1 / 35

Tempel en kruis

Tempel en kruis. Hendrik Marsman. Motieven. Concrete motieven: 1. Verhaalmotieven / gebonden motieven: - gebeurtenissen:

Download Presentation

Tempel en kruis

An Image/Link below is provided (as is) to download presentation Download Policy: Content on the Website is provided to you AS IS for your information and personal use and may not be sold / licensed / shared on other websites without getting consent from its author. Content is provided to you AS IS for your information and personal use only. Download presentation by click this link. While downloading, if for some reason you are not able to download a presentation, the publisher may have deleted the file from their server. During download, if you can't get a presentation, the file might be deleted by the publisher.

E N D

Presentation Transcript


  1. Tempel en kruis Hendrik Marsman

  2. Motieven Concrete motieven: 1. Verhaalmotieven / gebonden motieven: - gebeurtenissen: → De dierenriem: het personage werkt aan een geschrift / het personage wandelt in de stad / het personage slaapt / het personage krijgt bezoek van een vriendin/ het personage bezoekt zijn ouderlijke huis / het personage bezoekt een oude vriend → De boot van Dionysos: het wordt ochtend, de vriendin van het personage ontwaakt / het personage mijmert bij het raam, observeert de vrouw / het personage wandelt naar de rivier / het personage slaapt bij de rivier en zwemt → De wanhoop: het personage ligt te sterven in zijn koude kamer / het personage staat op / Joden worden door antisemieten aangevallen / het personage hunkert naar een leven vol idealen / het personage zoekt steun in de kerk / het personage zit neer aan het Avondmaal

  3. Motieven Concrete motieven (3): - Terugkerende handelingen: 1. slapen / dromen / wakker liggen: ‘Het was donker, / hij lag op zijn bed. (…) en hij dacht’ (V) ‘De dromen gaan door zijn slaap / als gedrochten door het heelal’ (VI) ‘en toen hij wakker werd, zag hij de witte paarden / der wolken steigeren tegen de loden kim’ (XVI) ‘Hij werd langzaam gesloopt door zijn vrees. / in den nacht, als hij wakker lag / en dacht aan het schuimende feest’ (XXIX) ‘Hij lag in het donker en dacht: / - ik moet sterven of weggaan vannacht’ (XLIII) ‘nadat hij het maal had genoten (…) lag hij sluimerend onder den muur (…) en sliep tot het duisterend uur’ (XLVII) → opvallend: afwisselend positieve en negatieve invulling

  4. Motieven Concrete motieven (4): - Terugkerende handelingen: 2. schrijven/niet schrijven: ‘Hij peinst en schrijft, / en langzaam vult zich het geduldig blad / met tekens die zijn hand bevreemd herkent / als letterbeelden uit een dood visioen; (…) bezweert zijn schrift als een mystiek getal / het sterrenbeeld dat in zijn dromen hing / en dat nu, volgezogen van ‘t geheim / der noodlotsgronden, neergeslagen ligt / in ‘t blanke veld’ (I) ‘Na zulk een dag daalt in den nacht het vuur der poëzie in het verzadigd vlees. (…) het wit papier in ‘t donker van de cel. // hij was alleen, en voor zijn handen steeg / het sneeuwveld naar den zwarten horizon, / het onbeschreven blad’ (XII) ‘het scheen verwaaid te zijn, / tezamen met het sterrenbeeld vergaan / waarvan geen glans meer door zijn venster drong’ (XXXIX) → positief en negatief: het sterrenbeeld (het mysterie) bezweren door te schrijven vs geen sterrenbeeld te zien

  5. Motieven Concrete motieven (5): - Terugkerende handelingen: 3. verraad: ‘hooghartig schertsend met den louchen knaap / die eens zijn vriend en afgod was geweest, / en die hem haar na kort beraad had afgenomen, / omdat de roeping van den mens bestaat / in het verraad van dromen’ (IX) ‘Niets anders dan vrees voor den dood / en de angst te verwaaien als as / dreef mij voort met den avondval / naar het donker verraad van het kruis’ (XXXVIII) ‘hoe kon hij zich ooit zuiveren van ‘t verraad? / want die herinnering aan dat ene maal / zat in zijn strottenhoofd gelijk een bal’ (XXXIX) 4. de oorlogsdreiging en de Jodenvervolging: ‘Waar eenmaal de engel des doods / langs de nachtlijke muren schreed / om te vrijwaren alles waar joods / het bloe aan de deurposten kleefd’ - / sluipen thans door den kreunenden nacht / hyena’s en jakhalzen rond’ (XXV)

