410 likes | 603 Views
Hij is jong en hij leest (niet). Examentekst 2010 II, tekst met vragen. Vraag 1. “Waarom leest de Jonge Lezer niet meer?” (regels 48-49) Welke van onderstaande antwoorden op deze vraag tref je aan in de tekst ‘Hij is jong en hij leest (niet)’?
E N D
Hij is jong en hij leest (niet) Examentekst 2010 II, tekst met vragen
Vraag 1 “Waarom leest de Jonge Lezer niet meer?” (regels 48-49) Welke van onderstaande antwoorden op deze vraag tref je aan in de tekst ‘Hij isjong en hij leest (niet)’? 1 De Jonge Lezer is niet ontvankelijk voor de kritische toon in kranten en tijdschriften. 2 De Jonge Lezer heeft niet de rust en de tijd om te lezen. 3 De Jonge Lezer is door de overdaad aan informatie en opinie leesmoe geworden. A antwoord 1 en 2 B antwoord 2 en 3 C antwoord 1 en 3 D alle antwoorden
Vraag 1 – antwoord Zie de eerste zin van alinea 4: Waarom leest de Jonge Lezer niet meer? Dat is de hamvraag. In de volgende alinea’s komen de drie antwoorden op deze vraag aan bod. • geen tijd om te lezen • Te veel aan informatie • De kritische toonzetting spreekt niet aan Dus antwoord D
Vraag 2 Leg uit waarom sinds de invoering van hetstudiehuis het op school niet de“ideale tijdvoor de Jonge Lezer” was. (zie regels 85-86) Gebruik maximaal 25 woorden.
Vraag 2 – antwoord Zie alinea 6: hierin wordt uitgelegd dat het studiehuis betekent: zelfstandig leren. Gelijktijdig kwam het internet als massamedium op. Deze twee zaken vertserken elkaar. Dus als je een studhuisleerlingen bent kies je ook snel voor het gemak van internet. maximumscore 3 • De zelfstandig werkende leerling / de leerling in het studiehuis greep niet meer naar het boek 1 • maar koos voor het gemak van het (snel opkomende) internet 1 • een volledig goed antwoord, niet langer dan 25 woorden 1 Opmerking Als wordt geantwoord “Hij werd apathisch voor lezen” mag één punt worden toegekend.
Vraag 3 “Bij de Jonge Lezer is lezen nooitvanzelfsprekend geworden vanuit school.”(regels 104-106) Op welk type redenering is, gelet op alinea 6,deze conclusie gebaseerd? Er wordt geredeneerd op basis van A middel en doel. B oorzaak en gevolg. C vergelijking. D voorbeelden.
Vraag 3 - antwoord De oorzaak is dat het lezen in studieboeken op school afneemt. Het gevolg daarvan is dat bij de Jonge Lezer lezen nooit vanzelfsprekend is geworden vanuit school. Dus antwoord B
Vraag 4 In tekstfragment 1 wordt de houding vanjongeren ten opzichte vanachtergrondnieuws enopinie weergegeven. Citeer uit het tekstgedeelte van de alinea’s 7en 8 van de tekst ‘Hij is jong en hijleest (niet)’een zin die in tegenspraak is met dezehouding.
Vraag 4 - antwoord In tekstfragment 1 wordt gezegd dat jongeren wel geïnteresseerd zijn maar dat ze de verschillende media niet goed kunnen beoordelen, ze vertrouwen dus alle bronnen. [De jonge lezer is geïnteresseerd en maakt gebruik van heel veel verschillende soorten media] Nu dus op zoek naar de bewering van het tegenovergestelde. maximumscore 1 Juiste antwoorden zijn (één van de volgende): − “Volgens huisfilosoof van ‘nrc.next’, Rob Wijnberg, is de jongere van tegenwoordig afkerig van het nieuws, omdat hij de deskundigheid van de journalistiek wantrouwt.” (regels 132-136) [− “De hoofdschuldige aan de apathie is de informatieoverload, waar wij dag in dag uit mee te kampen hebben.” (regels 142-145)]
Vraag 5 “De echtheid van nieuws wordt steedsmoeilijker te bepalen.” (alinea 2 vantekstfragment 1) Citeer de zin uit alinea 9 van de tekst ‘Hij isjong en hij leest (niet)’ dieinhoudelijkovereenkomt met bovenstaande uitspraak.
