1 / 25

Samenvatting H5+H6

Samenvatting H5+H6. Maak de opgaven (ook bouwstenen) Kijk goed na, mail mij voor de antwoorden! Gebruik www.leraareconomie.nl Herhaal net zo lang totdat je het zelf kunt (vooral met de mutatiebalansen). Belangrijke punten/ veel gemaakte fouten.

jace
Download Presentation

Samenvatting H5+H6

An Image/Link below is provided (as is) to download presentation Download Policy: Content on the Website is provided to you AS IS for your information and personal use and may not be sold / licensed / shared on other websites without getting consent from its author. Content is provided to you AS IS for your information and personal use only. Download presentation by click this link. While downloading, if for some reason you are not able to download a presentation, the publisher may have deleted the file from their server. During download, if you can't get a presentation, the file might be deleted by the publisher.

E N D

Presentation Transcript


  1. Samenvatting H5+H6 • Maak de opgaven (ook bouwstenen) • Kijk goed na, mail mij voor de antwoorden! • Gebruik www.leraareconomie.nl • Herhaal net zo lang totdat je het zelf kunt (vooral met de mutatiebalansen)

  2. Belangrijke punten/ veel gemaakte fouten. • (mutatie)balans is een weergaven op een bepaald moment. • De posten die je niet gebruikt, schrijf je ook niet op. • Een resultatenrekening geeft een verandering over een periode weer. • Op de resultatenrekening geen aflossing! • Op de resultatenrekening staat alleen omzet rechts!

  3. Hoofdstuk 5

  4. Omzet = de verkoopopbrengst in een bepaalde periode Omzet = AFZET x VERKOOPRIJS afzet= aantal verkochte producten verkoopprijs = gemiddelde prijs per product Brutowinst = omzet - inkoopwaarde Nettowinst = brutowinst - bedrijfskosten VRAAG: Joyce verkoopt in haar kledingwinkel 5000 kledingstukken. Gemiddeld worden deze voor €44,- per stuk verkocht. De inkoopwaarde per kledingstuk is gemiddeld €17,6 en de overige bedrijfskosten zijn €77.000,- Wat is de omzet, de brutowinst en de nettowinst? Omzet = € 220.000 (€44 x 5000) Inkoopwaarde= € 88.000 (€17,6 x 5000) Brutowinst = € 132.000 Bedrijfskosten = € 77.000 Nettowinst = € 55.000 - -

  5. Kunnen omschrijven van formules! Voorbeeld: BW (€ 7) = O(€ 10) – I(€ 3) I(€ 3) = O(€ 10) – BW(€ 7) O = BW + I NW = BW – I BW = I + NW Enz… Tip: geef de formule willekeurige cijfers, dit is een goede manier om het omschrijven te controleren.

  6. Vul de ontbrekende getallen in (natuurlijk met berekening) C-> € 200.000 : 25.000 = € 8 D-> 40.000 x €2,75 = € 110.000 E -> € 850.000 : €25 = 34.000

  7. Hoofdstuk 5 Stel dat Ewout na de vrijmarkt het volgende overzicht van opbrengsten en kosten had: • Bereken de brutowinst van Ewout op deze dag b. Bereken de nettowinst van Ewout op deze dag Nettowinst = brutowinst ─ bedrijfskosten = 296 – 48 – 35 – 40 = € 173

  8. De balans

  9. BEZITTINGEN -> debet bezittingen staan links. Voorbeelden van bezittingen: auto, pc’s, laptops, kassa, onderdelen, kas (contant geld in de kassa), bank (geld op de betaalrekening) VERMOGEN -> credit Rechts staan de schulden, dus van wie de bezittingen links zijn. bijvoorbeeld een lening bij de bank (moet je dus nog terugbetalen) Een speciaal soort creditpost is het Eigen Vermogen. Dit is de schuld van het bedrijf aan de eigenaren. debet = credit Dit betekent dat totaal links altijd gelijk is aan totaal rechts Daarom heet het een ‘balans’

  10. De mutatiebalans

  11. Mutatiebalans = als er iets gebeurt in een bedrijf, geef je dit aan op een mutatiebalans. Je schrijft niet de hele balans op, maar alleen het stukje waar het over gaat. Voorbeeld: De hele balans: Klaas lost per bank €10.000 af op de 6%-lening. • Link en rechts moeten altijd gelijk zijn. • Als er links €10.000 van het totaal afgaat, moet dit rechts ook gebeuren. Anders klopt de mutatiebalans niet

  12. Een klant die nog moest betalen is failliet gegaan. De schuld (€1.500) van die klant aan Klaas wordt niet meer betaald. Het risico is voor Klaas.

