110 likes | 447 Views
Strijd tussen De Kerk en De Staat Les 8 - Investituurstrijd. H6: § 5 :p114. Scheiding der machten. Verschil wereldlijke en geestelijke macht In het Romeinse Rijk was de godsdienst ook een staatsaangelegenheid De Franken ( Clovis , Karel de Grote) namen dit over
E N D
H6:§5:p114 Scheiding der machten • Verschil wereldlijke en geestelijke macht • In het Romeinse Rijk was de godsdienst ook een staatsaangelegenheid • De Franken (Clovis, Karel de Grote) namen dit over • Dus de staat bemoeide zich met de Kerk; hierbij ging het dan met name om bestuursaangelegenheden • Maar wie is nu de baas? • Heel simpel gesteld • De wereldlijke heer is de baas over je lichaam • De Kerk over je ziel
Strijd om dé macht 1 • Vanuit het klooster Cluny (zie dia) ontstond er verzet tegen wereldlijke inmenging (11e eeuw) • De Paus moest worden aangewezen door geestelijken en deze moest op zijn beurt weer andere kerkelijke bestuurders (laten) aanwijzen (1073) • Hierdoor ontstond er een strijd tussen paus Gregorius VII en Koning Hendrik IV van het Duitse Rijk (zie dia) • Deze strijd wordt de Investituurstrijd genoemd • De paus deed Hendrik in de ban en zijn leenmannen kozen uiteindelijk voor de paus. Hierop stond Hendrik alleen en ging voor vergeving naar Canossa (1077) • De pret voor de paus was van korte duur want thuis deed Hendrik weer lekker waar hij zin in had • Uiteindelijk verjoeg Hendrik de paus uit Rome en zette er zijn “eigen” paus neer die hem natuurlijk tot keizer kroonde (1084)
Strijd om dé macht 2 • De strijd bleef gedurende de middeleeuwen • Langzamerhand werd duidelijk dat de vorsten het machtigst waren, maar dit wilde niet zeggen dat • zij geen rekening meer hoefden te houden met de wensen/eisen van de paus • de vorst altijd zijn zin kreeg • de paus niet bij tijd en wijle machtiger was • Daarnaast traden geestelijke natuurlijk ook zelf vaak op als bestuur van een gebied
Wat wordt hier afgebeeld? Een vorst die zich onderwerpt aan de geestelijke macht Q & A
Huiswerk • Opdracht: Paus en Keizer, Kerk en Staat: wie staat boven wie? (HB, p131)