1 / 52

(bed)Rustcomlicaties

(bed)Rustcomlicaties. De gevolgen van lichamelijke inactiviteit. Decubitus.

meena
Download Presentation

(bed)Rustcomlicaties

An Image/Link below is provided (as is) to download presentation Download Policy: Content on the Website is provided to you AS IS for your information and personal use and may not be sold / licensed / shared on other websites without getting consent from its author. Content is provided to you AS IS for your information and personal use only. Download presentation by click this link. While downloading, if for some reason you are not able to download a presentation, the publisher may have deleted the file from their server. During download, if you can't get a presentation, the file might be deleted by the publisher.

E N D

Presentation Transcript


  1. (bed)Rustcomlicaties De gevolgen van lichamelijke inactiviteit

  2. Decubitus • Decubitus is een degeneratieve verandering van het weefsel veroorzaakt door een zuurstoftekort ten gevolge van het collaberen van bloedvaten door weefselvervorming. Deze vervorming van het weefsel wordt veroorzaakt door een combinatie van druk en schuifkracht.

  3. Deze voortdurende vervorming van het weefsel veroorzaakt een mechanische en/of fysiologische beschadiging van de cel. • De mechanische beschadiging ontstaat door het wegpersen van interstitieel vocht waardoor de vervormingskrachten direct op de celwand worden overgebracht. • Fysiologische beschadiging treedt op door een gebrekkige stofwisseling (zuurstoftekort, onvoldoende aanvoer van voedingsstoffen en afvoer van afvalstoffen) met ischaemie als gevolg.

  4. Druk • Druk kan omschreven worden als een kracht die loodrecht op het weefsel wordt uitgeoefend. • Een druk hoger dan de druk in die capillair, doet die capillair collaberen. • De grootte van de druk in die capillair varieert en is afhankelijk van de druk in het bloedvat, de dikte van de bloedvatwand, de hoeveelheid vetweefsel aanwezig op de plaats waar de druk wordt uitgeoefend en de gezondheidstoestand van het individu.  

  5. Loodrecht op de huid uitgeoefende krachten boven een botgedeelte verenigen zich in een klein gebied in het subcutane vet- en spierweefsel vlak boven het botgedeelte. De op de huid uitgeoefende druk wordt groter met een factor 3 tot 5 in het weefsel ter hoogte van het beenderig uitsteeksel. De druk neemt dus toe met de diepte van het weefsel. Ter hoogte van de huid is hij het kleinst en hij is het grootst ter hoogte van het onderliggend botweefsel. Dit is één van de redenen waarom in diepe weefsels uitgebreide beschadigingen kunnen optreden, zonder dat de huid wordt aangetast. Dit wordt nog in de hand gewerkt doordat de huid mechanisch sterker is dan de dieper gelegen weefsels en beter in staat is om perioden van ischaemie te doorstaan. Druk en schuifkrachten Is geen dec.

  6. gevolgen • Graden • Decubitus wordt in 4 graden onderverdeeld. Belangrijk is dat de 4 graden worden beschouwd als 4 verschijningsvormen van decubitus, en niet als fasen die noodzakelijk opeenvolgen. • Decubitus kan bij sommige patiënten starten als een blaar of een oppervlakkige of zelfs een diepe decubitus (bijvoorbeeld een zwarte necroseplek aan de hiel). Soms kan een blaar direct evolueren naar een zwarte necroseplek (diepe decubitus).