  13. Klaas verkoopt 1.200 huishoudartikelen voor € 200 per stuk. De inkoopwaarde bedraagt € 150.000. Afgesproken wordt dat de klant 50% van de rekening per bank direct betaalt en de rest over een maand.

  14. Klaas koopt en ontvangt 1000 huishoudartikelen à € 125 per stuk maar betaalt nog niet. Deze artikelen zijn uiteindelijk bedoeld voor de verkoop.

  15. Op 28 januari betaalt Klaas loon van een werknemer. Het gaat om €2.000. De betaling vindt plaats per bank: Toelichting: Het geld wordt van de bank gehaald, dus banktegoed - €2.000 . Omdat links en rechts gelijk moeten zijn, daalt rechts het eigen vermogen ook met €2.000

  16. Klaas betaalt per bank een openstaande rekening van €200

  17. Op 31 januari betaalt Klaas per bank de energierekening van januari. Het gaat om €150. De betaling vindt plaats per bank: Toelichting: Het geld wordt van de bank gehaald, dus banktegoed - €150 . Omdat links en rechts gelijk moeten zijn, daalt rechts het eigen vermogen ook met €150

  18. Pietje zet €2.000 contant geld uit zijn kas op de bank.

  19. Debiteuren en crediteuren Debiteuren: zijn mensen die ‘jou’ nog moeten betalen. (dit geld is van jou, maar nog niet op de bank of in de kas) Crediteuren: deze mensen moet ‘jij’ nog betalen. (dit geld is niet van jou, dus schuld)

  20. Op 17 januari koop Klaas twee auto’s voor een totaalbedrag van €15.000. De helft van het bedrag betaalt hij per kas, de rest wordt volgende week betaald. • Toelichting: • debet • -Zijn bezit, de voorraad auto’s, stijgt met €15.000. dus voorraad auto’s + €15.000 • - De helft wordt betaald per kas (contant geld) dus kas -€7.500 • credit • De andere helft van het bedrag moet nog betaald worden, • dus schuld (crediteur) stijgt met €7.500. Dus crediteuren +€7.500 • Links en rechts is gelijk, dus het klopt.

  21. Afschrijvingskosten

  22. Afschrijvingskosten • Afschrijving: betekent dat jouw bezit minder waard wordt. Bijvoorbeeld: Een auto gaat 5 jaar mee en kost €7.000 nieuw. De auto heeft een restwaarde van €2.000. Wat zijn de kosten van de afschrijving? -> totale afschrijving: €7.000 - €2.000 = €5.000. Per jaar is dit dus €5.000 : 5jaar = €1.000

  23. Resultatenrekening

  24. Op de resultatenrekening staan de posten die ervoor zorgen dat je armer of rijker wordt. (dit noemen we stroomgrootheden) -> aflossingen zet je niet op de resultatenrekening, want jouw eigenvermogen verandert niet bij aflossen! -> als jij bv. voorraad koopt, zet je dit niet op de resultatenrekening (want jouw eigenvermogen blijft gelijk) -> bij verkoop moet je echter de inkoopwaarde wel bij kosten neerzetten. Want de spullen uit jouw voorraad wegdoen gaat ten koste van het eigenvermogen. -> De omzet zet je bij opbrengsten (rechts).

  25. Invullen resultatenrekening • Rechts alleen omzet • Links alle kosten (behalve aflossing) Vergeet afschrijving niet! • Kijken waar het totaal het hoogst is. Schrijf aan beide kanten vervolgens het hoogste bedrag bij totaal • Vul links of rechts aan tot dat het totaal klopt. Als je het links aanvult is het saldo winst OF als je het rechts aanvult is het saldo verlies. Opgave 6.21 (blz. 90)

More Related