290 likes | 568 Views
Hoe word je uitvinder? Pg. 100. 17. Voor een probleem een oplossing vinden…. … dat nog niet bestaat!. Opdracht 1. Zoek naar een oplossing. Pg. 100. Probleem:. Je hebt nieuwe schoenen gekocht. Je bent er mee naar buiten geweest en je sokken werden nat.
E N D
Hoe word je uitvinder? Pg. 100 17 Voor een probleem een oplossing vinden… … dat nog niet bestaat!
Opdracht 1 Zoek naar een oplossing. Pg. 100 Probleem: Je hebt nieuwe schoenen gekocht. Je bent er mee naar buiten geweest en je sokken werden nat. Zoeken naar oplossingen: 1) 2) 3)
Opdracht 1 Zoek naar een oplossing. Pg. 100 Beste oplossing: 3 Redenen: 1) 2) 3) Hoe uittesten?
Opdracht 2 Creëer nieuwe stoffen Pg. 101 Soms is het nodig om nieuwe stoffen te creëren = nieuwe moleculen maken = andere combinaties van atomen
Opdracht 1 Zoek naar een oplossing. Pg. 100 Besluit: • Als je een oplossing wilt vinden voor een probleem, doorloop je altijd dezelfde stappen. • Beschrijf je probleem • Zoek mogelijke oplossingen. • Kies hieruit de beste oplossing. • 3) Probeer je oplossing uit. • 4) Evalueer je oplossing.
Welke invloed hebben krachten? Pg. 102 18 Hoever geraak je van de grond? Wie kan er hoger springen dan 50 cm?
Opdracht 1 Herken de soort kracht Pg. 102 Zwaartekracht Wrijvingskracht Spierkracht Elektromagnetischkracht Magnetische kracht Windkracht Stuwkracht
Opdracht 2 Onderzoek de invloed van een kracht Pg. 103 PROEF 1: Welke invloed heeft een kracht op een voorwerp? Benodigdheden: Uitvoering: • Tennisbal • Carbonpapier • Bloem • Papier • Leg het papier met daarop het carbonpapier op de grond. • Laat van ongeveer een meter hoogte de tennisbal op het carbonpapier vallen. • Gooi de tennisbal met een redelijke kracht op en ander stuk van het carbonpapier. Waarneming: 2 vlekken Op het papier zie je …………………………….. die even groot zijn/ niet even groot zijn.
PROEF 1: Welke invloed heeft een kracht op een voorwerp? Vaststelling: groter Hoe harder je gooit, hoe ………..……. de vlek. Hoe harder je gooit, hoe minder/meer de tennisbal vervormt. Verklaring: kleiner De krachtstoot uitgeoefend op de gevallen tennisbal is ....……… dan de krachtstoot uitgeoefend op de gegooide tennisbal. Besluit: Als er een kracht op een voorwerp inwerkt, kan een voorwerp …………………….. Hoe groter de kracht uitgeoefend op een voorwerp, hoe groter de ……………………….. vervormen vervorming
Opdracht 2 Onderzoek de invloed van een kracht Pg. 103 PROEF 2: Welke invloed heeft een kracht op een voorwerp? Benodigdheden: Uitvoering: • Ballon • Touw • Rietje • Kleefband • Steek het touw door het rietje. • Span het touw op. • Blaas de ballon een beetje op en hou hem dicht, zodat de lucht niet ontsnapt. • Kleef de ballon vast aan het rietje. • Laat de ballon los. • Herhaal dit met een meer opgeblazen ballon. Waarneming: De ballonnen ……………………………… als je de lucht laat ontsnappen. De grote ballon vliegt ………….……… en ………………….. Dan de kleine ballon. vliegen weg verder sneller
PROEF 2: Welke invloed heeft een kracht op een voorwerp? Vaststelling: grotere De grote ballon heeft een …………………… maximumsnelheid dan de kleine ballon. Verklaring: De ontsnappende lucht oefent een stuwkracht uit op de ballon. De stuwkracht op de grote ballon is kleiner/groter dan op de kleine ballon. Besluit: Als een kracht op een voorwerp inwerkt, kan de ……………….. Van het voorwerp veranderen. Hoe groter de kracht uitge-oefend op een voorwerp, hoe groter de ……..……………………… snelheid snelheidsverandering
Opdracht 2 Onderzoek de invloed van een kracht Pg. 104 PROEF 3: Beïnvloedt de structuur van een oppervlak de snelheid van een voorwerp dat er op beweegt? Benodigdheden: Uitvoering: • Autootje • Touw • Handdoek • Gom • Bind het ene uiteinde van het touw aan het autootje en het andere uiteinde aan de gom. • Plaats het autootje op 1 meter afstand van de tafelrand. • Laat de gom naast de tafel vallen. • Herhaal dit, maar laat het autootje over de handdoek rijden. Waarneming: gladder Het oppervlak van de tafel is ………………… dan het oppervlak van de handdoek. Het autootje rijdt ……………… over de handdoek dan over de tafel trager
PROEF 3: Beïnvloedt de structuur van een oppervlak de snelheid van een voorwerp dat er op beweegt? Vaststelling: meer De handdoek oefent tijdens het rijden ………………. weerstand uit op het autootje dan de tafel. De wrijvingskracht van de handdoek uitgeoefend op het autootje is …………… dan die van de tafel. groter Besluit: meer Een ruw oppervlak oefent ………..… weerstand uit op een bewegend voorwerp dan een glad oppervlak. De wrijvingskracht van een ruw oppervlak uitgeoefend op een voorwerp is ……………… dan die van een glad oppervlak. groter
Opdracht 1 Onderzoek magnetisme Pg. 105 PROEF 1: Welke stoffen worden door een magneet aangetrokken? Hypothese: Een magneet trekt alle stoffen aan. Een magneet trekt alle metalen aan. Een magneet trekt ijzer aan. Benodigdheden: • Magneet Stukje koperdraad • Petrischaaltje met ijzervijlsel Legoblokje Uitvoering: Breng de magneet in de buurt van het ijzervijlsel. Breng de magneet in de buurt van het stukje koperdraad. Breng de magneet in de buurt van het legoblokje.
