240 likes | 946 Views
7. Productbeleid. Product is kern/essentie van de MM. Definities: Klassiek: combinatie van materiële en immateriële eigenschappen waarmee een goed of dienst in een bepaalde behoefte voorziet. Kottler, 5 niveaus:
E N D
7. Productbeleid Product is kern/essentie van de MM. Definities: Klassiek: combinatie van materiële en immateriële eigenschappen waarmee een goed of dienst in een bepaalde behoefte voorziet. Kottler, 5 niveaus: • Core benefit, Kernproduct, core product, basis functie, benefits. De view van de gebruiker. • Basic product ook wel Actual product, tangible product • eigenschappen/specificaties • kwaliteit (keurmerk, technisch en subjectieve kwaliteit, ISO-9000, prijs/kwaliteitsverhouding) • merknaam • verpakking • vormgeving • Expected product, niveau dat de klant (standaard) verwacht, bijv. airbag in een auto • Augmented product (garantie (verkleint risico/aankoopdrempel), service, prettige betaling, bezorging, installatie etc.) 5. Potential product (wat nog aan een product toegevoegd zou kunnen worden of er naast kan komen)
7. Productbeleid (2) Definities (vervolg) Nima productniveaux (Leeflang): • Fysiek product = Techniek (Kottler: actual product) • Uitgebreid product = fysiek product +Toegevoegde eigenschappen van de MM = (Kottler: actual + augmented) • Totaal product = Uitgebreid product + afgeleide eigenschappen (toegevoegde waarde, benefits voor consument, status, zelfexpressie etc.) = (Kottler: actual + augmented + core product) Gouden regel: Don’t sell features but sell benefits! Denk aan onderscheid: functionele en symbolische eigenschappen van product
7. Product definitie Nog een andere indeling: Product = bundel bevredigingsmiddelen, core values, centrale waarden. Met de volgende klassen: • instrumentele concrete functionele producteigenschappen, technisch, zintuiglijk waarneembaar • rationele productwaarden (gepercipieerde voordelen, nut) • emotionele affectieve productwaarden
7. Product typen (1) Niveaus van producten • Productklasse (voorziet in een bepaalde behoefte, bijv. dorstlessers) • Productgroep (bijv. frisdrank) • Producten (cola of vruchtensap) • Productvariant of type (appelsap of sinaasappelsap) • Merk (Coca Cola, Appelsientje) • Productlijn: verzameling producten(varianten) door een organisatie aangeboden
7. Product typen (1a) Indeling naar verschillende criteria: • Abstractie (product/dienst) • Doelgroep (industrieel/consumenten) • Duurzaamheid (duurzame/gebruiks vs. verbruiks/FMCG) • Prijsgevoeligheid (substitutie, indifferent, complementair) • Inkomensgevoelig (luxe, noodzakelijk, inferieure)
7. Product typen (2) Consumptiegoederen zijn alle goederen die door finale afnemers worden verbruikt of gebruikt • Duurzame consumptiegoederen, durables: gebruik minimaal circa 3 jaar.of • Niet duurzame consumptiegoederen, verbruiksgoederen (kleiner dan 3 jaar) Industriële goederen/diensten: die gebruikt worden in productiehuishoudingen Duurzame productiegoederen: gebruikt in productiehuishouding, wordt diverse keren in productieprocessen gebruikt Zakelijke/industriële afnemer: die producten afneemt die direct of indirect noodzakelijk zijn voor het eigen productieproces. Business/industriële marketing: gericht op andere organisaties, alles wat niet op particulieren is gericht. Hier is sprake van afgeleide vraag (vergelijk industriële vraag). Institutionele marketing: Grootverbruik van niet-duurzame consumptiegoederen bij bedrijven en instellingen (geen NIMA definitie)
7. Product typen (3) • Industriële producten • Consumptiegoederen (indeling Copeland, naar koopgedrag). • convenience goods (weinig inspanning voor aankoop, gemak, routine aankoop, massa marketing, veel concurrentie, lage marges). Sub indeling: FMCG/stapel goederen, impulsgoederen, emergency goods. • shopping goods (enige inspanning voor aankoop, winkel-/keuzegoederen, beperkt of uitgebreide koopbeslissing, dus goede info geven, iets meer met product inspelen op behoeften klant) • specialty goods (hoge betrokkenheid/inspanning voor aankoop, merktrouw, vaak maatwerk) • unsought goods ((nog) niet bekend, je zoekt er niet naar, je stelt uit (bijv. uitvaartverzekering)) Zie Tabel 7.1. boek Verhage
Assortiment Assortiment = geheel van producten/soorten/klassen/merken die een onderneming aanbiedt Dimensies: • breedte (aantal verschillende productgroepen) • diepte (aantal varianten (merken/typen etc.) binnen één productgroep) • lengte (totale aantal producten/artikelen; soms het aantal in voorraad)L = B x D Overige eigenschappen: • consistentie/verwantschap (one-stop-shopping, branchevervaging) • Assortimentshoogte (gemiddelde prijs per artikel) Voorbeelden: AH heeft lengte van 20.000, Carrefour 40.000, Aldi en Lidl 800 (jaar 2005).
