350 likes | 544 Views
ZIE, HIER BEN IK in de boekrol staat van mij geschreven. 9 maart 2014 Zoetermeer. 40. 1 Van David. Een psalm. 2 Vurig verwachtte ik de HERE ; toen neigde Hij Zich tot mij en hoorde mijn hulpgeroep,
E N D
ZIE, HIER BEN IK in de boekrol staat van mij geschreven 9 maart 2014 Zoetermeer
40 1 Van David. Een psalm. 2 Vurig verwachtte ik de HERE; toen neigde Hij Zich tot mij en hoorde mijn hulpgeroep, 3 Hij trok mij op uit de kuil van het verderf, uit het slijk van de modderpoel; Hij stelde mijn voeten op een rots, mijn schreden maakte Hij vast, 4 Hij gaf mij een nieuw lied in de mond, een lofzang aan onze God. Mogen velen het zien en vrezen, en op de HEREvertrouwen. 5 Welzalig de man, die de HERE tot zijn vertrouwen heeft gesteld, die zich niet wendt tot de hovaardigen, noch tot hen die naar leugen afdwalen. 6 Talrijk hebt Gij gemaakt, o HERE, mijn God, uw wonderen en uw gedachten jegens ons; niets is bij U te vergelijken. Wilde ik ze vermelden en uitspreken, te talrijk zijn zij om te noemen. 7 In slachtoffer en spijsoffer hebt Gij geen behagen, (Gij hebt mij geopende oren gegeven), brandoffer en zondoffer hebt Gij niet gevraagd. 8 Toen zeide ik: Zie, ik kom; in de boekrol is over mij geschreven; 9 ik heb lust om uw wil te doen, mijn God, uw wet is in mijn binnenste. 10 Ik verkondig de blijde mare van uw gerechtigheid in een grote gemeente; zie, mijn lippen weerhoud ik niet, HERE, Gij weet het. 11 Uw gerechtigheid verberg ik niet in mijn hart, van uw trouw en uw heil spreek ik, uw goedertierenheid en uw waarheid verheel ik niet voor een grote gemeente. 12 Gij, HERE, onthoud mij uw erbarming niet; uw goedertierenheid en uw waarheid mogen mij bestendig bewaren. 13 Want rampen omgeven mij, zonder getal; mijn ongerechtigheden hebben mij achterhaald, ik kan ze niet overzien; zij zijn talrijker dan de haren van mijn hoofd, en mijn hart is mij ontzonken. 14 Het behage U, Here, mij te redden; HERE, haast U mij ter hulpe. 15 Laten tezamen beschaamd en schaamrood worden, wie mij het leven zoeken te benemen; terugdeinzen en te schande worden, wie mijn onheil begeren. 16 Laten verstommen van schaamte, wie over mij roepen: Ha, ha! 17 Laten in U jubelen en zich verheugen allen die U zoeken; laten wie uw heil liefhebben, bestendig zeggen: De HEREis groot! 18 Al ben ik ellendig en arm, de HEREgedenkt mijner. Gij zijt mijn hulp en mijn bevrijder; o, mijn God vertoef niet.Voor de koorleider. deel I 1 t/m 11 verhoring deel II 12 t/m 18 hulpgeroep
1 Van David. Een psalm. • 2 Vurig verwachtte ik de HERE; toen neigde Hij Zich tot mij en hoorde mijn hulpgeroep, • 3 Hij trok mij op uit de kuil van het verderf, uit het slijk van de modderpoel; Hij stelde mijn voeten op een rots, mijn schreden maakte Hij vast, • 4 Hij gaf mij een nieuw lied in de mond, een lofzang aan onze God. Mogen velen het zien en vrezen, en op de HEREvertrouwen. • 5 Welzalig de man, die de HERE tot zijn vertrouwen heeft gesteld, die zich niet wendt tot de hovaardigen, noch tot hen die naar leugen afdwalen. • 6 Talrijk hebt Gij gemaakt, o HERE, mijn God, uw wonderen en uw gedachten jegens ons; niets is bij U te vergelijken. Wilde ik ze vermelden en uitspreken, te talrijk