Vraag 5 - antwoord “De echtheid van het nieuws wordt steeds moeilijker te bepalen.” maximumscore 1 “Hij weet hoe die werken en realiseert zich dat de waarheid die dejournalistiek vertelt, relatief is.” (regels 183-186)
Vraag 6 “Dit is de generatie van Joris Luijendijk-lezers; zehebben de media heel goeddoor.” (regel 249-251). Formuleer op basis van gegevens uit tekstfragment1 een argument dat dezeuitspraakweerlegt. Gebruik voor je antwoord maximaal 15 woorden.
Vraag 6 - antwoord De jonge lezer heeft de media helemaal niet goed door want …. ze zijn vaak niet opgegroeid met onafhankelijke en kwalitatieve Journalistiek. maximumscore 2 • Jongeren hebben onvoldoende wantrouwen jegens veel van hun informatiebronnen / Jongeren zijn niet opgegroeid met onafhankelijke, kwalitatieve journalistiek 1 • een volledig goed antwoord, niet langer dan 15 woorden 1
Vraag 7 “Waarom leest de Jonge Lezer niet meer?” (regels 48-49) In welke alinea’s wordt deze vraag beantwoord? A in alinea 4 en 5 B in alinea 4, 5 en 6 C in alinea 4, 5, 6 en 7 D in alinea 4, 5, 6, 7, en 8
Vraag 7 - antwoord Waarom leest de Jonge Lezer niet meer? Antwoorden in de volgende alinea’s 4: er zijn meer dingen te doen 5: ze voelen zich niet aangesproken door media 6: komt door invoering studiehuis / opkomst massamedia 7: ligt ook aan de kranten zelf 8: deskundigheid journalist wordt gewantrouwd / apathie informatieoverload Dus antwoord D
Vraag 8 In alinea 8 gaat Wijnberg in op de door hem veronderstelde apathie van deJonge Lezer. Op welk type argumentatie zijn zijn beweringengebaseerd? argumentatie op basis van A feiten B gezag C wetenschap
Vraag 8 - antwoord Wijnberg is zelf een Jonge Lezer, zijn argumenten berusten dus op zijn eigen kennis, dus op gezag. Dus antwoord B
Vraag 9 Volgens Wijnberg is de jongere van tegenwoordigafkerig van het nieuws, omdathij de deskundigheidvan de journalistiek wantrouwt. Ondersteunt Wijnberg deze uitspraak metargumenten? A Ja, in alinea 8 B Ja, in alinea 9 C Nee, er is geen ondersteuning voor die uitspraak
Vraag 9 - antwoord Jongeren wantrouwen de deskundigheid van de journalistiek. Deze uitspraak wordt niet ondersteund door argumenten. Dus antwoord C
Vraag 10 Welk bezwaar zou je, gelet op de inhoud van alinea9, kunnen maken tegen deredenering omtrent het leesgedrag van jongeren in alinea 5? A Er wordt een voorbarige conclusie getrokken. B Er is sprake van een persoonlijke aanval. C Er is sprake van een onjuiste vergelijking. D Oorzaak en gevolg worden door elkaar gehaald.
Vraag 10 - antwoord De redernering omtrent het leesgedrag is dat het nieuws er niet toe doet, lezers voelen zich niet aangesproken door de kritische toonzetting van de kranten. Dit is een voorbarige conclusie omdat de Jonge Lezer wel geïnteresseerd is maar die belangstelling is niet zo gemakkelijk te meten (zoals krantenabonnementen) Dus antwoord A
Vraag 11 (1 punt) “Zorg ervoor dat je iets maakt wat niet aanvoelt als huiswerk, maar iets wat de Jonge Lezer helpt.” (regels 235-237) Wat zouden de kranten moeten doen om de Jonge Lezer te helpen gelet op alinea 11? A Kranten zouden beter moeten beseffen dat jongeren steeds slimmer worden in het doorzien van journalistieke trucs. B Kranten zouden de gunst van de jongeren moeten herwinnen door de concurrentie met andere media aan te gaan. C Kranten zouden meer moeten werken aan hun identiteit, die voor jongeren belangrijker is dan ideologie. D Kranten zouden voor jongeren een hulpmiddel moeten zijn om de grote hoeveelheid informatie te kunnen hanteren.