Assortiment sanering Beslissingsaspecten bij sanering: crossselling, one-stop-shopping, marge, positionering, MM. Line pruning = wegkappen dode (niet meer lopende) producten Prijsbeleid met assortiment: • price lining : indeling verwante maar licht verschillende artikelen in assortiment benadrukt door prijsverschillen, maar met een beperkt aantal prijzen, bijv. bij de bouwmarkt de doosjes met schroeven met kleuren stickers voor €1,95 €2,95 en €3,95 • full line-pricing, productline pricing: prijzen verwante artikelen (wijn/kaas; printer/inktcartridges) worden in samenhang gemaakt om winst van het totaal (dus niet van het individuele product) te verhogen; met een verlies artikel bijvoorbeeld een sterk winstgevend artikel verkopen. De kwaliteits-/waardeverschillen mogen voor de klant niet al te duidelijk zijn anders werkt het niet. 80/20 regel: • Kernassortiment (hoge omzetsnelheid) • Randassortiment, meestal hogere marges
Assortiment uitbreiding (nieuw) • Brand-stretching, merkuitbreiding: merk voor andere producten of productvarianten. Twee hoofdvormen: a. Lijn extensie/line extension: onder zelfde naam/merk productenvarianten in dezelfde productgroep voeren • horizontaal (zelfde prijs/waarde, bijv. andere smaak, kleur) • verticaal, line extension/lijnextensie (andere prijs/waarde; bijv. nieuw autotype bij merk) • Line stretching (blz. 282 NIMA A Kernstof): • Trading-up, upward stretch: hogere kwaliteit, hogere prijs artikel toevoegen (meer marge, imago, impact op rest assortiment) • Trading-down, downward stretch: lager geprijsd artikel toevoegen (nieuwe markt; pas op voor: kannibalisatie, imago) • Line-filling: opvullen van gaten in assortiment b. Brand extension, merkextensie: onder zelfde naam/merk (geheel) andere producten voeren (blz. 289 NIMA A Kernstof) N.b.: Upgrading en downgrading is iets anders!
Assortiment uitbreiding Voorbeelden: Euroshopper gaat ook kleding verkopen: brand extension. Extra smaakje vruchtensap: horizontale brandstretching Een Lupo bij Volkswagen toevoegen: trading down, verticale line stretching Een Phaeton bij Volkswagen toevoegen: trading up, verticale line stretching Een Versus bij Toyota invoegen: line filling. Parallellisatie: toevoegen van branchevreemde artikelen
Productlevenscyclus (PLC) Fasen: • Introductie (introduction; investeren, primaire vraag stimuleren (productsoort)) • Groei (growth; maximale winst, vaak echter maximale winst in Rijpheidsfase) • Volwassenheid (maturity, meer concurrentie, secundaire vraag (eigen merk)) • Rijpheid • Verzadiging, stabilisatiefase (maximale penetratiegraad bereikt, hevige concurrentie, kostenbeheersing, optimale MM van groot belang, marktaandeel = heilig, verdringingsmarkt, shake-out, fusies/overnames) • Neergang (decline, oogsten, uitmelken, terugtrekken) Zie tabel 7.2. boek
Productlevenscyclus (PLC) Analyse op producttype niveau: van belang voor marketing strategie en MM Market stretching: volwassen fase verlengen (door bijv. steeds (kleine) vernieuwingen te doen, een nieuwe variant, herpositionering). Enveloppencurve of scalloped pattern Recyclestrategie: in neergang wordt aan nieuwe PLC begonnen (verhogen verbruik, nieuwe toepassingen etc.) Lengte PLC bepaald door: voortschrijdende techniek, demografische ontwikkelingen, weinig barrières voor toetreding veel concurrentie kortere PLC, snelle adoptiecurve korte PLC, tempo ontwikkeling techniek en maatschappij kortere PLC)
Service beleid Service: • voor • tijdens • na aankoop. Optimale service door: Customer service center met een verticaal marketingsysteem (over kolom heen). Opbouwen relatie met klanten geeft succes. Meeste klachten worden wel doorverteld, maar niet aan de leverancier.