zijn zij om te noemen. • 7 In slachtoffer en spijsoffer hebt Gij geen behagen, (Gij hebt mij geopende oren gegeven), brandoffer en zondoffer hebt Gij niet gevraagd. • 8 Toen zeide ik: Zie, ik kom; in de boekrol is over mij geschreven; • 9 ik heb lust om uw wil te doen, mijn God, uw wet is in mijn binnenste. • 10 Ik verkondig de blijde mare van uw gerechtigheid in een grote gemeente; zie, mijn lippen weerhoud ik niet, HERE, Gij weet het. • 11 Uw gerechtigheid verberg ik niet in mijn hart, van uw trouw en uw heil spreek ik, uw goedertierenheid en uw waarheid verheel ik niet voor een grote gemeente. • 12 Gij, HERE, onthoud mij uw erbarming niet; uw goedertierenheid en uw waarheid mogen mij bestendig bewaren. • 13 Want rampen omgeven mij, zonder getal; mijn ongerechtigheden hebben mij achterhaald, ik kan ze niet overzien; zij zijn talrijker dan de haren van mijn hoofd, en mijn hart is mij ontzonken. • 14 Het behage U, Here, mij te redden; HERE, haast U mij ter hulpe. • 15 Laten tezamen beschaamd en schaamrood worden, wie mij het leven zoeken te benemen; terugdeinzen en te schande worden, wie mijn onheil begeren. • 16 Laten verstommen van schaamte, wie over mij roepen: Ha, ha! • 17 Laten in U jubelen en zich verheugen allen die U zoeken; laten wie uw heil liefhebben, bestendig zeggen: De HEREis groot! • 18 Al ben ik ellendig en arm, de HEREgedenkt mijner. Gij zijt mijn hulp en mijn bevrijder; o, mijn God vertoef niet.Voor de koorleider. kern 7 t/m 9 geciteerd in Hebreeën 105-7
Psalm 40 1 7 In slachtoffer en spijsoffer hebt Gij geen behagen, (Gij hebt mij geopende oren gegeven), brandoffer en zondoffer hebt Gij niet gevraagd.
Psalm 40 1 8Toen zeide ik: Zie, ik kom; in de boekrol is over mij geschreven;
Psalm 40 1 9ik heb lust om uw wil te doen, mijn God, uw wet is in mijn binnenste.
Lucas 18 31Hij nam de twaalven terzijde en sprak tot hen: Zie, wij gaan op naar Jeruzalem, en al wat door de profeten geschreven is, zal aan de Zoon des mensen volbracht worden. 32 Want Hij zal overgeleverd worden aan de heidenen en bespot en gesmaad en bespuwd worden, 33 en zij zullen Hem geselen en doden, en ten derden dage zal Hij opstaan. 34 En zij begrepen niets van deze dingen en dit woord bleef hun duister en zij wisten niet, waarvan gesproken werd.
2 vers 12 t/m 18: hulpgeroep
Psalm 40 2 12 Gij, HERE, onthoud mij uw erbarming niet; uw goedertierenheid en uw waarheid mogen mij bestendig bewaren.
Psalm 40 2 13Want rampen omgeven mij, zonder getal; mijn ongerechtigheden hebben mij achterhaald, ik kan ze niet overzien; zij zijn talrijker dan de haren van mijn hoofd, en mijn hart is mij ontzonken. lett. kwade [dinge]n
Psalm 40 2 13Want rampen omgeven mij, zonder getal; mijn ongerechtigheden hebben mij achterhaald, ik kan ze niet overzien; zij zijn talrijker dan de haren van mijn hoofd, en mijn hart is mij ontzonken. ????? "uw wet is in mijn binnenste"; 409
Jesaja 53 • 6 ... de HERE heeft ons aller ongerechtigheid op hem doen neerkomen. • 2Korinthe 5 • 21 Hem, die geen zonde gekend heeft, • heeft Hij voor ons tot zonde gemaakt, • opdat wij zouden worden • gerechtigheid Gods in Hem. 2
Psalm 40 2 14Het behage U, HERE, mij te redden; HERE, haast U mij ter hulpe.