  7. Graad 1 is een niet-wegdrukbare roodheid van de intacte huid. Dit kan gepaard gaan met verkleuring van de huid, warmte, oedeem of verharding van het weefsel Graad 1:

  8. Decubitus graad 1 betekent niet wegdrukbare roodheid. Bij roodhuid van huidoppervlakten dient men gedurende 10 minuten te wachten nadat men bij de patiënt eerst de druk doet opheffen, bijvoorbeeld door wisselligging.Indien men na deze wachttijd de decubituslens met de bolle zijde tegen de roodheid aandrukt zal bij de aanwezigheid van graad 1 de roodheid niet verdwijnen

  9. Klinisch is het bij personen met een lichte huidskleur zichtbaar als een afgelijnde zone met blijvende roodheid. Bij een donkere huid gaat het om een observeerbare, drukgerelateerde verandering van de intacte huid die gepaard kan gaan met een wijziging in een of meerdere kenmerken:

  10. huidtemperatuur (hoger of lager dan de omgevende huid); • weefselconsistentie (vast of week); • gevoeligheid (pijn, jeuk). • Ook hier tekent zich een afgelijnde zone af met blijvende rode, blauwe of paarse tinten.

  11. Graad 2 is een oppervlakkig huiddefect, dat epidermis en/of dermis betreft. Het ulcus is oppervlakkig. Klinisch kenmerkt deze graad zich als blaar of opengesprongen blaar Graad 2: Blaar of open blaar

  12. Graad 3 is een huiddefect met schade of necrose van huid en subcutis die zich kan uitstrekken tot aan de onderliggende fascia, maar niet daaronder Klinisch is het zichtbaar als een krater, al of niet met ondermijning van het aanpalende weefsel. Graad 3: Oppervlakkige decubitus

  13. Graad 4 is een uitgebreide aantasting, weefselnecrose en/of schade aan spieren, botweefsel of ondersteunende weefsels met of zonder schade aan epidermis en dermis. Graad 4: Diepe decubitus

  14. Niet alle huidletsels zijn decubitusletsels • Vochtletsels • Decubitus en vochtletsels worden vaak verward. • Langdurig huidcontact met urine, faeces, transpiratie of wondvocht gaat gepaard met frequent optredende huidletsels. • Het etsend effect van bijvoorbeeld urine kan de huid doen verweken. Er ontstaat roodheid en de oppervlakkige huidlagen gaan stuk.

  15. Deze vochtletsels worden vaak foutief beoordeeld als decubitusletsels. Zo vindt bijvoorbeeld het ter hoogte van de bilnaad vaak opgemerkte spleetvormig letsel met witte, verweekte randen zijn oorsprong in vochtigheid en het etsend effect van urine en faeces; het is geen decubitusletsel vochtletsel

  16. Vochtletsels

  17. Een bijzondere vorm van vochtletsel is een zogenaamd kopieletsel. De vochtafscheiding van een bestaande wonde kan, door verkleving met het tegengesteld huidoppervlak, een bijna identiek letsel (kopieletsel) doen ontstaan. Ook dit is geen decubitusletsel, maar een vochtletsel.

  18. Decubitus score lijsten >Norton

  19. Bradenschaal

  20. Risico-inschatting en/of het toewijzen van preventief materiaal kan niet enkel gebaseerd zijn op een risicoschaal. • Aangezien risicoschalen een aantal patiënten onterecht als risicopatiënt aanduiden, terwijl een aantal risicopatiënten wordt gemist, wordt aanbevolen het decubituspreventiebeleid binnen de instelling niet uitsluitend te baseren op een risicoschalen

  21. Schaafwonden/-brandletsels • Ook een frictieletsel (brandletsel)is geen decubitus. • Het kapot schuren van de huid (schaven) door continue wrijving over ruwe lakens of door dwangmatige bewegingen leidt tot subepidermale blaarvorming en verlies van oppervlakkige huidlagen. • Er ontstaan schaafwonden of zelfs pijnlijke brandletsels. Dergelijke schaafwonden treden vooral op ter hoogte van ellebogen, maar kunnen ook ter hoogte van de hielen, enkels of knieën voorkomen. Het door frictiekracht veroorzaakte letsel is enkel een huidletsel. • Er treedt geen schuifkracht en weefselvervorming op. Er ontstaat geen zuurstoftekort. • Decubituspreventiemethoden zullen voor deze letsels geen snellere genezing betekenen. Huidverzorgende maatregelen kunnen deze letsels helpen genezen of misschien zelfs voorkomen