Kwaliteit producten Subjectieve kwaliteit: • ervaring groter dan verwachting (expected product) • satisfier (plus punt) • dissatisfier (mag niet ontbreken, is gemeengoed bij meeste leveranciers) Wet Productaansprakelijkheid (schade) versus garantie (doen wat het moet doen)
Verpakking Soorten verpakking: • primaire (nodig om product bij elkaar te houden) • secundaire (voor allerlei niet perse noodzakelijke doelen) Functies van verpakking: • beschermen • faciliteren vervoer, distributie, opslag • verbeteren gebruiksgemak • promotie • herkenbaarheid • opwekken emotionele aantrekkelijkheid • informeren • segmenteren naar hoeveelheid volume Soms wettelijke eisen (Warenwet of Algemene Aanduidingenbesluit) aan verpakking (naam, hoeveelheid, afkomst, ingrediënten, houdbaarheid, producent/verpakker/verkoper, gebruiksaanwijzing)
Merken Merk is naam/beeld of symbool waarmee een organisatie zichzelf en haar producten herkenbaar wil maken voor consumenten en wil onderscheiden van concurrenten. Wettelijk deponeren/registreren: dan exclusief gebruik en bescherming Doel/voordelen merk: • zekerheid (“onbekend merk”), herhalingsaankoop • gemak • onderstrepen lifestyle/imago • herkenbaar • minder afhankelijk van tussenhandel • merktrouw, hogere winstmarge, A-merk • eenvoudiger lanceren nieuwe producten Eisen: • constante kwaliteit • merk moet publicabel zijn
Merken A-merk, is fabrikanten merk (Douwe Egberts, Droste Cacao) • minimaal 75% distributiedekking • marktaandeel 2/3 (niet altijd verplicht gedefinieerd) • massa promotie • bekend, kwaliteit, status, zekerheid B-merken (Friesche Vlag): Missen minstens een van de A-merk kenmerken. C-merk, fancy naam, niet extern gepromoot, geen meerwaarde Winkelmerken, distribuantenmerken, D-merken, private labels: • huismerken (fantasie namen, Delicata, O'lacy) • eigen merken (eigen naam distribuant, AH, Spar, Hema) • witte merken (vorm van C merk) Doel: onttrekken aan de macht van A- en B- merken. Winkeltrouw is inmiddels groter dan merktrouw. Grijze markten: er is geen merkartikel (groenten, aardappelen). Komt bijna niet (meer) voor.
Merken (2) Strategische opties fabrikant: • Uitsluitend fabrieksmerken (A en B) • Uitsluitend distribuantenmerken (geen/nauwelijks eigen marketing) • Gemengde merkenstrategie (schaalvoordelen groter dan kannibalisatie nadelen) Nog meer opties: • paraplumerk, familiemerkenstrategie: een merk voor diverse producten en productgroepen • individuele merken, mono branding: beschermen bestaande producten, omzet verhogen door segmentatie, interne concurrentie stimuleren • combinatie merken: merk op diverse productvarianten (vaak: merk plus toevoeging, Canon S500)
Merken (3) Eisen voor een merknaam: • origineel • goed/snel te herkennen • passen, goed associaties opwekken (pas op buitenland) • kort en makkelijk uit te spreken en onthouden. • Leesbaar • passend in verschillende talen/culturen • registreerbaar/Benelux Merkenbureau • Aantrekkelijk • Niet controversieel (eigen namen, sterren) Bij overmatig succes: merk wordt soortnaam (aspirine). Dat is niet te beschermen.
Dienstenmarketing Kenmerken van diensten: • ontastbaar (product-dienstcontinuum van Shostack, van zout tot onderwijs) • heterogeen, geen constante kwaliteit • vergankelijk • persoonsgebonden (niet de tent maar de vent) • gelijktijdige productie en consumptie • interactieve consumptie Onderverdeling van diensten: • kerndienst of ondersteunende dienst • verleend door mens of apparatuur • koopmotief (kwaliteit, specialisme, gemak, besparing, status, sfeer) • aanwezigheid klant wel/niet vereist • continue relatie met klant/afnemer
Soorten diensten (classificatie) • Gradatie ontastbaarheid (advies ..tot... maaltijd in restaurant …tot … pak zout of suiker) • Wijze van voortbrenging (machine-, man-, systeemgebonden) • Koopsituatie afnemer (eerste buy, (straight) rebuy) • Alternatieven (uitbesteding-, kennis-, kundedienst) • Elke soort dienst heeft specifieke marketing uitdagingen. • Materiele producten zijn goederen • Immateriële producten zijn diensten
Dienstenmarketing (2) Specifieke punten voor de MM: de 5e P: Personeel promotie: vooral gericht op vertrouwen
Not for Profit marketing Kenmerken Not for profit marketing: • geen winststreven, ideëel doel en continuïteit/groei • vaak meerdere inkomstenbronnen (subsidies, donaties, fondsenwerving) • gericht op diensten • kwantificeerbare doel (output meting, oordeelsmeting publiek) Specifieke MM elementen: • Promotie heel belangrijk (voorlichting, reclame, PR, makkelijk toegang tot Free Publicity), inzet vrijwilligers