1 / 42

tijd

tijd. lokalisering op tijdsas. lexicaal aspect. aspectuele klassen. interne structuur van eventualities. aktionsart. = lexicaal aspect. grammaticaal aspect. grammaticale elementen die ‘spelen’ met de interne structuur van eventualities. viewpoint aspect.  grammaticaal aspect.

kaida
Download Presentation

tijd

An Image/Link below is provided (as is) to download presentation Download Policy: Content on the Website is provided to you AS IS for your information and personal use and may not be sold / licensed / shared on other websites without getting consent from its author. Content is provided to you AS IS for your information and personal use only. Download presentation by click this link. While downloading, if for some reason you are not able to download a presentation, the publisher may have deleted the file from their server. During download, if you can't get a presentation, the file might be deleted by the publisher.

E N D

Presentation Transcript


  1. tijd lokalisering op tijdsas lexicaal aspect aspectuele klassen interne structuur van eventualities aktionsart = lexicaal aspect

  2. grammaticaal aspect grammaticale elementen die ‘spelen’ met de interne structuur van eventualities viewpoint aspect  grammaticaal aspect

  3. Variatie in betekenis Tijd en aspect in teksten: Deel I

  4. Inleiding

  5. Tijd als voornaamwoord… Reichenbach [The determination of the reference time R] is […] given by the context of speech. In a story, for instance, the series of events recounted determines the point of reference which in this case is in the past, seen from the point of speech; some individual events lying outside this point are then referred, not directly to the point of speech, but to this point of reference determined by the story.

  6. Tijd als voornaamwoord… Partee Geeft vier illustraties van correspondenties tussen voornaamwoorden en werkwoordstijden II. Sam took the car yesterday and Sheila took it today. When Susan walked in, Peter left. Tijden kunnen anaforisch gebruikt worden

  7. Tijd als voornaamwoord… Partee Geeft vier illustraties van correspondenties tussen voornaamwoorden en werkwoordstijden I. She left me. I didn’t turn off the stove. She verwijst naar een specifieke persoon zonder terug te verwijzen. Didn’t turn off the stove verwijst naar een specifiek moment waarop ik de kachel vergeten ben uit te zetten. Tijden kunnen deictisch gebruikt worden

  8. Tijd als voornaamwoord… Partee Geeft vier illustraties van correspondenties tussen voornaamwoorden en werkwoordstijden III. Every student spoke to the student in front of him. When you eat Chinese food, you’re always hungry an hour later. him hangt af van every student you’realways hungry an hour later hangt af van when you eat Chinese Tijden kunnen ‘gebonden’ worden

  9. Tijd als voornaamwoord… Partee Geeft vier illustraties van correspondenties tussen voornaamwoorden en werkwoordstijden IV. >herhaalt illustraties I en II (laat zien dat tijden zowel anaforisch als deictisch gebruikt kunnen worden)

  10. Tijd als voornaamwoord… Partee Geeft vier illustraties van correspondenties tussen voornaamwoorden en werkwoordstijden > tijden kunnen anaforisch gebruikt worden > tijden kunnen deictisch gebruikt worden > tijden kunnen gebonden worden

  11. Tijd als voornaamwoord… Partee Geeft vier illustraties van correspondenties tussen voornaamwoorden en werkwoordstijden > tijden kunnen anaforisch gebruikt worden > tijden kunnen deictisch gebruikt worden > tijden kunnen gebonden worden

  12. Tijd als voornaamwoord… Partee I will try to show that there are uses of the tenses parallel to each of the uses of the pronouns, suggesting that the best representation of the English tenses should be structurally similar to the representation of pronouns (leaving open for the time being what form that representation should take). p. 602 > Dit was in 1973… >> Fast forward naar 1981-1993

  13. Eerste stappen in DRT

  14. Begin jaren 80 > Besef groeit dat taalkunde die zich enkel bezighoudt met geïsoleerde zinnen niet compleet is. >Ontwikkeling van modellen die bijhouden wat er in zinnen binnen één discourse gezegd wordt zodat de regels die spelen binnen de opbouw van een discourse bestudeerd kunnen worden. >Twee onafhankelijk ontwikkelde modellen: File Change Semantics (Heim) en Discourse Representation Theory (Kamp & Reyle).

