen. Een vraagzin moet je eerst bevestigend maken. Een voegwoord moet je eerst weglaten.

Download Presentation

Uitleg zinnen knippen

An Image/Link below is provided (as is) to download presentation Download Policy: Content on the Website is provided to you AS IS for your information and personal use and may not be sold / licensed / shared on other websites without getting consent from its author. Content is provided to you AS IS for your information and personal use only. Download presentation by click this link. While downloading, if for some reason you are not able to download a presentation, the publisher may have deleted the file from their server. During download, if you can't get a presentation, the file might be deleted by the publisher.

E N D

Presentation Transcript


  1. Uitleg zinnen knippen Alles wat voor de pv kan staan, is een zinsdeel. Als er meer mogelijkheden zijn, moet je altijd de langste kiezen. Bij een gebiedende wijs moet je eerst het onderwerp je toevoegen. Een vraagzin moet je eerst bevestigend maken. Een voegwoord moet je eerst weglaten.

  2. voorbeelden Hij heeft haar toen zien lopen. heeft is de pv. Hij / heeft / haar / toen / zien lopen. want: haar heeft hij toen zien lopen. want: toen heeft hij haar zien lopen. want: zien lopen heeft hij haar toen.

  3. voorbeelden Hij wilde niet, dat zij hem zou zien. wilde en zou zijn de persoonsvormen Hij / wilde / niet. Zij / zou / hem / zien. dat is een voegwoord en moet dus weg. zij hem zou zien ► zij zou hem zien

  4. voorbeelden Heeft hij haar toen zien lopen? heeft is de pv. Bij een vraagzin kun je niets voor de pv zetten. Daarom moet je er eerst een bevestigende zin van maken. Hij / heeft / haar / toen / zien lopen.

  5. voorbeelden Doe die deur eens dicht! doe is de pv. Bij een gebiedende zin kun je niets voor de pv zetten. Daarom moet je er eerst een bevestigende zin van maken door jij toe te voegen. Doe / jij / die deur / eens / dicht!

  6. voorbeelden Pas een uur geleden heeft hij haar zien lopen. heeft is de pv. pas een uur geleden ▲voor de pv MAAR: Een uur geleden heeft hij haar pas zien lopen kan ook. Kies de langste. Pas een uur geleden / heeft / hij / haar / zien lopen.

  7. voorbeelden Net in de tuin heeft hij haar zien lopen. heeft is de pv. net in de tuin ▲voor de pv MAAR: In de tuin heeft hij haar net zien lopen kan ook. Kies nu NIET de langste, want net geeft een tijd aan en in de tuin een plaats. Net / in de tuin / heeft / hij / haar / zien lopen.

  8. Al na een kwartier had zij het eerste hoofdstuk helemaal gelezen. Al na een kwartier / had / zij / het eerste hoofdstuk / helemaal / gelezen. antwoord uitleg

  9. Al na een kwartier / had / zij / het eerste hoofdstuk / helemaal / gelezen. Al na een kwartier had zij het eerste hoofdstuk helemaal gelezen. Zij had al na een kwartier het eerste hoofdstuk helemaal gelezen. Het eerste hoofdstukhad zij al na een kwartier helemaal gelezen. Helemaalhad zij het eerste hoofdstukal na een kwartier gelezen.

  10. Staat in een vragende zin de persoonsvorm altijd vooraan? Staat / in een vragende zin / de persoonsvorm / altijd / vooraan? antwoord uitleg

  11. Staat / in een vragende zin / de persoonsvorm / altijd / vooraan? eerst bevestigend maken: In een vragende zin / staat / de persoonsvorm / altijd / vooraan. In een vragende zin / staat / de persoonsvorm / altijd / vooraan. De persoonsvorm / staat / in een vragende zin / altijd / vooraan. Altijd / staat / de persoonsvorm / in een vragende zin / vooraan. Vooraan / staat / de persoonsvorm / in een vragende zin / altijd.

  12. Doe die deur even achter je dicht! Doe / die deur / even / achter je dicht! antwoord uitleg

  13. Doe / die deur / even / achter je / dicht! Dit is een gebiedende wijs, dus eerst het onderwerp jij toevoegen: Doe jij die deur even achter je dicht! Doe jij die deur even achter je dicht! Jij doet die deur even achter je dicht! Die deur doe jij even achter je dicht! Even doe jij die deur achter je dicht! Achter je doe jij die deur even dicht! Dicht doe jij die deur even achter je!

  14. Had jij dit antwoord van haar verwacht? Had / jij / dit antwoord / van haar / verwacht? antwoord uitleg

  15. Had / jij / dit antwoord / van haar / verwacht? Eerst bevestigend maken: Jij / had / dit antwoord / van haar / verwacht. Jij / had / dit antwoord / van haar / verwacht. Dit antwoord / had / jij / van haar / verwacht. Van haar / had / jij / dit antwoord / verwacht. Verwacht / had / jij / dit antwoord / van haar.