  6. Motieven Abstracte motieven: - dood en regeneratie: ‘en van een rust vervuld / zo sterk en ongekweld / dat hij den dood vergat, / het sluipend schaduwbeest / dat hem een levenlang / een dubbelganger was geweest’ (III) ‘doch hoe weinig baat het den mens / of de ziel haar zaligheid won / nu de wereld te gronde ging’ (X) ‘het schip te sturen naar het morgenland / dat sluimrend wacht in elke horizon’ (XII) ‘en als het morgenrood / in snelle gouden vlagen regent door het ruim, / worden haar borsten ros en als de heuvels rood / en rijst zij in den dag, als eenmaal uit het schuim’ (XIV) ‘zat nu oud en vermoeid bij het vuur / en warmde het kleumend karkas / en vroeg aan het donkerend uur / of de dood reeds in aantocht was’ (XXI)

  7. Motieven Abstracte motieven (2): - dood en regeneratie: ‘doch zozeer zijn leven en dood / elkanders kiem en geslacht’ (XXIV) de priester: ‘neem en eet van dit onderpand, / en ontstijg aan het zand der woestijn / naar het Eiland van Diamant / als een vogel die rijst uit de as’ (XXXIV) ‘en staand op het hete terras / in het schaduwrijk zenithuur / steeg zijn hart uit de stervende as’ (XLIX) ‘sluimer, liefste, en slaap / uw eenzamen winterslaap, / en ontwaak als de bevende zon / door de lentlijke evening gaat, / als een vlinder uit haar cocon, / als het vuur in uw donkeren haard’ (XLIV)

  8. Motieven Abstracte motieven (3): - tijd en eeuwigheid: ‘de windroos van den tijd, / als een rozet / tegen het dof fluweel der eeuwigheid’ (II) ‘dus zo ondraaglijk werd de eeuwigheid / dat zij zich grijpen liet / door ‘t vliegwiel van den tijd’ (II) de priester: ‘daalt Hij neer in den dood en betaalt / in gedaante van brood en wijn / het verdoemd en schuldig gelag / van wie heult en boeleert met de tijd’ (XXXIV) ‘want wie eet van het hemelse brood / en de eeuwigheid ent op het dier / heeft het lijf op den woeker gezet / van een zwerenden dubbelen dood’ (XL) ‘- De hemel is leeg. / de oneindigheid bloedt. / in het nachtlijk gewelf / niets dan sintels en roet’ (XLVIII) → paradox: het christendom staat voor eeuwigheid, maar de wijzerplaat van de dom staat voor de tijd

  9. Motieven Abstracte motieven (4): - verleden / toekomst / herinnering: ‘ “de mens moet verder gaan”, / had zij gezegd, / “en als het verleden trekt, / zoek dan een land, / dat niemand heeft begaan, / zoek naar den legen weg.” // “geen weg, geen pad, had hij terug gezegd / of ‘k zie er sporen staan / sinds mensenheugenis”’ (IX) ‘waarom hopen dat men vergeet / wat de ziel heeft doorstaan en gemerkt? / slechts zolang de herinnering nog werkt / is mijn leven mijn eigen bezit (…) wie gebeten is door het leed / en geschroeid door de knagende vlam / zal niet willen dat hij vergeet / wat hem, schuldig of niet, overkwam’ (XLII) ‘en wie in dit heilloze land / die mij niet heeft verzaakt of beroofd?’ (XLIII) ‘hoe kon hij zich ooit zuivren van ‘t verraad? / want de herinnering aan dat ene maal / zat in zijn strottenhoofd gelijk een bal’ (XXXIX) → personage wordt gekweld door herinneringen, maar moet vooruit