  22. Meest bedreigde plaatsen

  23. Versterkend • bedlegerig of stoelgebonden zijn • onvermogen om te bewegen (bijvoorbeeld door coma, verlamming of gewrichtsontstekingen) • incontinentie van ontlasting of urine • koorts, vochtige huid • droge huid • slechte voedingstoestand • moeite met eten en drinken • hart- en vaatziekten • suikerziekte

  24. Adviezen aan zorgvragers 1 • Kom zoveel mogelijk uit bed om te mobiliseren; • Wissel regelmatig van houding, draai van de ene op de andere zijde, op de rug en eventueel op de buik; • Als uw knieën en enkels langdurig tegen elkaar liggen, leg er dan een kussen tussen; • Badstof of wollen sokken kunnen huidbeschadiging van de hielen voorkomen;

  25. Adviezen aan zorgvragers 2 • Als u rechtop wilt zitten, til uzelf dan zoveel mogelijk op in plaats van te schuiven; • Probeer voldoende en gevarieerd te eten, uw lichaam krijgt dan de juiste voedingsstoffen om de huid in een goede conditie te houden; • Probeer te voorkomen dat uw huid vochtig wordt; • Draag gladde, niet-knellende, soepele en schone kleding; • Zorg voor een schone, gladde en droge onderlaag om op te liggen.

  26. Preventie gericht op externe factoren Het gaat hierbij om maatregelen en adviezen gericht op de lig- en zithouding van de patiënt en op de ondergrond, met vermelding van daarvoor beschikbare hulpmiddelen. • Ten aanzien van de houding van de patiënt: • het liggen geschiedt bij voorkeur in halve zijligging, een positie waarbij het hele lichaam in het frontale vlak een hoek van 30 graden maakt met het horizontale vlak. Eventueel kan worden afgewisseld met buikligging; • geef het advies - rekeninghoudende met de mogelijkheden en beperkingen - dat de patiënt regelmatig van houding wisselt of gewisseld wordt: bij zitten ten minste eens per twee uur (zitvlak liften, indien mogelijk gaan (laten) staan of verzitten); bij liggen ten minste eens per 4 uur (wisselligging). Voer, indien toch een niet-wegdrukbare roodheid ontstaat, de frequentie van het wisselen van zit- of lighouding op totdat de roodheid is verdwenen; • probeer indien de patiënt verplaatst moet worden schuiven en trekken zoveel mogelijk te voorkomen: til, laat gebruik maken van een papegaai of gebruik een zogenaamde rolmat.

  27. Ten aanzien van de ondergrond: • immobiele patiënten en patiënten bij wie al sprake is van decubitus dienen gebruik te maken van een anti-decubitusmatras en -kussen;1 • voorkom oneffenheden zoals bijvoorbeeld plooien in lakens, opgefrommelde incontinentiematjes, onder het been doorlopende catheterslangen, en kruimels in bed, en vermijdt te kleine kussen- of matrashoezen of te strak gespannen lakens; • een zitkussen dient comfortabel te zitten; vaar hierbij op het subjectieve gevoel van de patiënt; • tijdens liggen of zitten dient het lichaam zo volledig mogelijk ondersteund te zijn; pas bed en stoel daarvoor goed aan bij romp en ledematen; • voorkom onderuitzakken in bed door aanpassing van het bedoppervlak en in een stoel door goede afstelling van voetsteunen, armleuningen, zitdiepte en zithoek en weglaten van kussens in de rug;