PROEF 1: Welke stoffen worden door een magneet aangetrokken? Waarneming: wel Het ijzervijlsel wordt …………. aangetrokken door de magneet. De koperdraad wordt …………. aangetrokken door de magneet. Het legoblokje wordt …………. aangetrokken door de magneet. niet niet Besluit: voorwerpen waarin ijzer zit Een magneet trekt ……………………………………………. aan. Magnetische kracht werkt op afstand/alleen bij contact.
Opdracht 1 Onderzoek magnetisme Pg. 106 PROEF 2: De elektromagneet
PROEF 2: De elektromagneet Waarneming: De ijzeren schroef …………………………………………………………… De ijzeren schroef omwikkeld met koperdraad ……………………………………………………………………………………….. trekt de paperclips niet aan. is een magneet geworden en trekt de paperclips wel aan. Vaststelling: De ijzeren schroef …………………… magnetisch Besluit: Je kunt een ijzeren voorwerp magnetisch maken door middel van elektriciteit. Dit is een ……………………………………………… elektromagneet
Aantrekken of afstoten? Pg. 107 19 PRACTICUM: • Je werkt SAMEN in groepjes van 4 leerlingen. • Je leest eerst de uitleg van de proef in je handboek. • Je ruimt, nadat je de proef hebt uigevoerd, alles op. • Op teken van de leerkracht schuif je door naar de volgende proef • Daar vind je een verbetersleutel van de vorige proef! • Verbeteren doe je met groen! • Je vult alles in POTLOOD in.
Welke energieomzettingen ken je? Pg. 112 20 Opdracht 2 Energieomzettingen bij zaklampen Pg. 113 Batterij Lamp Elektrische energie Lichtenergie + warmte-energie Chemische Energie Elektrische energie
opwindbaar Welke energieomzettingen ken je? Pg. 112 20 Bewegingsenergie Elektrische energie Chemische energie
Welke energieomzettingen ken je? Pg. 112 20 Oplaadbaar Elektrische energie Chemische energie zonnecellen Chemische energie Elektrische energie lichtenergie
Opdracht 3 Zoek technische systemen bij de energieomzettingen. Pg. 113
Hoe verspreidt warmte zich Pg. 115 21 PROEF 1: Geven alle vaste stoffen evenveel warmte door? Hypothese: Alle vaste stoffen geven evenveel warmte door. Alle vaste stoffen geven warmte door. Niet alle vaste stoffen geven warmte door. Benodigdheden: • Plastic bakje met warm water eetlepel • Glazen roerstaafje lat • houten satéstokje koperen buis Uitvoering: Vul het plastic bakje met heet water. Steek de vijf voorwerpen in het hete water. Laat enkele minuten staan. Voel aan de uiteinden van de vijf voorwerpen
PROEF 2: Geleiden alle metalen even snel de warmte? Pg. 116 Hypothese: Niet alle metalen geleiden even snel de warmte. Alle metalen geleiden even snel de warmte. Uitvoering: Vaststelling: De koperdraad geleidt de warmte het best. Besluit: Niet alle / alle metalen geleiden even snel warmte.
PROEF 1: Geven alle vaste stoffen evenveel warmte door? Waarneming: Vaststelling: Niet alle/ alle voorwerpen geven warmte door. Voorwerpen die warmte doorgeven zijn gemaakt van ………… metaal Besluit: Van alle stoffen geven enkel ……………….. warmte door. Warmtetransport in vaste stoffen gebeurt door middel van WARMTEGELEIDING. ………………Zijn goede warmtegeleiders. metalen Metalen
PROEF 3: Hoe verspreidt warmte zich in een vloeistof? Pg. 117 Hypothese: Koude vloeistof en warme vloeistof verspreiden zich willekeurig. Koude vloeistof daalt en warme vloeistof stijgt. Koude vloeistof stijgt en warme vloeistof daalt. Uitvoering: Waarneming: De gekleurde vloeistof aan de koude kant …………….…… De gekleurde vloeistof aan de warme kant …….………….. Na enkele minuten is de gekleurde vloeistof ………………. daalt stijgt verspreid
PROEF 3: Hoe verspreidt warmte zich in een vloeistof? Pg. 117 Vaststelling: Koude …………… in een vloeistof. Warmte …………. in een vloeistof daalt stijgt Besluit: In een vloeistof dalen de koude vloeistoflagen en stijgen de warme tot de temperatuur in heel de vloeistof gelijk is.
PROEF 4: Hoe verspreidt warmte zich in een gas? Pg. 118 Hypothese: Warme gaslagen stijgen. Warme gaslagen dalen. Uitvoering: Vaststelling: De handen ……………….. de lucht, hierdoor …………. de lucht verwarmen stijgt Besluit: Warme lucht stijgt. In vloeistoffen en gassen wordt de warmte getransporteerd door STROMING. We spreken dan over CONVECTIE.