  10. Motieven Abstracte motieven (5): - vereniging van klassieke en christelijke cultuur: ‘het instrument te stemmen op de vork / die bij den aanslag de structuur verraadt / van het onheuglijk europese lied, / dat in den aanvang klonk van de cultuur / die in d’azuren zee haar loop begon’ (XII) ‘zolang de europese wereld leeft / en, bloedend, droomt den roekelozen droom / waarin het kruishout als een wijnstok rankt, / ruist hier de bron, zweeft boven déze zee / het lichten van den creatieven geest’ (LI) - het goddeloze (vitalisme) en de religiositeit (het lam vs het beest): ‘De zomermiddag lag in sidderende vuren, / een bloedend offerlam, gestrekt voor ‘t firmament’ (XVI) ‘en die hel en hemel vergat (…) die zag nu in het nachtelijk uur / de ontreddering van zijn bestaan / als dalende maan zonder vuur’ (XXII) ‘doch voor hém was het feest van de Vlam / als de vonkende hoefslag geweest / van het Beest, dat het blatende Lam / dat dalende was op de Wolk, / voor den nacht had verscheurd en ontvleesd’ (XXXII)

  11. Motieven Abstracte motieven (6): - wanhoop en geloof: ‘deze man verloor het geloof / in wat sterker was dan hijzelf’ (X) ‘ik sta alleen, geen God of maatschappij / die mijn bestaan betrekt in een bezield verband, / geen horizon of zee, geen poovre korrel zand / in ‘t naamloos wel en wee der brandende woestijn’ (XVII) ‘den man / die aan walging en wanhoop ten prooi, / naar het einde te luisteren lag / dat daalde in de winterse stad’ (XVIII) ‘die zag nu in den oogopslag / van het parelend morgenuur / de schaduwen reeds van den nacht’ (XX) ‘de hunkering naar een groot, / hartstochtlijk en heilig bestaan; (…) de spijt / in het heden geboren te zijn / met dit rauw en laaghartig gebroed / dat den droom verkwanselt voor goed’ (XXVIII) ‘als ik zitten blijf op die vaalt / en de wanhoop mij weer overvalt // is het reddeloos met mij gedaan. / maar waar moet ik gaan of staan?’ (XLIII)

  12. Motieven Abstracte motieven (7): - genot en zonde: ‘het vale verval van het vlees - / en de kamer die eens als een nest / voor de dieren der lust was geweest / werd zwart en koud als het graf’ (XXIX) ‘dan nog langer de wegen te gaan / waarvan iedere steen u weer zegt / wat gij hebt misdacht en misdaan. / ga heen en weiger te staan / voor den bloedraad van een gericht / waarin gij uw jeugd hebt verteerd’ (XLI) ‘Geen dragender, / doodlijker wonde / dan het knagend en / slepend besef / van een schuld, / een erflijke zonde, / bedreven voordat / wij bestonden’ (XLVI) ‘naar de vleeslijke dalen / in de onschuld / van vóor het berouw’ (XLVI) - geest en lichaam: geest/gedachten ~ ‘beet van een schorpioen’, ‘gif in een gulzige spons’, ‘een schimmel’ (VI) ‘O vlees dat uzelve bevlekt / met het beurse vlees der cultuur (…) slaap niet met het intellect, / paar niet met een kouden schoot. (…) en ook de infant van den geest / zal den weg gaan van alle vlees’ (VII)

  13. Motieven Abstracte motieven (8): - water en droogte: ‘van het strand der horizon / langs de woestijnen van het firmament’ (IX) ‘de steengrond die oase wilde zijn. / en in het donker klaagde de woestijn / om levend water dat geen hitte droogt’ (XII) ‘toen de morgen hun lichamen vond, / was hun ziel reeds ten prooi aan den nacht / waarin ook de wereld verzonk’ (X) - kosmische hoogte en val ‘Ik die bij sterren sliep en ‘t haar der ruimten droeg / als zilveren gewei (…) niets rest mij dan mijn val, laat mij te pletter slaan (…) die eens als zon in ‘t zenith heeft gestaan, / zal bijten in het zand als kreperend dier’ (XVII) ‘De extase brak als een zuil. / van de sneeuwtoppen van het heelal / sloeg de ziel in verwilderden val / naar de poelen van wanhoop en pijn’ (XXXVI)

  14. Metrum Het metrische vers: - De (drievoetige) anapest: ‘en hem, wien het vuur van den geest met den beet van een schorpioen door het glad labyrinth van de schors in het weke der hersenen drong als gif in een gulzige spons’ (VI) v- / vv- / vv- vv- / vv- / v- vv- / vv- / vv- vv- / vv- / vv- v- / vv- / vv-

  15. Metrum Het metrische vers: - de (drievoetige) anapest (2): ‘hij stond op en liep naar het raam; van walging vervuld en vermoeid, zag hij neer in het pompende hart van de zwarte getekende stad’ (X) vv- / v- / vv- v- / vv- / vv- vv- / vv- / vv- vv- / vv- / vv- (cf. XI: ‘langs de roman stuift regen en wind / in het halflicht herkent hij de tint / van het kandinskiaans schilderij’)

