180 likes | 430 Views
3.3 arm en rijk. De burgemeester van Delft en zijn dochter Jan Steen 1655. Opbouw bevolking. Gegoede burgerij 6-10% Kleine burgerij 25% Volksklasse 60-70%. De verschillen tussen arm en rijk werden in de 17 e eeuw groter omdat er een steenrijke bovenlaag ontstond. De gegoede burgerij:.
E N D
3.3 arm en rijk De burgemeester van Delft en zijn dochter Jan Steen 1655
Opbouw bevolking Gegoede burgerij 6-10% Kleine burgerij 25% Volksklasse 60-70% De verschillen tussen arm en rijk werden in de 17e eeuw groter omdat er een steenrijke bovenlaag ontstond
De gegoede burgerij: Regenten, rijke kooplieden, artsen, predikanten, officieren en fabrikanten Rijk geworden door handel maar steeds vaker alleen bestuurder. Geleidelijk aan steeds minder handelaar en steeds meer belegger Kinderen werden voorbereid op ‘regentenbestaan’ Nieuwkomers kunnen nog makkelijk doordringen tot gegoede burgerij
De ‘Quote 500’ van de Gouden Eeuw Nummer 5: Guillelmo Bartolotti fl 1.200.000
Nummer 4 Louis de Geer fl 1.500.000
Nummer 3 Elizabeth Tiellens fl 1.900.000
Nummer 2 Hans Willem Bentinck fl 11.000.000
Nummer 1 Familie Van Oranje fl 25.000.000
Kleine burgerij:ambachtslieden, winkeliers, kantoorbedienden, schoolmeesters Kleine burgerij had een zekere welstand maar armoede lag altijd op de loer Kinderarbeid normaal
Volksklasse Geschoolde arbeiders, dienstmeisjes Laaggeschoold werkvolk als zeelieden, soldaten, vissers Ongeschoolde arbeiders zonder vast werk zoals sjouwers en pakdragers Het grauw; bedeelden, bedelaars, zwervers, straathandelaren Onzeker bestaan, armoede lag altijd op de loer Weduwen en wezen kwetsbare groep
Oorspronkelijk gebaseerd op grondbezit maar edelen behielden hun fortuin door te beleggen en leningen te geven aan steden en gewesten Platteland Er waren maar enkele tientallen adellijke geslachten maar ze hadden wel macht, rijkdom en prestige. adel Kleine burgerij; Winkeliers, bakkers, boeren Landarbeiders en industriearbeiders Met name in het westen hadden steden verzorgende functie platteland Minder beroepen en winkels dan in de steden
Toch volksklasse beter af dan in andere Europese landen: Door graanaanvoer altijd genoeg voedsel Hoge lonen Door economische expansie volop werk Goed stelsel van armenzorg en liefdadigheidsinstellingen
Armenzorg en liefdadigheid uitdeling brood weeshuizen regentessen van het oudemannenhuis rasphuis
Gilden Leden van de kleine burgerij em geschoolde arbeiders konden terug vallen op hum gilde Toch gilden minder invloed dan elders in Europa→ vooral sterk in ambachtelijke bedrijfstakken die voor lokale markt produceerden Naast de traditonele ambachten kwamen grootschalige bedrijven tot ontwikkeling→ manufacturen
Manufacturen Grote bedrijven waarbij de afstand tussenarbeider en ondernemer groot was Arbeiders weinig rechten Stakingen leidde vaak niet tot verbeteringen omdat hun positie te zwak was→ grote onderlinge concurrentie en concurrentie van migranten, vrouwen en kinderen