1 / 17

Grammatica Unit 6

Grammatica Unit 6. HD 6.1 t/m 6.7. 6.2 Present and Past. Present Simple => Altijd/nooit/regelmatig (feit/gewoonte) Present Continuous => Nu bezig/aan de gang Present Perfect => Het is gebeurd (niet belangrijk wanneer!) Past Simple => Het is gebeurd (WEL belangrijk wanneer)

roscoe
Download Presentation

Grammatica Unit 6

An Image/Link below is provided (as is) to download presentation Download Policy: Content on the Website is provided to you AS IS for your information and personal use and may not be sold / licensed / shared on other websites without getting consent from its author. Content is provided to you AS IS for your information and personal use only. Download presentation by click this link. While downloading, if for some reason you are not able to download a presentation, the publisher may have deleted the file from their server. During download, if you can't get a presentation, the file might be deleted by the publisher.

E N D

Presentation Transcript


  1. Grammatica Unit 6 HD 6.1 t/m 6.7

  2. 6.2 Present and Past • Present Simple => • Altijd/nooit/regelmatig (feit/gewoonte) • Present Continuous => • Nu bezig/aan de gang • Present Perfect => • Het is gebeurd (niet belangrijk wanneer!) • Past Simple => • Het is gebeurd (WEL belangrijk wanneer) • Past Continuous => • Toen aan de gang

  3. Present Simple • Vorm • Hele werkwoord • Hele werkwoord + (e)s (he/she/it) • Vraagzinnen/ontkenningen : do / don’t en does / doesn’t (he/she/it). + HELE WERKWOORD!! • Gebruik • Iets is altijd zo / gebeurt regelmatig (feit/gewoonte) • Signaalwoorden • Always, never, usually, often, etc. Does Julie sleep late onSundays? Julie doesn’t sleeplate onSundaysJulie alwayssleeps late onSaturdays!

  4. Present Continuous • Vorm • To be (am/is/are) + werkwoord + -ing • Vraagzinnen/ontkenningen : gebruik de vorm van ‘to be’ • Gebruik • Iets is nu bezig / aan de gang • Signaalwoorden • At the moment, (right) now, look, listen, etc. Where is Julie? Sheis sleeping. Is Julie sleeping?No, Julie isn’tsleeping!

  5. Present Perfect • Vorm: • have/has (bij he/she/it) + voltooid deelwoord • Voltooid deelwoord: ófww + edóf eigen vorm (3e rijtje) • Vraagzinnen/ontkenningen : gebruik de vorm van ‘have’ • Gebruik: • Om aan te geven dat iets in het verleden is gebeurd • Tijd is NIET belangrijk (het gaat erom dat het gebeurt is!) • Om aan te geven dat iets in het verleden begon en tot op dit moment doorgaat (link met het heden/nu!) = NIEUW! • Signaalwoorden • always, ever, never, just, (not) yet, already, for, since= NIEUW! I haveneverbeen in York beforeHaveyou ever been in York?

  6. Past Simple • Vorm: • Werkwoord + ed (regelmatig) óf eigen vorm (2e rijtje) • Vraagzinnen/ontkenningen : did / didn’t + HELE WERKWOORD!! • Gebruik: • Om aan te geven dat iets in het verleden is gebeurd • Tijd is WEL belangrijk (vaak tijdsbepaling in de zin!) • Signaalwoorden • Last…, yesterday, …ago, in 2010, etc. Last week I went to York Didyougo to York? No, I didn’t goanywhere!

  7. Past Continuous • Vorm: • To be (was/were) + werkwoord + -ing • Vraagzinnen/ontkenningen : gebruik de vorm van ‘to be’ (was/were/wasn’t/weren’t) • Gebruik: • Iets was bezig / aan de gang op een moment in het verleden I was studyingformyEnglish test whenmyfriendcalled me for help. Wereyouwatchingtv when I calledyou? No, I wasn’twatchingtv.