  16. Daar wordt op de deur geklopt! Daar / wordt / op de deur / geklopt! antwoord uitleg

  17. Daar wordt op de deur geklopt! Daar / wordt / op de deur / geklopt! Op de deur / wordt / daar / geklopt! Geklopt / wordt / daar / op de deur!

  18. Hadden ze me dat maar iets eerder verteld! Hadden / ze / me / dat / maar iets eerder / verteld! antwoord uitleg

  19. Hadden / ze / me / dat / maar iets eerder / verteld! Hadden / ze / me / dat / maar iets eerder / verteld! Dat / hadden / ze / me / maar iets eerder / verteld! Me (mij) / hadden / ze / dat / maar iets eerder / verteld! Maar iets eerder / hadden / ze / me / dat / verteld! Verteld / hadden / ze / me / dat / maar iets eerder!

  20. Als je het mij vraagt, bedoelen ze precies hetzelfde. Je / vraagt / het / mij. Ze / bedoelen / precies hetzelfde. antwoord uitleg

  21. Als je het mij vraagt, bedoelen ze precies hetzelfde. Er zijn twee persoonsvormen, dus zijn het twee zinnen. Je moet dan altijd eerst het voegwoord weglaten, in dit geval als. je / vraagt / het / mij. mij / vraag / je / het. het (dat) / vraag / je / me. ze / bedoelen / precies hetzelfde. precies hetzelfde / bedoelen / ze.

  22. Toen ze die boom hadden omgezaagd, zagen ze pas, dat er een schat onder lag. Ze / hadden / die boom / omgezaagd. Ze / zagen / pas. Er / lag / een schat / onder. antwoord uitleg

  23. Toen ze die boom hadden omgezaagd, zagen ze pas, dat er een schat onder lag. Er zijn drie persoonsvormen, dus zijn het drie zinnen. Je moet dan altijd eerst de voegwoorden weglaten, in dit geval toen en dat. Ze / hadden / die boom / omgezaagd. Die boom / hadden / ze / omgezaagd. Ze / zagen / pas. Pas / zagen / ze. Er / lag / een schat / onder. Een schat / lag / eronder.

  24. Het is gemeen, als je zonder bewijs zegt, dat zij het heeft gedaan. Het / is / gemeen. Je / zegt / zonder bewijs. Zij / heeft / het / gedaan. antwoord uitleg

  25. Het is gemeen, als je zonder bewijs zegt, dat zij het heeft gedaan. Er zijn drie persoonsvormen, dus zijn het drie zinnen. Je moet dan altijd eerst de voegwoorden weglaten, in dit geval als en dat. Het / is / gemeen. Gemeen / is / het. Je / zegt / zonder bewijs. Zonder bewijs / zeg / je. Zij / heeft / het / gedaan. Het (dat) / heeft / zij / gedaan.

  26. In de vakantie zie je vaak, dat mensen naar het buitenland gaan, omdat het weer daar warmer is. In de vakantie / zie / je / vaak. Mensen / gaan / naar het buitenland. Het weer / is / daar / warmer. antwoord uitleg

  27. In de vakantie zie je vaak, dat mensen naar het buitenland gaan, omdat het weer daar warmer is. Er zijn drie persoonsvormen, dus zijn het drie zinnen. Je moet dan altijd eerst de voegwoorden weglaten, in dit geval dat en omdat. In de vakantie / zie / je / vaak.Je / ziet / vaak / in de vakantie. Vaak / zie / je / in de vakantie. Mensen / gaan / naar het buitenland. Naar het buitenland / gaan / mensen. Het weer / is / daar / warmer. Daar / is / het weer / warmer. Warmer / is / het weer / daar.

  28. Zij blijven de hele vakantie in Nederland, omdat volgens het KNMI het hier ook warm wordt. Zij / blijven / de hele vakantie / in Nederland. Volgens het KNMI / wordt / het / hier / ook / warm. antwoord uitleg

  29. Zij blijven de hele vakantie in Nederland, omdat volgens het KNMI het hier ook warm wordt. Er zijn twee persoonsvormen, dus zijn het twee zinnen. Je moet dan altijd eerst het voegwoord weglaten, in dit geval omdat. Zij / blijven / de hele vakantie / in Nederland. De hele vakantie / blijven / zij / in Nederland. In Nederland / blijven / zij / de hele vakantie. Volgens het KNMI / wordt / het / hier / ook / warm. Het / wordt / hier / volgens het KNMI / ook / warm. Hier / wordt / het / volgens het KNMI / ook / warm. Warm / wordt / het / hier / ook / volgens het KNMI. Ook / wordt / het / hier / warm / volgens het KNMI.