  16. Metrum Metrische verzen: - de (tweevoetige) anapest: ‘en de transen gescheurd van den brandenden sneeuw en de sneeuw weer besmeurd met het bloed dezer eeuw’ (XLVIII) vv- / vv- vv- / vv- vv- / vv- vv- / vv-

  17. Metrum Het metrische vers: - De vijfvoetige iambe: ‘Eens bood die tuin hem een beschutte plek, wanneer hij eenzaam in ‘t begroeid prieel kon treuren om het trouweloze kind; waarvoor hij in zijn dagboek verzen schreef’ (IX) -v / v- / vv / v- / v- v- / v- / v- / v- / v- v- / vv / v- / v- / v- v- / v- / v- / v- / v- antimetrie: klemtoon op ‘Eens’ (nu niet meer)

  18. Metrum Het metrische vers: - de vijfvoetige jambe: ‘De kamer waar hij lag werd weer een cel, de wereld een bouwvallig labyrinth, de steenprojectie van zijn eigen walg. de straten barstten naar de horizon door ‘t puin der nacht, riolen naar de vaalt’ (XXXIX) v- / v- / v- / v- / v- v- / vv/ v- / v- / v- v- / v- / vv / v- / v- v- / v- / v- / v- / v- v- / v- / v- / v- / v- → blanke verzen: rijmloze verzen, meestal vijfvoetige jambe (cf. I)

  19. Metrum Metrische verzen: - de vijfvoetige jambe: ‘Wie schrijft, schrijv’ in den geest van deze zee of schrijve niet; hier ligt het maansteenrif dat stand houdt als de vloed ons overvalt en de cultuur gelijk Atlantis zinkt; hier alleen scheert de wiekslag van het licht’ (LI) v- / -v / v- / v- / v- v- / v- / -v / v- / v- v- / -v / v- / v- / v- vv / v- / v- / v- / v- -v / -v / v- / vv / v- (veel antimetrieën: schrijv’, hier, stand houdt, hier alleen)

  20. Metrum Het metrische vers: - De alexandrijn (zesvoetige jambe): ‘doortrilt een rode slag het lichaam, blank en nieuw, dat in den heten nacht zijn diepsten vorm herwon, gelouterd van het vuil dat in den smeltkroes viel, terwijl het oerbeeld, slank, tot zijn gestalte kwam’ (XIV) v- / v- / v- // v- / v- / v- v- / v- / v- // v- / v- / v- v- / vv / v- // vv / v- / v- v- / v- / v- // vv / v- / v- (//: diaeresis, cesuur waarbij woordeinde en einde van de versvoet samenvallen)

  21. Metrum Het metrische vers: - de alexandrijn (zesvoetige jambe): ‘schaduwen eeuwenoud en het verbond der bomen smelten als zwarte sneeuw voor ‘t schroeien van de zon; Abraham voert het vee van de verdorde stromen naar ‘t grazige gebied rond Mamre’s eikenbron.’ (XIII) -v / v- / v- // vv / v- / v- / v -v / v- / v- // v- / vv / v- -v / v- / v- // vv / v- / v- / v v- / vv / v- // v- / v- / v- (veel antimetrieën: shaduwen, smelten, Abraham)

  22. Metrum Het niet-metrische vers: - het vrije vers (niet lettergreeptellend, noch metrisch, geen rijm): ‘De schemer draalt. na maanden reizen zonder dat het hart veel van zijn bitterheid en vrees verloor, zat hij een avond in den paarsen gloor van een ruim, schaduwrijk bourgondisch plein’ (XLV) v-v- 4 v-v-v 5 -vvv- 5 -vv-vvv-v 10 v-v-vvv-v- 10 vv—vvv-v- 10 → deviatie van de tweede orde: afwijking van een afwijking (het metrum) die tot conventie geworden is (en niet als afwijking wordt ervaren)

  23. Metrum Het niet-metrische vers: - het heffingsvers: ‘Alles immers is beter dan dit! zou ons hart niet moeten vergaan van wroeging en schaamte, dat dit ongestraft kan bestaan? want geen onze heeft iets gedaan om met zijn bestaan te bezweren, dat er bloed aan de handen klit en het tuig uit de onderwereld de vulkanische tronen bezit.’ (XXVI) -vvvv-vv- vv-v-vv- v-vv-vv- -v-vv- v--vv-vv- vv-v-vv-v vv-vv-v- vv-vv-v-v vv-vv-vv-