Psalm 40 2 15Laten tezamen beschaamd en schaamrood worden, wie mij het leven zoeken te benemen; terugdeinzen en te schande worden, wie mijn onheil begeren. zij zullen beschaamd worden
Psalm 40 2 16Laten verstommen van schaamte, wie over mij roepen: Ha, ha! zij zullen ontzet zijn
Psalm 40 2 17Laten in U jubelen en zich verheugen allen die U zoeken; laten wie uw heil liefhebben, bestendig zeggen: De HERE is groot! zij zullen jubelen en zich verheugen
Psalm 40 2 17Laten in U jubelen en zich verheugen allen die U zoeken; laten wie uw heil liefhebben, bestendig zeggen: De HERE is groot!
Psalm 40 2 18Al ben ik ellendig en arm, de HERE gedenkt mijner. Gij zijt mijn hulp en mijn bevrijder; o, mijn God, vertoef niet. Voor de koorleider. lett. vernederd en behoeftig
Psalm 40 2 18Al ben ik ellendig en arm, de HERE gedenkt mijner. Gij zijt mijn hulp en mijn bevrijder; o, mijn God, vertoef niet. Voor de koorleider.
3 vers 1 t/m 11: verhoring
Psalm 40 3 1Voor de koorleider. Van David. Een psalm.
Psalm 40 3 2 Vurig verwachtte ik de HERE; toen neigde Hij Zich tot mij en hoorde mijn hulpgeroep,
Psalm 40 3 3Hij trok mij op uit de kuil van het verderf, uit het slijk van de modderpoel; Hij stelde mijn voeten op een rots, mijn schreden maakte Hij vast, Lett. Hij bracht me omhoog uit een put van rumoer
Psalm 40 3 3Hij trok mij op uit de kuil van het verderf, uit het slijk van de modderpoel; Hij stelde mijn voeten op een rots, mijn schreden maakte Hij vast,
Psalm 40 3 3Hij trok mij op uit de kuil van het verderf,uit het slijk van de modderpoel; Hij stelde mijn voeten op een rots, mijn schreden maakte Hij vast, Lett. en Hij deed mijn voeten opstaan op een rots
Psalm 40 3 3Hij trok mij op uit de kuil van het verderf,uit het slijk van de modderpoel; Hij stelde mijn voeten op een rots, mijn schreden maakte Hij vast, Lett. Hij bevestigde mijn voortgang
Psalm 40 3 4Hij gaf mij een nieuw lied in de mond, een lofzang aan onze God. Mogen velen het zien en vrezen, en op de HERE vertrouwen. > de koorleider!
Psalm 40 3 4Hij gaf mij een nieuw lied in de mond, een lofzang aan onze God. Mogenvelen het zien en vrezen, en op de HERE vertrouwen. velen zullen zien zullen vrezen zullen vertrouwen
Psalm 40 3 5Welzalig de man, die de HERE tot zijn vertrouwen heeft gesteld, die zich niet wendt tot de hovaardigen, noch tot hen die naar leugen afdwalen. lett. gelukkig de sterke/meester
Psalm 40 3 5Welzalig de man, die de HERE tot zijn vertrouwen heeft gesteld, die zich niet wendt tot de hovaardigen, noch tot hen die naar leugen afdwalen.
Psalm 40 3 6Talrijk hebt Gij gemaakt, o HERE, mijn God, uw wonderen en uw gedachten jegens ons; niets is bij U te vergelijken. Wilde ik ze vermelden en uitspreken, te talrijk zijn zij om te noemen.
Psalm 40 3 (...) 10Ik verkondig de blijde mare van uw gerechtigheid in een grote gemeente; zie, mijn lippen weerhoud ik niet, HERE, Gij weet het.
Psalm 22 21 Gij hebt mij geantwoord! 22Ik zal uw naamaan mijn broeders verkondigen,in het midden der gemeente zal ik U lofzingen. 23 ... verheerlijkt Hem, gij ganse nageslacht van Jakob, en hebt ontzag voor Hem, gij ganse nageslacht van Israel. 24 Want Hij heeft niet veracht noch versmaad de ellende van de ellendige, (...) 25 Van U komt mijn lof in een grote gemeente...
Psalm 40 3 10Ik verkondig de blijde mare van uw gerechtigheid in een grote gemeente; zie, mijn lippen weerhoud ik niet, HERE, Gij weet het.
Psalm 40 3 11Uw gerechtigheid verberg ik niet in mijn hart, van uw trouw en uw heil spreek ik, uw goedertierenheid en uw waarheid verheel ik niet voor een grote gemeente.