  15. Begin jaren 90 > Publicatie van From discourse to logic >Kamp en Reyle’s uitwerking/handboek van Discourse Representation Theory

  16. Basis van DRT > De semantiek >Creëren van een mini-wereld waarin we alle informatie verzamelen die een discourse ons geeft. Deze mini-wereld bevat de individuen die geïntroduceerd worden en bevat alle informatie die we over hen hebben. >De representatie van deze mini-wereld wordt ‘Discourse Representation Structure’ genoemd of ook kortweg ‘Box’.

  17. Een speelgoedvoorbeeldje Nijntje houdt van Boris. Ze is heel blij. de individuen in onze mini-wereld: de informatie over hen : Nijntje Boris

  18. Een speelgoed-formalizering Nijntje houdt van Boris. Ze is heel blij. universe de individuen in onze mini-wereld: de informatie over hen: x Nijntje (x) y Boris (y) conditions x houdt van y x is heel blij box of DRS

  19. Een vereenvoudigde procedure > Regels voor eigennamen: - Introduceer een nieuwe discourse referent in de universe. - Introduceer in de set met conditions een condition waarbij je de discourse referent die je geïntroduceerd hebt plaats in haakjes achter de eigennaam.

  20. Een vereenvoudigde procedure Nijntje houdt van Boris. x y Nijntje (x) Boris (y)

  21. Een vereenvoudigde procedure > Regels voor werkwoorden: - Voeg een condition toe waarin je – op basis van de syntactische informatie – de discourse referenten die staan voor de argumenten van het werkwoord aan elkaar linkt. - Vb. x loopt x houdt van y x gaf y aan z

  22. Een vereenvoudigde procedure Nijntje houdt van Boris. x y Nijntje (x) Boris (y) x houdt van y

  23. Een vereenvoudigde procedure > Regels voor voornaamwoorden: - Introduceer een nieuwe discourse referent in de universe. - Introduceer in de set met conditions een condition van het type = waarbij  de nieuw geïntroduceerde discourse referent is en  een passende discourse referent is die je kiest uit de universe van de DRS.

  24. Een vereenvoudigde procedure Nijntje houdt van Boris. x y z Zij is heel gelukkig. Nijntje (x) Boris (y) x houdt van y z = x z is heel gelukkig / x is heel gelukkig

  25. En wat nu we een DRS hebben? > In semantiek proberen we in het algemeen de betekenis van een zin te omschrijven door te specificeren wat het geval moet zijn opdat de zin waar zou zijn. > In DRT is dit niet anders maar i.p.v. zinnen hebben we het nu over DRS’en: Een DRS is ‘waar’ als we voor elke discourse referent in de universe een individu in de echte wereld kunnen vinden die voldoet aan alle conditions.

  26. ‘Waarheid’ van een DRS x y z Nijntje (x) Boris (y) x houdt van y z = x z is heel gelukkig Deze DRS is ‘waar’ als we in de echte wereld een individu kunnen vinden dat Nijntje heet en één dat Boris heet. Bovendien moet dit Nijntje-individu van het Boris-individu houden en heel gelukkig zijn.

  27. Tijd en aspect in DRT: basisaannames

  28. Basisaannames > Hoe kijken Kamp & Reyle naar tijd? Maken ze een onderscheid tussen verleden/heden of tussen verleden/heden/toekomst? > Hebben ze een semantiek die gebaseerd is op points, intervals of events? > Hoeveel aspectuele klassen onderscheiden ze? > Wat zeggen ze over grammaticaal aspect?

