350 likes | 460 Views
aanstaande x afgelopen. Wanneer is de vergadering? Aanstaande donderdag om 7 uur. Donderdag aanstaande om 7 uur. Ik ben Beth, 25 jaar en aanstaande moeder. aanstaande x afgelopen. Wanneer is de vergadering? Aanstaande donderdag om 7 uur. Donderdag aanstaande om 7 uur.
E N D
aanstaande x afgelopen Wanneer is de vergadering? • Aanstaande donderdag om 7 uur. • Donderdag aanstaande om 7 uur. • Ik ben Beth, 25 jaar en aanstaande moeder.
aanstaande x afgelopen Wanneer is de vergadering? • Aanstaande donderdag om 7 uur. • Donderdag aanstaande om 7 uur. Aanstaande = eerstkomende (aanstaande + dag) • Ik ben Beth, 25 jaar en aanstaande moeder. Aanstaande = toekomstige (beperkt gebruik!)
aanstaande x afgelopen • Afgelopen zondag zijn we naar de kerk geweest, en daar gaan we aanstaande zondag opnieuw heen. (1 tijdstip) • Deafgelopen twee weken had ik het erg druk. // (De) afgelopen week had ik het erg druk. (tijd tussen 2 tijdstippen) Afgelopen = vorig (+ tijdsaanduidingen) Mijn afgelopen man => …
aanstaande x afgelopen • Afgelopen zondag zijn we naar de kerk geweest, en daar gaan we aanstaande zondag opnieuw heen. (1 tijdstip) • Deafgelopen twee weken had ik het erg druk. // (De) afgelopen week had ik het erg druk. (tijd tussen 2 tijdstippen) Afgelopen = vorig (+ tijdsaanduidingen) Mijn afgelopen man => mijn ex-man
aanstaande x afgelopen • De afgelopene twee weken… • De papieren hoed, de houten stoel,… • De gesloten deur, de gewonnen wedstrijd,… • De dronken chauffeur, de bescheiden kampioen, een open deur, onze eigen kinderen,…
van tevoren x achteraf • Je kan de kaart van tevoren reserveren, maar je hoeft ze pas achteraf te betalen.
van tevoren x achteraf • Ik houd me liever wat achteraf, terwijl mijn zus steeds tevoren moet zijn. • Ze zijn goede vrienden maar hebben twee verschillende karakters: An is direct en tevoren, terwijl Mie zich achteraf houdt.
van tevoren x achteraf • Ik houd me liever wat op de achtergrond, terwijl mijn zus steeds wil opvallen. Zich op de achtergrond houden (vs) opvallen
van tevoren x achteraf • In de klas zit ik achteraf, want ik ben bang van de docente die van tevoren staat.
van tevoren x achteraf • In de klas zit ik achteraan, want ik ben bang van de docente die vooraan staat. => Ruimte Van tevoren (vóór iets gebeurt --- tijd) (vs) achteraf (nadat iets is gebeurd --- tijd)
doorzetten x opgeven • Soms is het moeilijk om door te zetten, maar ik geef niet op! Zet door, zette door, heeft doorgezet Geeft op, gaf op, heeft opgegeven
opduiken x verdwijnen • Vervoeging?
opduiken x verdwijnen • Duikt op, dook op, is opgedoken • Verdwijnt, verdween, is verdwenen
opduiken x verdwijnen • Elk jaar duiken nieuwe woorden op, en verdwijnen er andere. • Het is opgedoken dat hij geld heeft gestolen. => Iets/iemand duikt op (zonder object!)
gebrek x overvloed • Er is gebrek van eten maar overvloed van drank.
gebrek x overvloed • Er is gebrek van eten maar overvloed van drank. • Er is (een) gebrek aan eten maar een overvloed aan drank. gebrekaan eenovervloedaan
teruglopen x toenemen • De verkoop van huizen loopt terug, terwijl gokken steeds toeneemt. Loopt terug, liep terug, is teruggelopen Neemt toe, nam doe, is toegenomen
door elkaar x in volgorde • Praat niet door elkaar! • Spreek in volgorde! • Zet de woorden in dejuiste volgorde. • Zet de namen in alfabetische volgorde.
vers x geconserveerd • Verse groenten eet ik in de zomer, de geconserveerde in de winter.
gaar x rauw • Ik heb toch een gare vlees besteld!
gaar x rauw • Ik heb toch een gare vlees besteld! • Ik heb toch gaar vlees besteld! • Ik heb toch een gaar stuk vlees besteld!
hartig x zoet • Met jou moet ik nog een hartig woordje spreken! (duidelijk zeggen waar het op staat)
Vul in • Vier mensen in mijn directe ________________ hebben de Mexicaanse griep. • Bedrijf X zoekt enthousiaste programmeurs in de _________________ van Utrecht.
Vul in • Vier mensen in mijn directe omgeving hebben de Mexicaanse griep. • Bedrijf X zoekt enthousiaste programmeurs in deomgeving van Utrecht.
De of het? • Vlees • Oorlog • Team • Cursus • Deel • Wedstrijd
De of het? • Het vlees • De oorlog • Het team • De cursus • Het deel • De wedstrijd
Lidwoord of niet? • In winter ga ik op reis. • Er waren rond 15 mensen. • Ik ga met vakantie naar buitenland. • We hebben gebrek aan voedsel. • We zien verkoop teruglopen.
Lidwoord of niet? • In de winter ga ik op reis. • Er waren rondde15 mensen. • Ik ga met vakantie naar het buitenland. • We hebben (een) gebrek aan voedsel. • We zien de verkoop teruglopen.
Gerecht/gang • Gerecht = eten dat in één gang wordt opgediend (gang = onderdeel van een maaltijd)
Gerecht/gang • Gerecht (het) = eten dat in één gang wordt opgediend • voorgerecht • soep • tussengerecht • hoofdgerecht • nagerecht = dessert (het) • kaas