  8. Examples! 1. I … (never eat) haggis! And I don’t want to try it either! 2. … you … (go) to the cinema last Wednesday? 3. I … (not sleep) before 10 o’clock. No matter how tired I am. 4. Mitch … (try) to wake me up, but I was so tired it took him half an hour! 5. Do not disturb! I … (study) for my English test right now.

  9. Examples! 1. I have nevereatenhaggis! And I don’t want to tryiteither! 2. Didyougo to the cinema last Wednesday? 3. I don’t sleepbefore 10 o’clock. No matter howtired I am. 4. Mitchwas trying to wake me up, but I was sotiredittookhim half anhour! 5. 5. Do notdisturb! I amstudyingformyEnglish test right now.

  10. 6.3 Gerund • Vorm: • Stop + ww + ing • Start + ww + ing • Like + ww + ing • Hate + ww + ing • Let op: Je kan deze werkwoorden ook in een iets andere vorm tegenkomen, bv verleden tijd: I stopped teachingwhen I became pregnant

  11. Examples! Fill in a form of: like / hate / stop / start, followed by the gerund of the following verbs: live / sleep / cook / play. The verbs are not in the correct order!\ 1. I … … to bed early, because I never sleep before 10 o’clock. 2. Marsha … … meals. In fact, she wants to become a presenter of a cooking programma. 3. Mitchel … … tennis when he was eight. He didn’t like it any longer. 4. Helen and Peter … … together when then got married.

  12. Examples! 1. I hate going to bed early, because I never sleep before 10 o’clock. 2. Marsha likes cooking meals. In fact, she wants to become a presenter of a cooking programma. 3. Mitchelstopped playing tennis when he was eight. He didn’t like it any longer. 4. Helen and Peter started living together when then got married.  Let dus op dat je het eerste werkwoord soms moet vervoegen! (-s of –ed)

  13. 6.4 Can(‘t) / must(n’t) / should(n’t)/would(n’t) / might • Vorm: • Can / must / should / would / might + hele werkwoord • Gebruik • Can  kunnen/mogen • Can’t  niet kunnen / niet mogen • Must  moeten • Mustn’t  niet mogen • Should  zouden (eigenlijk) moeten • Shouldn’t  zouden (eigenlijk) niet moeten • Would  zouden • Wouldn’t  zouden niet • Might  misschien wel (erg onzeker)

  14. 6.6 Vraagwoorden • Who: vraagt naar personen • Whose: vraagt naar bezit (van wie) • What: vraagt naar dingen of activiteiten • Where: vraagt naar plaatsen • When : vraagt naar tijden • Which: vraagt naar keuze uit 2 of meer (welke) • Why : vraagt naar redenen • How : vraagt onder andere naar eigenschappen en kwaliteiten (Example: How much (prijs, kwaliteit), How long (lengte), How often (frequentie)

  15. 6.7 Comparison • Vorm: • -er than (biggerthan) • more … than (more expensivethan) • as … as (as beautiful as) • not as … as (not as pretty as) • Gebruik • Afhankelijk van het aantal lettergrepen! (meer/minder dan 3 lettergrepen) • Let op uitzonderingen en onregelmatige vormen! (zie boek!)

  16. Examples! 1. I think Michael Jackson is … (famous) Taylor Swift. 2. However, Michael’s albums are … (expensive) Taylor’s albums. They both cost 15 dollars! 3. But I believe Michael is … (not beautiful) Taylor. I really like her looks, but I don’t like his looks! 4. Did you know that Taylor Swift is … (tall) I am?

  17. Examples! 1. I think Michael Jackson is more famousthan Taylor Swift. 2. However, Michael’s albums are as expensive asTaylor’s albums. Theybothcost 15 dollars! 3. But I believe Michael is not as beautiful as Taylor. I reallylike her looks, but I don’tlikehislooks! 4. Didyouknowthat Taylor Swift is tallerthan I am?

More Related