1 / 15

5 VWO

5 VWO. Hst 8 – zuren en basen. 8.2 – Zuur, neutraal en basisch. pH. pH = -log[H + ] [H + ] = 10 -pH pOH = -log[OH - ] [OH - ] = 10 -pOH pH + pOH = 14. 8.3 – hoofdkenmerken van zuren en basen. Zuur = deeltje dat H + kan afstaan dus: móet H bevatten!

ninon
Download Presentation

5 VWO

An Image/Link below is provided (as is) to download presentation Download Policy: Content on the Website is provided to you AS IS for your information and personal use and may not be sold / licensed / shared on other websites without getting consent from its author. Content is provided to you AS IS for your information and personal use only. Download presentation by click this link. While downloading, if for some reason you are not able to download a presentation, the publisher may have deleted the file from their server. During download, if you can't get a presentation, the file might be deleted by the publisher.

E N D

Presentation Transcript


  1. 5 VWO Hst 8 – zuren en basen

  2. 8.2 – Zuur, neutraal en basisch

  3. pH • pH = -log[H+][H+] = 10-pH • pOH = -log[OH-][OH-] = 10-pOH • pH + pOH = 14

  4. 8.3 – hoofdkenmerken van zuren en basen • Zuur = deeltje dat H+ kan afstaandus: móet H bevatten! • Base = deeltje dat H+ kan opnemenvaak: negatief geladenof: N-atoom

  5. Zuur-base reactie • Een reactie waarbij H+ wordt overgedragen • HCl + H2O  Cl- + H3O+ zuur • NH3 + H2O  NH4+ + OH- base • HCl + NH3  Cl- + NH4+ zuur/base • H+ + H2O  H3O+

  6. 8.4 – sterkte van zuren en basenT 49

  7. reactievergelijkingen • HCl + H2O  Cl- + H3O+ • CH3COOH + H2O  CH3COO- + H3O+ • CO32- + H2O  HCO3- + OH- • O2- + H2O  2 OH-

  8. 8.5 – geconjugeerde zuur-baseparen • Nodig: zwakke zuren en basen Dan: • CH3COOH = zuurCH3COO- = base • CO32- = baseHCO3- = zuur

  9. Niet met sterk? • HCl = zuurCl- = geen base: te zwak! • O2- = baseOH- = geen zuur: te zwak!

  10. Kz en Kb • Een sterk zuur heeft een hoge KzEen zwak zuur heeft een lage Kz • Een sterke base heeft een hoge KbEen zwakke base heeft een lage Kb

  11. Amfolyt = zuur én base • Heeft dus H en is vaak negatief • HCO3- • HPO42- • H2PO4- • H2O • …

  12. 8.6 – enkele berekeningen • 50 mL HNO3 met pH = 1,30oplossen in 1 L water? Nieuwe pH = …?

  13. 8.6 – enkele berekeningen • pH = -log[H+] Dus als ik die weet… • Gegeven: pH(HNO3) = 1,30 [H+] = 10-pH = 10-1,30 = 0,05 mol/L • Maar ik heb 50 mLdus 0,05 x 0,050 = 0,0025 mol H+ • Die 0,0025 mol H+ doe ik in 1 L water • Dus nieuwe [H+] = 0,0025 mol/L • Dus pH = -log[H+] = -log(0,0025) = 2,6

  14. 8.7 – kwantitatieve analyse • Kwantiteit = hoeveelheidDus: hoeveel stof zit er in? • Idee: als ik weet hoeveel ik van het A heben ik weet hoeveel A met B reageertweet ik ook hoeveel B ik heb

  15. DUS… Voor de titratie van 25 mL zoutzuur is 10 mL 0,01 M NaOH nodig. Bereken M HCl • 10 mL 0,1 M NaOH = 0,1 mmol NaOH • NaOH + HCl  Na+ + Cl- + H2O1 : 1 • Dan heb ik ook 0,1 mmol HCl gehad • 0,1 mmol / 25 mL = 4 mol/L

More Related