  28. bij verminderde beweeglijkheid van een lichaamsdeel zoals bijvoorbeeld bij (dreigende) contractuurvorming, dient ter voorkoming van puntbelastingen dit lichaamsdeel zorgvuldig te worden ondersteund; • bescherm bij wrijving op de intacte huid deze tegen schuifkrachten door doorzichtige, zelfklevende wondfolie aan te brengen, te vervangen bij rimpelen. Elleboog- en hielbeschermers zijn tweede keus; • een schapenvacht draagt door drukverdelende en vochtabsorberende eigenschappen mogelijk bij aan de preventie van decubitus; • een hielelevator of een hoofdkussen onder het been geeft adequate drukontlasting van de hiel; • een dekenboog, of het los laten afhangen van dekens over het voeteneinde van het bed, voorkomt extra druk door het gewicht van de dekens; • overweeg aangepast schoeisel bij decubitus aan de voeten; • windringen, urinecatheters bij incontinentie en het met vette watten en zwachtels inpakken van hielen of ellebogen zijn niet aangewezen ter preventie van decubitus.

  29. Deze houding verdient, in het kader van decubituspreventie, dus duidelijk de voorkeur. Indien te verwachten valt dat een patiënt gedurende een langere tijd in dezelfde houding zal moeten blijven liggen, zijn de semi-fowler houding of de gew wone rugligging (als een 30° semi-fowlerhouding niet mogelijk is) de aangewezen houdingen. Houding in bed Semi Fowler 30 graden

  30. Zijligging 30° Het comfortabel positioneren kan gebeuren door middel van kussens. Essentieel is te controleren of het sacrum drukvrij is. De hand moet kunnen geplaatst worden tussen de onderlaag en het sacrum en de bilnaad moet vrij liggen. Zijligging

  31. Buikligging valt niet alleen te overwegen bij die patiënten die gewoon zijn in buikligging te slapen, maar ook bij die patiënten met decubitus ter hoogte van de drukpunten in rugligging. Het gebruik van een zachte matras is belangrijk vanuit oogpunt van comfort. Buikligging bij beademde en (sub-)comateuze patiënten is niet zonder risico en kan slechts onder streng gecontroleerde omstandigheden. Buikligging

  32. Voeding en decubitus • Hoe belangrijk voeding is bij decubitus heeft een Amerikaans onderzoek bewezen. Met het onderzoek deden 232 patiënten mee met een gemiddelde leeftijd van 72.9 jaar mee. • Alle patiënten die ondervoed waren ontwikkelden decubitus. • Hoe sterker de mate van ondervoeding was, des te ernstiger de decubitus. • In hetzelfde onderzoek deed zich bij geen enkele goed gevoede patiënt decubitus voor.

  33.  Eiwitten • Eiwitten zijn opgebouwd uit aminozuren. • Er blijkt een direct verband te bestaan tussen het profiel van de aminozuren in het bloed, hypoalbuminemie en het optreden van decubitus. • Eiwitten zijn noodzakelijk voor de aanmaak van nieuw weefsel en vormen als zodanig de kern van een decubitus- voedingssupplement.

  34. Energie • De meeste brandstof voor het functioneren van ons lichaam wordt gehaald uit de koolhydraten en de vetten in de voeding. • Wanneer er op bepaalde momenten meer calorieën nodig zijn dan de koolhydraten en vetten kunnen leveren wordt eiwit als brandstof aangesproken. • Dit eiwit is dan niet meer beschikbaar voor de opbouw van nieuw weefsel. • Een adequate voeding voor de decubituspatiënt moet dus voldoende calorieën bevatten om in de energiebehoefte te voorzien om aldus eiwitgebruik te voorkomen. • Bij uitgebreide decubitus kan de energiebehoefte enorm oplopen.

  35. Vitamines en mineralen • Vitamine C – Doses van 1 gram per dag zijn meer dan voldoende voor de aanmaak van nieuw bindweefsel. • Vitamine B complex • Veel van de vitaminen B complex zijn nodig voor de energiestofwisseling. • Vitamine D • Vitamine D wordt in onze huid aangemaakt na blootstelling aan zonlicht. Daarnaast betrekken we vitamine D uit de voeding. Het is niet alleen van belang voor onze botstofwisseling maar heeft ook een belangrijke rol voor de wondgenezing en de reacties van het afweersysteem. • Mineralen • Een mineraal waarnaar veel aandacht is uitgegaan betreft zink. • Zink is noodzakelijk voor de aanmaak van nieuw weefsel. • Zink heeft ook nog een veronderstelde invloed op het goed functioneren van ons immuunsysteem.