  24. Metrum Niet- metrische verzen: - het heffingsvers: ‘Geen dragender, doodlijker wonde dan het knagend en slepend besef van een schuld, een erflijke zonde, bedreven voordat wij bestonden’ (XLVI) v-vv -vv-v vv-vv -vv- vv- v-vv-v v-vv- vv-v → afwisselend 1 beklemtoonde en 2 beklemtoonde lettergrepen per vers

  25. Metrum Niet-metrische verzen: - het heffingsvers: ‘De zon hing laag. tussen de witte muren verbloedde goud en zwart het avondrood hij, van zijn hoog terras, volgde de lange strepen (…)’ (L) v-v- vvv-v-v v-v-v- v-v- -vv-v- vvv-v-v (afwisselend twee of drie heffingen per vers)

  26. Metrum Elisie: ‘Door het venster sloeg regenbooglicht het verbond van God met zijn volk; de zuil brak uiteen in een wolk van bloesem en wemelende sneeuw’ (XXXII) vv- / vv- / vv- vv- / v- / vv- v- / vv- / vv- v- / vv- / vv- ‘Toen sprong uit den mond van den knaap met den klank van klinkend metaal de zilverstem van de fontein door de duistrende avondzaal’ (XXXIII) v- / vv- / vv- vv- / v- / vv- v- / v-v / vv- antimetrie: klemtoon op zilverstem vv- / vv- / v- ‘De liefde slaapt in haar hart als de lente in den wintersen grond’ (XLIV) (lent’ in)

  27. Metrum Verzen met twee klemtonen: → in ‘De onvoltooide tempel’ ‘- De hemel is leeg, de oneindigheid bloedt. in het nachtlijk gewelf niets dan sintels en roet;’ (XLVIII) v- / vv- v- / vv- elisie vv- / vv- vv- / vv- ‘de huiveringen van ‘t geschubd metaal, door ‘t stijgend maanlicht rimpelend beschenen, waren dien nacht op zee het enig teken, dat twintig eeuwen ademloos verstreken en in zijn hart antieke vrede was gedaald’ (L)

  28. Klankherhaling en strofevorm Rijmschema’s: - Gekruist rijm: ‘en de transen gescheurd a van den brandenden sneeuw b en de sneeuw weer besmeurd a met het bloed dezer eeuw’ (XLVIII) b - Omarmend rijm: ‘zie, de aarde is rood a van den tragischen wijn; b ‘t paradijs een woestijn, b maar het schepsel wordt groot’ (XLVIII) a - Onzuiver rijmschema: ‘langs de helling het vuur van den wijn. a nadat hij het maal had genoten b op het stille beschaduwde plein a lag hij sluimerend onder den muur c die den vlammenden wijngaard omringde d en sliep tot het duisterend uur c in de westlijke heuvels verdween’ (XLVII) e

  29. Klankherhaling en strofevorm Rijm aan het einde van de regel (eindrijm): - Gelijk rijm/ rijk rijm: ‘vindt men kracht en troost bij een vriend?” maar geen wezen zo arm als een vriend’ (XLIII) - Vol rijm: ‘is het reddeloos met mij gedaan. maar waar moet ik gaan of staan?’ (XLIII) - Mannelijk (staand) en vrouwelijk (slepend) rijm: ‘De zon scheen als helse steen staand in het schuimende dal der Durance; slepend hij stond op een landtong van steen staand (gelijk rijm) en keek naar het schitterend dansen’ (XLVII) slepend

  30. Klankherhaling en strofevorm Rijm aan het einde van het vers (eindrijm): - Assonantie (half rijm): ‘de assen hitte hing in een nerveus gewemel en sloeg in regens neer tot in de schoot der berm; de bijen dansten om zijn sluimerende leden, een gonzende muziek, als van een sterrenzwerm’ (XVI) ‘dat – weerglinsterend in kolkende strepen – verschoot in schichtige kreken’ (XLVII) - Acconsonantie (half rijm): ‘als ik zitten blijf op die vaalt en de wanhoop mij weer overvalt’ (XLIII) - afwijkende rijmvorm: ‘van den hemel een stortval van licht, en in beken bij honderdtallen sloeg het neer langs de watervallen, hem regenend in het gezicht’ (XLIX) → honderdtallen / watervallen: wel identiek accentpatroon maar geen accent op rijmende lettergrepen