  30. Als je daar je rijbewijs wilt verliezen, hoef je alleen maar dronken achter het stuur te gaan zitten. Je / wilt / daar / je rijbewijs / verliezen. Je / hoeft / alleen maar / dronken / achter het stuur / te gaan zitten. antwoord uitleg

  31. Als je daar je rijbewijs wilt verliezen, hoef je alleen maar dronken achter het stuur te gaan zitten. Er zijn twee persoonsvormen, dus zijn het twee zinnen. Je moet dan altijd eerst het voegwoord weglaten, in dit geval als. Je / wilt / daar / je rijbewijs / verliezen. Daar / wil / je / je rijbewijs / verliezen. Je rijbewijs / wil / je / daar / verliezen. Je / hoeft / alleen maar / dronken / achter het stuur / te gaan zitten. Alleen maar / hoef / je / dronken / achter het stuur / te gaan zitten. Dronken achter het stuur / hoef / je / alleen maar / te gaan zitten. Dronken geeft geen plaats aan, en achter het stuur wel. Het moet dus zijn: Dronken / achter het stuur /

  32. Er wordt blindelings van uitgegaan, dat het waar is, wat ze daarover verteld hebben. Er / wordt / blindelings / van / uitgegaan. Het / is / waar. Ze / hebben / daarover / wat / verteld. antwoord uitleg

  33. Er wordt blindelings van uitgegaan, dat het waar is, wat ze daarover verteld hebben. Er zijn drie persoonsvormen, dus zijn het drie zinnen. Je moet dan altijd eerst de voegwoorden weglaten, in dit geval dat. Er / wordt / blindelings / van / uitgegaan. Blindelings / wordt / ervan / uitgegaan. Het / is / waar. Waar / is / het. Ze / hebben / daarover / wat / verteld. Daarover / hebben / ze / wat / verteld. Wat (iets) / hebben / ze / daarover / verteld.

  34. Wie dat heeft gezegd, is niet bekend, maar je kunt het wel raden. Wie / heeft / dat / gezegd. (Dat) / is / niet / bekend. Je / kunt / het / wel / raden. antwoord uitleg

  35. Wie dat heeft gezegd, is niet bekend, maar je kunt het wel raden. Er zijn drie persoonsvormen, dus zijn het drie zinnen. Je moet dan altijd eerst de voegwoorden weglaten, in dit geval maar. Wie (iemand) / heeft / dat / gezegd. Dat / heeft / (iemand) / gezegd. (Dat) / is / niet / bekend. Niet / is / (dat) / bekend. Bekend / is / (dat) / niet. Je kunt het wel raden. Het (dat) / kun / je / wel / raden. Wel / kun / je / dat / raden.

  36. Wie je vertrouwt, vertel je het, maar dat lijkt me logisch. Wie / vertrouw / je. Je / vertelt / het. Dat / lijkt / me / logisch. antwoord uitleg

  37. Wie je vertrouwt, vertel je het, maar dat lijkt me logisch. Er zijn drie persoonsvormen, dus zijn het drie zinnen. Je moet dan altijd eerst de voegwoorden weglaten, in dit geval maar. Wie (iemand) / vertrouw / je. Je / vertrouwt / (iemand). Je / vertelt / het. Het (dat) / vertel / je. Dat / lijkt / me / logisch. Mij / lijkt / dat / logisch. Logisch / lijkt / me / dat.

  38. Wil je het meisje van wie je dit hebt gehoord, mijn hartelijke groeten doen? Wil / je / het meisje / mijn hartelijke groeten / doen? Je / hebt / dit / van (iemand) / gehoord. antwoord uitleg

  39. Wil je het meisje van wie je dit hebt gehoord, mijn hartelijke groeten doen? Er zijn twee persoonsvormen, dus zijn het twee zinnen. Je moet dan altijd eerst het voegwoord weglaten; in dit geval is er echter geen voegwoord. Je / wilt / het meisje / mijn hartelijke groeten / doen. Het meisje / wil / je / mijn hartelijke groeten / doen. Mijn hartelijke groeten / wil / je / het meisje / doen. Je / hebt / dit / van wie (iemand) / gehoord. Dit / heb / je / van wie (iemand) / gehoord. Van wie (iemand) / heb / je / dit / gehoord.

  40. Ik wou dat ik twee hondjes was, dan kon ik samen spelen. Ik / wou. Ik / was / twee hondjes. Dan / kon / ik / samen / spelen. antwoord uitleg

  41. Ik wou dat ik twee hondjes was, dan kon ik samen spelen. Er zijn drie persoonsvormen, dus zijn het drie zinnen. Je moet dan altijd eerst de voegwoorden weglaten, in dit geval dat. Ik / wou. Ik / was / twee hondjes. Twee hondjes / was / ik. Dan / kon / ik / samen / spelen. Ik / kon / dan / samen / spelen. Samen / kon / ik / dan / spelen.

  42. einde

More Related