  36. Contracturen • Een contractuur is een blijvende samentrekking van weefsel, bijvoorbeeld door pezen of spieren, waardoor er een dwangstand van een gewricht ontstaat. • Je kunt contracturen krijgen als je langdurig in dezelfde houding in bed ligt of zit. • Deze vorm van contractuur heet dan een flexie-/buigcontractuur of bij overstrekking van een gewricht van een extensie-/strekcontractuur. Bij het krijgen van brandwonden of littekens kan er ook een contractuur ontstaan. • Bij littekens ontstaat er een verkorting van het huidweefsel.

  37. een dwangstand van een gewricht: het gewricht kan niet (meer) alle voor dat gewricht gebruikelijke bewegingen uitvoeren. Contractuur

  38. spieratrofie • Vermindering van spierweefsel door het niet gebruiken van de spier of het niet meer kunnen gebruiken van een spier door een ziekte van het zenuwstelsel (spieratrofie). • Atrofie van de spieren ontstaat door te weinig actieve beweging. • Als je lang in bed moet liggen en je je spieren weinig inspant, worden de spieren slapper en dunner. Hierdoor kan je bewegingsbeperking krijgen. • Als je steeds in dezelfde houding ligt of zit kan dat ook invloed hebben op de beweeglijkheid van je gewrichten.

  39. obstipatie • Obstipatie (ook wel constipatie of verstopping genoemd) is een te trage, moeilijke stoelgang. Hierbij is de ontlasting te lang in de darmen doordat de dikke-darmwand niet de normale peristaltische bewegingen maakt. • Het normale patroon van stoelgang verschilt van mens tot mens. Men kan van obstipatie spreken als er een verandering optreedt in de voor die persoon normale frequentie van de stoelgang. • De ontlasting is meestal harder van samenstelling. Wanneer de ontlasting te lang in de dikke darm verblijft, wordt er veel water aan onttrokken. Wanneer de stoelgang uiteindelijk op gang komt, kan het naar buiten persen van die harde ontlasting daardoor erg pijnlijk zijn. Het is bovendien over het algemeen erg moeilijk die harde ontlasting kwijt te raken. Daarbij komt nog dat de endeldarm vaak nog niet geheel leeg is. Echte obstipatie is het minder dan drie keer per week krijgen van ontlasting die dan bovendien hard is. Deze definitie is gebaseerd op de aanname dat een normale ontlastingsfrequentie tussen de twee keer per dag en één keer per twee dagen ligt.

  40. Trombose • We kennen twee soorten trombose; arteriële trombose en veneuze trombose. • Arteriële trombose ontstaat meestal op een plaats waar een slagader vernauwd is. • De vernauwing is wit van kleur en bestaat voornamelijk uit versmolten bloedplaatjes met fibrinedraden.

  41. Trombose: doodsoorzaak nr 1

  42. Trombose • De trombus kan (vooral in combinatie met atherosclerose) vaatwandbeschadigingen aanrichten en afsluiting van de slagader veroorzaken. Een hartinfarct wordt meestal veroorzaakt door trombose van de kransslagaders (coronairtrombose). • Afsluiting van een hersenslagader veroorzaakt een beroerte.- Veneuze trombose ontstaat vaak in de benen. • De oorzaak kan zijn een beschadiging van de wand van een ader (bijv. door verwonding of ontsteking) of een te langzame bloeddoorstroming (bijv. na lange bedrust). • Bij pilgebruiksters die roken is de kans op trombose duidelijk verhoogd. • Het gevaar van veneuze trombose is dat er een stukje van het stolsel afbreekt, door het bloed wordt meegevoerd en zo embolie veroorzaakt.