  29. Basisaannames > Hoe kijken Kamp & Reyle naar tijd? Maken ze een onderscheid tussen verleden/heden of tussen verleden/heden/toekomst? Kamp & Reyle maken een onderscheid tussen verleden, heden en toekomst.

  30. Basisaannames > Hebben ze een semantiek die gebaseerd is op points, intervals of events? cf. fragment 1 > Hoeveel aspectuele klassen onderscheiden ze? cf. fragment 2+3 > Wat zeggen ze over grammaticaal aspect? cf. fragment 4

  31. Tijd en aspect in DRT: een eerste lading relevante feiten

  32. Relevante feiten > We kunnen een onderscheid tussen verleden, heden en toekomst maken. > We moeten bijgevolg een referent in onze DRS hebben die staat voor het heden. > n > Vb. Als X voorafgaat aan n schrijven we bijvoorbeeld X<n.

  33. Relevante feiten Vendler st. Mary was ill on Sunday. DRT states Vendler act. Mary was writing on Sunday. Vendler acc. Mary wrote a letter on Sunday. DRT events Vendler ach. Mary won a race on Sunday.

  34. Relevante feiten > We kunnen elke eventuality linken aan een in de discourse gespecificeerd moment in de tijd. > Voor accomplishments en achievements vindt de eventuality plaats binnen het moment > Voor states en activities kan de eventuality echter ook vroeger begonnen zijn en ook nog verder voortduren.

  35. Relevante feiten > We kunnen elke eventuality linken aan een in de discourse gespecificeerd moment in de tijd. > We moeten bijgevolg in onze DRS referenten voor momenten kunnen toevoegen. > t > Vb. On Sunday introduceert een referent t en een condition On Sunday (t)

  36. Relevante feiten > Voor accomplishments en achievements vindt de eventuality plaats binnen het moment > Voor states en activities kan de eventuality echter ook vroeger begonnen zijn en ook nog verder voortduren. > In onze DRS moeten we bijgevolg de relatie tussen t en events enerzijds en states anderzijds anders definiëren. > States: st > Events: et

  37. Relevante feiten > I didn’t turn off the stove. > Blijkbaar hebben we niet altijd een bijwoordelijke bepaling nodig om eventualities in de tijd te lokaliseren. Twee mogelijkheden: Ofwel zeggen we dat eventualities direct gelinkt kunnen worden aan n. Ofwel zeggen we dat eventualities een moment t introduceren dat op zijn beurt gelinkt kan worden aan n.

  38. Relevante feiten > I didn’t turn off the stove. > Blijkbaar hebben we niet altijd een bijwoordelijke bepaling nodig om eventualities in de tijd te lokaliseren. Twee mogelijkheden: Ofwel zeggen we dat eventualities direct gelinkt kunnen worden aan n. Ofwel zeggen we dat eventualities een moment t introduceren dat op zijn beurt gelinkt kan worden aan n.

  39. Tijd en aspect in DRT: een eerste set regels

  40. Wat te doen als je een werkwoord tegenkomt? > We nemen aan dat er altijd een discourse referent n voorhanden is die staat voor het spreekmoment. > Als er geen bijwoordelijke bepaling van tijd is introduceert een werkwoord een nieuwe referent t (t1, t2,…). n t s/e > States introduceren een nieuwe referent s (s1, s2,…) > Events introduceren een nieuwe referent e (e1, e2, …)

  41. Wat te doen als je een werkwoord tegenkomt? > Afhankelijk van de werkwoordstijd, lokaliseren we t voor, na of tegelijk met n. > States lokaliseren we t.o.v. t als st. > Events lokaliseren we t.o.v. t als et. > Rest nog de eigenlijke condition waarin we het werkwoord en de argumenten aan elkaar linken. n t s/e t<n / t=n / n<t st / et s: x houdt van y / e: x doodt y

  42. Terug naar Nijntje Nijntje houdt van Boris. x n y t s Nijntje (x) Boris (y) n=t st s: x houdt van y

More Related