250 likes | 350 Views
P4.2 Het grotestedenbeleid. Terugblik paragraaf 4.1.
E N D
Terugblik paragraaf 4.1 • Het grotestedenbeleid heeft als doel het wonen, werken en leven in de 36 grote steden te verbeteren. In het grotestedenbeleid wordt voor een periode van 5 jaar afgesproken welke resultaten op verschillende terreinen gehaald moeten worden. In het beleid wordt aan de steden overgelaten hoe deze resultaten behaald gaan worden.
Leefbaarheid (goede/slechte wijken) • Fysieke woonomgeving • Veiligheid • Sociale cohesie
Leefbaarheid in de gemeente Geertruidenberg Op welke wijze is de leefbaarheid te meten? Welke criteria / indicatoren kunnen worden gebruikt? Reneman, L (2007) Leefbaarheid in Geertruidenberg, vervolgmeting 2007, Amsterdam: RIGO
Leefbaarheid Welke indicatoren hebben, statistisch gezien een negatieve en welke een positieve invloed op de leefbaarheid van de wijk? Negatief: Aantal langdurig werklozen ( > 3jr) Aandeel jongeren 10 -19 jaar Percentage hoogbouw Woonerfjes bouwperiode 1975 – 1985 Aantal cafés in de wijk Omvang van de stad
Leefbaarheid Welke indicatoren hebben, statistisch gezien een negatieve en welke een positieve invloed op de leefbaarheid van de wijk? Positief: Aandeel ouderen 65+ Gevoel van saamhorigheid Aandeel hogere inkomensgroepen Aandeel zelfstandigen Nabijheid binnenstad
Leefbaarheid Leefbaarheid: • De mate waarin de woningen in een wijk voldoen aan de woonwensen van de bewoners en de woonomgeving als veilig, sociaal, schoon en gezond wordt ervaren. • Verzamelbegrip • Fysieke leefbaarheid de kwaliteit van de woningen en de woonomgeving aan en de beschikbaarheid van voorzieningen (winkels, wijkcentra). • Sociale leefbaarheid de mate waarin de bewoners zich betrokken voelen bij een wijk en er contact hebben met andere bewoners. • Veiligheid de mate waarin de bewoners van een wijk zich beschermd voelen tegen personen of gevaren (bv het verkeer) • Objectieve (statistische gegevens) en subjectieve leefbaarheid. Samen vormen ze het buurtprofiel.
Buurtprofiel • Een verslag waarin je de buurten typeert (en de leefbaarheid onderzoekt) noem je een buurtprofiel. • 2 belangrijke elementen uit een buurtprofiel zijn: • Bewonerskenmerken • Woningkenmerken • (en wat vinden mensen van de wijk: leefbaarheid)
Leefbaarheid Veertig ‘prachtwijken’ (probleemwijken/ vogelaarwijken) Bron: KEI-Centrum
Leefbaarheid Verdeling van de 40 ‘prachtwijken’ naar bouwperiode. 62,5% van de wijken gebouwd in de periode 1950 - 1970
Paragraaf 4.2 Wijken en buurten in Nederlandse steden • Buurt: deel van een wijk • Wijk: afgebakend gebied • Wijk Hooipolder • Buurt: ‘hoefjes’ • Rijvoortshoef • Bernraatshoef • Hertogshoef
Woning en bewonerskenmerken: De ene buurt is de andere niet • Om inzicht te krijgen in de opbouw van steden kun je letten op woning- en bewonerskenmerken • Periode waarin die gebouwd is. • Per periode verschil in: • Bebouwingdichtheid • Soort woningen (Een bepaalde periode heeft een bepaald aanzien) • Functies wijk • Verschil in kwaliteit per wijk: • Grondprijs • Status • De overheid probeert in te grijpen om het verschil in kwaliteit per wijk te verlagen.
Voorbeeld ‘probleemwijk’: Tarwewijk “TodayI’velearnedthatI’m living in a slum. I alwaysthoughtit was home.” • Kijk altijd uit met termen als probleemwijk, probleeminwoners etc.
Bewonerskenmerken Tarwewijk • Verklaar de naam: Tarwewijk • De grote graansilo’s bij de ‘Maashaven’ • Discotheek: Maassilo • Hoe is de opbouw van de wijk veranderd: • Eerst 1930: Havenarbeiders • Vanaf 1970: Suburbanisatie; wijk loopt leeg + teruglopend werk in de haven • Komst huisjesmelkers en beleggers (onderverhuur)
In Nederland verschillende type buurten • Afhankelijk van de soort stad, heeft een stad een bepaalde ontwikkeling doorgemaakt. • Welke soort steden zijn er? • Historische stadskern (bv: Breda) • Ontstaan uit dorpskern (bv: Tilburg) • Nieuwe steden (bv: Almere) • Ontwikkeling is altijd plaats gerelateerd, maar je kunt aan de hand van de type woningen en de periode waarin het gebouwd is, veel afleiden. • ZIE PARAGRAAF 3.2!!!!!