  43. pneumonie • Pneumonie is een ander woord voor longontsteking dat meestal door bacteriën en virussen het longweefsel aantast. De belangrijkste vormen zijn:

  44. Typische (lobaire) longontsteking, de `klassieke' vorm, een door pneumokokken veroorzaakte ziekte die zich over een gehele longkwab uitstrekt en plotseling begint met koude rillingen en hoge, voortdurende koorts. De patiënt heeft pijn in de borst, een droge pijnlijke hoest, gepaard gaande met kortademigheid. • Bronchopneumonie(lobulaire longontsteking) komt vooral bij kinderen, patiënten met COPD en bedlegerige oude mensen voor, meestal in aansluiting op een bronchitis, soms bij een acute infectieziekte. De aandoening bestaat uit talrijke kleine ontstekingshaardjes. • Atypische viruspneumonie wordt vaak voor een flinke griep aangezien. Verwekkers zijn virussen en zeer kleine bacteriën (Chlamydia) en Mycoplasma. Andere vormen zijn resp. Legionella-pneumonie of veteranenziekte en pneumocystose. Zie voor longtuberculose: tuberculose.De algemene verschijnselen zijn koorts, pijn, hoest, bemoeilijkte ademhaling en kortademigheid.

  45. Blaasretentie • Bij een blaasretentie is het onmogelijk om spontaan urine te lozen. Als dit probleem acuut optreedt staan symptomen als pijn in de onderbuik, hevige aandrang en onrust op de voorgrond. • Blaasretentie kan ook chronisch zijn: er is dan vaak sprake van druppelsgewijs urineverlies (overloopblaas), een opgezet gevoel, zwelling in de onderbuik en soms flankpijn. • Tevens worden hierbij vaak nierfunctiestoornissen gevonden door stuwing van de bovenste urinewegen

  46. blaasontsteking • Een blaasontsteking wordt ook wel cystitis genoemd. • Er bevind zich dan een ontsteking in de blaas die veroorzaakt wordt door bacteriën die via de uretra (urinebuis) binnen komen.De verschijnselen bestaan uit pijn of een branderig gevoel bij het plassen en veelvuldig plassen, waarbij vaak maar kleine beetjes worden geproduceerd. Eventueel kan er koorts of verhoging optreden. De urine is vaak troebel en kan sterk ruiken. • De oorzaak bij bedrust is vaak een blaasretentie

  47. Osteoporose Oorzaak.Continu wordt het bot vernieuwd: nieuw bot wordt aangemaakt, oud bot afgebroken. Bij kinderen en jong-volwassenen gaat de aanmaak sneller dan de afbraak: zodat de totale hoeveelheid bot in het lichaam toeneemt. Rond het 35ste jaar is bij de meeste mensen de hoeveelheid bot het grootst, en zijn de botten het stevigst. Daarna gaat geleidelijk de afbraak sneller dan de opbouw van bot.

  48. Osteoporose ontstaat als de afbraak te snel gaat of als de vorming van vervangend bot achterblijft. • Als in de jaren, voor het 35ste jaar, niet de optimale botmassa is bereikt, is de kans op osteoporose groter. • Een gebrek aan oestrogeen ( geslachts-hormoon ) kan bij vrouwen de oorzaak van osteoporose zijn na de menopauze. • Osteoporose kan een gevolg zijn van hormonale stoornissen zoals schildklier- of de nierafwijkingen.

  49. Naar mate je ouder wordt kan er osteoporose of botontkalking plaatsvinden. • Osteoporose maar de botten brozer doordat de botmassa afneemt. • Als je lang niet kunt bewegen is de kans op osteoporose groot. Je kunt voor osteoporose preventieve maatregelen namelijk:- Actief en belast bewegen. Door bijvoorbeeld te lopen.- Calciumrijke voeding te gebruiken.- Als je een ernstige vorm van osteoporose hebt is het belangrijk om voorzichtig te handelen. Zij kunnen door geringe bewegingen al een spontane fractuur krijgen.

More Related