  31. Klankherhaling en strofevormen Binnenrijm: - Alliteratie: ‘wees een plant weer, een stromend wier’ (VII) ‘ter weerszij van den weg staan de verweerde olmen een woelende rivier in ‘t zachte morgenblauw’ (XV) - Klinkerrijm: ‘De liefde slaapt in haar hart (…) van haar kamer, haar roden haard’ (XLIV) ‘dat bij de ochtendschemering der wereld wies. tussen de schaduwen der platanen door die bevend vlekken wierp over de zilvren huid der duisternis’ (XNL) - middenrijm (een soort glijdend rijm): ‘en ontwaak als de bevende zon door de lentlijke evening gaat’ (XLIV)

  32. Klankherhaling en strofevorm Strofische vormen: - Kwatrijn: ‘Tederheid, leg nu uw hoofd aan het ademend schoudergewelf – deze man verloor het geloof in wat sterker was dan hijzelf’ (X) Onregelmatige strofevormen: - Distichon: ‘Hij lag in het donker en dacht: - ik moet sterven of weggaan vannacht’ (XLIII) - Blanke verzen: ‘Het oud gesternte gloeit, en in den nacht leest hij het spijkerschrift van het heelal, dat in de sterren stond van Babylon en klinken zal wanneer de kinderstem het dies irae zingt bij de bazuin; → metrisch vers (vijfvoetige jambe) zonder eindrijm

  33. Klankherhaling en strofevorm Enjambement (syntactische vs poëtische code): ‘Naar deze rede [aanlegplaats voor schepen] zenden zon en maan hun zwevend schip met dromen; zie, de jacht der bliksemende vleugels in hun val sneeuwen voorbij zijn raam; hij peinst en schrijft, en langzaam vult zich het geduldig blad met tekens die zijn hand bevreemd herkent als letterbeelden uit een dood visioen; en als ‘t papier doorschijnend wordt en zwart van woorden uit een blinden onderlaag van de moerassen der vergetelheid (…)’ (I) → ‘Naar deze rede zenden zon en maan hun zwevend schip met dromen; zie, de jacht der bliksemende vleugels in hun val sneeuwen voorbij zijn raam; hij peinst en schrijft, en langzaam vult zich het geduldig blad met tekens die zijn hand bevreemd herkent als letterbeelden uit een dood visioen; en als ‘t papier doorschijnend wordt en zwart van woorden uit een blinden onderlaag van de moerassen der vergetelheid (…)’

  34. Klankherhaling en strofevorm Enjambement: ‘hij legt het voorhoofd aan den harden muur, zijn wang rust aan het ruige wingerdblad. maar dan, alsof hij zich vergrepen had aan ‘t dierbaarst deel van zijn herinnering, hoort hij zijn moeders stem’ (IX) → ‘alsof hij zich vergrepen had’ springt eruit ‘Die, een rovend en zwervend dier [bijstelling], langs het rulle pad van den dag, naar de sporen zocht die het bloed ten teken liet dat het genot alweer sluipend in aantocht was, zat nu oud en vermoeid bij het vuur en warmde het kleumend karkas en vroeg aan het donkerend uur of de dood reeds in aantocht was’ (XXI) → bloed en genot beklemtoond door enjambement / die: hij die / hij + betrekkelijke bijzin

  35. Klankherhaling en strofevormen Poëtische vs syntactische code: ‘tussen het hoog geweld der wilde voorjaarsbomen wier vliegend haar gelijk een schubbig hemd schuimt van den zilverglans en hoog wordt opgenomen, splijtend de groene zee naar het beloofde land, neemt hij het lemen pad dat wentelt naar de verte, een populierenrij met sidderend gewei;’ (XV) hoofdzin: tussen het hoog geweld der wilde voorjaarsbomen (…) neemt hij het lemen pad dat wentelt naar de verte bijvoeglijke bijzin bij ‘voorjaarsbomen’: wier vliegend haar gelijk een schubbig hemd schuimt van den zilverglans + wier vliegend haar hoog wordt opgenomen verzwegen handelend voorwerp: opgenomen [door de wind] + bijvoeglijke bijzin (?): splijtend de groene zee naar het beloofde land

More Related