Vraag 11 - antwoord Wat zouden de kranten moeten doen om de Jonge Lezer tehelpen? Ze moeten de jongeren niet willen bereiken maar bedenken hoe ze iets kunnen betekenen voor jongeren. Het moet een kader zijn om alle informatieprikkels te verwerken. Dus antwoord D
Vraag 12 Welke opvattingen krijgen de meeste bijval inde tekst? A de opvattingen van Wijnberg en CosteraMeijer B de opvattingen van Nijenhuis en Wijnberg C de opvattingen van Costera Meijer enNijenhuis
Vraag 12 – antwoord Andere vraag: welke opvatting krijgt de minste bijval? Wijnberg: in alinea 9 wordt de analyse van Wijnberg weerlegd, de lezer is niet apathisch. Dus antwoord C
Vraag 13 “In plaats van dat kranten dat kader zijn, ziet de Jonge Lezer de geschreven media nog eens als een extra prikkel.” (regels 226-229) Welke van de onderstaande beweringen komt inhoudelijk het meest overeen met dit citaat? A De gemiddelde Jonge Lezer van nu leest minder de krant, maar haalt elders zijninformatie vandaan. B De Jonge Lezer van nu haalt zijn informatie uit vele bronnen, en dag- en opiniebladenhoren daar ook toe. C De Jonge Lezer van nu leest veel meer vanuit zijn eigen identiteit allerlei kranten en heefteen brede visie. D De Jonge Lezer van vroeger las behoorlijk veel, terwijl de Jonge Lezer vannu minder maarwel selectiever leest.
Vraag 13 - antwoord Geschreven media als extra prikkel: Geschreven media zijn de kranten extra prikkel want de Jonge Lezer gebruikt al veel bronnen en daar komt de krant nog eens (bij als extra prikkel) Dus antwoord B
Vraag 14 Op de vraag hoe kranten zich tegenwoordig zelfkunnen ontwikkelen tot eenmedium waar jongerenecht iets aan hebben, geeft tekstfragment 2 een anderantwoord dan de hoofdtekst ‘Hij is jong enleest (niet)’, gelet op alinea 10 en 11. Geef dit verschil in maximaal 40 woorden.Betrek de beide teksten in de formulering van je antwoord.
Vraag 14 - antwoord Hoe kunnen kranten zich ontwikkelen tot een medium waar jongeren echt iets aan hebben? Tekstfragement 2: media moeten de jongeren tonen wat kwaliteit is en wat onafhankelijke journalistiek is Alinea 10 en 11: de media moeten zorgen voor een kader waarbinnen de jongeren de andere informatieprikkels betekenis kunnen geven maximumscore 3 • Volgens tekstfragment 2 moeten mediajongeren lerenwat onafhankelijkejournalistiek is / wat de normen en waardenvan de vrije journalistiek zijn / wat kwaliteit is 1 • Volgens de tekst ‘Hij is jong en hij leest (niet)’moeten kranten jongeren helpeninformatie/prikkels (vanuit andere media) teverwerken / moeten kranten eenverlengstuk vanandere media zijn 1 • een volledig goed antwoord, niet langer dan 40 woorden 1
Vraag 15 “De media moeten het voortouw nemen en doorkwaliteit te bieden de jongerentonen wat kwaliteitis.” (slotzin van tekstfragment 2) Met welke twee problemen zouden de mediageconfronteerd kunnen worden bijhet informeren van de jongeren, gelet op de visie van Rob Wijnberg?Zie alinea 8 van de tekst.
Vraag 15 - antwoord De media kunnen twee problemenkrijgenalszejongeren gaantonenwatkwaliteit is (ziealinea 9): • jongerenwantrouwen de deskundigheid van de journalistiek • De jongerenzijnapathischvanwege de informatieoverload maximumscore 2 • De deskundigheid van de journalistiek wordt gewantrouwd 1 • Door de informatieoverload is er steeds minder interesse in hetnieuws / apathie onder jongeren vanwege informatieoverload1
Vraag 16 en 17 De tekst ‘Hij is jong en hij leest (niet)’ is te verdelen in 4 delen. Deze achtereenvolgende delen kunnen van de volgende kopjes worden voorzien: 1 De Jonge Lezer – een probleem 2 Profielschets van de Jonge Lezer 3 Vaak geopperde verklaringen voor de ontlezing 4 De ontlezing weerlegd 16 Bij welke alinea begint deel 3? 17 Bij welke alinea begint deel 4?
