370 likes | 1.06k Views
P2.3: Verwering en erosie. Onderverdeling exogene krachten. Exogene krachten: Krachten die van buitenaf het aardoppervlak beïnvloeden. De bron van deze processen is de zon. Verwering (Kleiner maken gesteente) Erosie (Schurende werking + transport) Sedimentatie (neerleggen).
E N D
Onderverdeling exogene krachten • Exogene krachten: Krachten die van buitenaf het aardoppervlak beïnvloeden. De bron van deze processen is de zon. • Verwering (Kleiner maken gesteente) • Erosie (Schurende werking + transport) • Sedimentatie (neerleggen)
Mechanische (fysische) verwering • Mechanische verwering: Gesteente valt uiteen zonder dat de scheikundige samenstelling verandert! • Voorbeelden: • Vorstverwering in de bergen. • Insolatie • Plantenwortels
Chemische verwering • Chemische verwering: Gesteente valt uiteen doordat de scheikundige samenstelling verandert! • Voorbeeld: • Oxidatie (roesten) • Karstlandschappen (kalkgrotten)
Hoe ontstaan grotten? • a: Water dringt in gesteentelagen en het lost kalksteen op (chemische verwering), waardoor holtes of grotten ontstaan
Waarom verweert niet elk gesteente even gemakkelijk? Afhankelijk van: • Aard van het moedergesteente • Het klimaat • Bedekte bodemlaag • Tijd
Erosie en sedimentatie • Verweringsmateriaal kan op verschillende manieren getransporteerd worden, namelijk; • Rivieren • (stromende) Gletsjers • Zeeën • Wind • (zwaartekracht) • Deze transporterende en uitschurende werking noem je erosie. • Deze transporterende werking is niet eeuwig, op een gegeven moment leggen ze het materiaal neer, dit noem je sedimentatie.
1: Rivieren • Wat zijn nu eigenlijk rivieren? • Dat zijn ‘geulen’ die het overtollige water van de hydrologische kringloop vervoeren • En smeltwater afvoeren van de gletsjers • Twee begrippen zijn hierbij belangrijk: • Stroomgebied:Al het water (neerslag en/of smeltwater) dat afstroomt op de betreffende rivier • Waterscheiding:De plek die 2 stroomgebieden scheidt. Vaak is dit een gebergte of een wat hoger gelegen gebied!
De meeste rivieren bestaan uit 3 zones • Bij rivieren kun je onderscheid maken tussen drie zones: • Bovenloop (erosie nadrukkelijk aanwezig) • Middenloop (transport de overhand en al gedeeltelijk sedimentatie) • Benedenloop (sedimentatie) • Stroomsnelheid is hierbij de bepalende factor.
Bovenloop: • Helling steil en rivierbedding nauw: rivier snijdt zich in, in het landschap; • V-vormige dalen
Middenloop: • Als de rivier in de middenloop beland krijgt het materiaal de kans om te bezinken, want de stroomsnelheid is niet meer zo hoog! • Allereerst de zware deeltjes (grind ed) tot het allerlichtste materiaal (aan het eind van de rivier) in de rivierdelta bezinkt/sedimenteert.
Vlechtende/Verwilderde rivier • Vlechtende/Verwilderde rivier • Vaak vind je deze op plekken met onregelmatige afvoer van water Semi-woestijn of bergen.
Benedenloop: • Meanderen • Puinwaaiers
Puinwaaiers • Waar veel sedimentatie plaatsvind bestaat de kans op zogenaamde puinwaaiers! • Voorbeeld: Po-delta • De meeste puinwaaiers komen altijd voor, aan het uiteinde van de rivier: Rivierdelta • Hierdoor groeien kusten aan.
Verschillende puinwaaiers • Delta: Komt van de Griekse letter delta, wat geschreven wordt met een driehoek.
2. Gletsjers (IJs) • Wat is een gletsjer? • Dik pak sneeuw, samengeperst tot ijs! • Er zijn 2 soorten gletsjers: 1. Alpiene /dalgletsjers • Veranderen het door de rivier gevormde V-dal in een U-dal. (zie fjorden). 2. Uitlopers van landijs.VB: Groenland/ Antartica
U-Dal • Een gletsjer schuift langzaam door zijn eigen gewicht naar beneden. Daarbij schuurt de gletsjer zijn eigen dal uit. Gletsjerdalen hebben een U-vorm, omdat de gletsjer niet alleen aan zijn onderkant uitschuurt, maar ook aan de zijkanten. • Die uitschurende werking is zo groot, omdat aan de randen van de gletsjer rotsenblokken, grind en zand in het ijs vastkomen te zitten en zo de uitschurende werking vergroten.
Voorbeeld U-dal • Het "hengendetverrdal" is een U-vormigdal.De gletsjer daar is nog niet zo lang gelden afgesmolten. De U-vorm van het dal is nog aanwezig.Het lager gelegen dal is een U-dal, maar een rivier is al een V-dal aan het vormen in het U-dal.
Kenmerken gletsjers • Op, in en onder het ijs zit veel verweringsmateriaal! • Dat wordt meegevoerd en ondertussen onder de grote druk geschuurd. [stel je voor: de gletsjer als bulldozer]. • Dit materiaal heet, als het is neergelegd; morene • Zijmorene (aan de zijkant van de gletsjer) • Eindmorene (aan het eind van de gletsjer)
Stenen, die door gletsjers (onder invloed van zwaartekracht) worden meegevoerd, breken en slijten af • a: Stenen schuren over de rotsbodem, zowel de stenen als de rotsbodem slijten af. b: De gletsjer kan zelfs grote stukken steen uit de rotsbodem opdrukken en meevoeren.
De laatste 2,5 miljoen jaar • Afwisselend koude en warme perioden • Zogenaamde glacialen en interglacialen • Momenteel warme periode • Maar volgend glaciaal komt er aan!
3: Zeeën • De zee zorgt ook voor erosie en sedimentatie • Bijvoorbeeld bij kliffen kliferosie. • Sedimentatie vind ook plaats, bijvoorbeeld aanslibbingskusten waddenzee. • Dit vormt nieuw land en er kunnen duinen gevormd worden
4. Wind • De uitschurende werking van wind noem je deflatie • In aride gebieden speelt de wind een grote eroderende rol. (wind vrij spel). • Zwaarste materiaal slaat neer als eerste, licht materiaal kan kilometers worden meegevoerd. • Sedimentatie van wind noem je eolische sedimentatie
5. zwaartekracht • Bergstorting/ modderstroom/ aardverschuivingen worden massabewegingen genoemd (landslides). • Dit hangt altijd af van de mate van de ondergrond in combinatie met de hoeveelheid water dat in de bodem aanwezig is. • Zie volgende dia.