Vraag 16 en 17 Vraag 16 maximumscore 1 Vaak geopperde verklaringen voor de ontlezing alinea 4 Want deze alinea begint met de vraag waarom de Jonge Lezer niet meer leest en in de opvolgende alinea’s volgen er antwoorden. Vraag 17 maximumscore 1 De ontlezing weerlegd alinea 9 Want vanaf deze alinea wordt uitgelegd dat er nog wel gelezen wordt en dat de jongeren echt niet apatisch zijn ten opzichte van het nieuws.
Vraag 18 Wat is de hoofdgedachte van de tekst ‘Hij is jong en hij leest (niet)’? A De Jonge Lezer van tegenwoordig wantrouwt de deskundigheid van de journalistiek, wat leidt tot minder abonnementen en afkerigheid van het nieuws. B Doordat jonge ouders nu vaker allebei een veeleisende baan hebben, is ersteeds minder tijd beschikbaar gekomen om kranten en opiniebladen telezen. C Het is zorgwekkend dat ook uit onderzoek blijkt dat jongeren al langere tijdsteeds minder tijd besteden aan het lezen van dag- en opiniebladen. D Jongeren lezen niet minder, maar de dag- en opiniebladen hebben in hetoveraanbod van informatie een geheel andere plek en functie gekregen.
Vraag 18 - antwoord Zoek het antwoord dat de hoofdgedachte het best weergeeft. Antwoord D
Vraag 19 Argumenten kunnen worden onderscheiden in onder andere argumenten die gebaseerd zijn op: 1 controleerbare feiten 2 onderzoeksbevindingen 3 vermoedens 4 persoonlijke waardeoordelen Welke van deze soorten argumenten tref je aan in de tekst ‘Hij is jong en hij leest (niet)’? A alleen 1, 2 en 3 B alleen 1, 3 en 4 C alleen 2, 3 en 4 D 1, 2, 3 en 4
Vraag 19 - antwoord 1 controleerbare feiten: populairiteit van boek Luyendijk 2 onderzoeksbevindingen: afname aantal abonnementen 3 vermoedens: jongeren willen dat de media een kader geven voor het ordenen van de informatiestromen 4 persoonlijke waardeoordelen: reacties van Wijnberg en Nijenhuis Dus antwoord D
Vraag 20 Wat is de functie van alinea 11 gezien het voorafgaande? Kies uit: aanbeveling, bewijs, constatering, gevolg, samenvatting, tegenwerping, toepassing.
Vraag 20 - antwoord In alinea 11 wordt een aanbeveling gedaan: er wordt namelijk een advies gegeven aan de krantenmakers / journalisten: ‘vraag jezelf af hoe je meer voor jongeren kunt betekenen. Zorg ervoor…’ maximumscore 1 aanbeveling
Vraag 21 Wat is het voornaamste tekstdoel van de tekst? Het doel van de tekst is vooral A de lezer op de hoogte stellen van een maatschappelijke ontwikkeling:jongeren lijden steeds meer onder de informatieoverload. B de lezer laten inzien dat de Jonge Lezer van tegenwoordigverschilt vandievan vroeger. C de lezer laten nadenken over de apathische houding vanjongeren tenopzichte van lezen. D de lezer ervan overtuigen dat de Jonge Lezergeïnteresseerd is in kritischejournalistiek.
Vraag 21 - antwoord A: nee, jongeren lijden niet alleen maar onder de informatieoverload B: ja, de Jonge Lezer is zeker een andere lezer dan de Jonge Lezer van vroeger C: nee, de apathische houding daar is niet iedereen het mee eens D: nee, de lezer wordt er niet van overtuigd dat de Jonge Lezer geïnteresseerd is in kritische journalistiek Dus antwoord B