1.1k likes | 1.4k Views
Seneca – Tacitus examenonderwerp Latijn 2008. Of toch niet?. Eerst effe …. Seneca. Achtergronden - persoon. Lucius Annaeus Seneca Geboren in Cordoba (Spanje dus!); als kind verhuisd naar Italië, naar Rome Jong in aanraking met filosofie/filosofen (Sotion/Attalus/Papirius Fabianus)
E N D
Seneca – Tacitusexamenonderwerp Latijn 2008 Of toch niet?
Eerst effe … Seneca
Achtergronden - persoon • Lucius Annaeus Seneca • Geboren in Cordoba (Spanje dus!); als kind verhuisd naar Italië, naar Rome • Jong in aanraking met filosofie/filosofen (Sotion/Attalus/Papirius Fabianus) • 4 v Chr – 65 (gedwongen zelfmoord) • Quaestuur – praetuur (2 functies van de cursus honorum) – senator • Intellectuele familie • Astma • Rijkdom • Opvoeder/adviseur/regent/spindoctor/opleider tot redenaar van Nero • Co-opvoeder Burrus, prefect keizerlijke garde • Omgaan met o.a. de volgende twee dilemma’s: • Stoïcijn moet bijdrage leveren aan welzijn van maatschappij ↔ gemoedsrust • Dreigende gevaren ↔ rijkdom en macht (aan het hof van Nero)►hoe filosofisch verantwoord om te gaan met dreigende gevaren als je daar door rijkdom en macht al “automatisch” tegen beschermd bént?
Achtergronden - werk • De Clementia (± 54 slijmen bij Nero bij diens aantreden) • Tragedies • Naturales Quaestiones • Epistulae Morales(eind van zijn leven geschreven) • Brieven geschreven aan ene Lucilius, gouverneur van Sicilië • Discussie over adressaat Lucilius: fictief of niet • Alle brieven zijn in principe geschreven met als doel ze te publiceren • Brief: geschikte vorm (fictieve opponent)
Achtergronden – filosofie (1) • Zeno – Stoa Poikilè – ±300 v Chr • Fysica: natura (secundum naturam vivere) • Logica: ratio (logisch denkvermogen) • Ethica: doel is de mens gelukkig maken • Noodzakelijk daarvoor: gemoedsrust / apatheia • Mens moet zich ontwikkelen naar sapientia • Praktisch ingestelde filosofie: wijsheid is levens- en stervenskunst • Zelfs Seneca is evenwel nog proficiens • Aequus animus: gemoedsrust • Kosmos: bestuurd door goddelijke ratio, die in principe het goede nastreeft • De goddelijke ratio heeft een afgesplitste ratio in de mens: de ratio in de mens is dus verbonden met ratio van de godheid, dus ook de mens streeft naar het goede (ethica)
Achtergronden – filosofie (2) Het begrip natura, alles wat met de zichtbare werkelijkheid samenhangt (de ons omringende werkelijkheid met daarin mensen, dieren, planten en dingen) speelt een hoofdrol in de stoïcische filosofie. Hier zit een aangeboren sturend beginsel aan vast; de wereldrede, die het goede tot doel heeft en eeuwig en onwrikbaar is. De stoïcijnen geloven in een Intelligente Natuur die weet waar ze naartoe wil. Dus toeval bestaat niet. Alles loopt in harmonie. De wereldratio heeft in de gehele werkelijkheid een systeem en ordening aangebracht. De kracht van de Ratio manifesteert zich op verschillende niveaus.
Achtergronden – filosofie (3) • Levenloos ding→ ding valt niet uit elkaar • Planten→ groeikracht • Dieren→ aanpassen aan situaties • Mensen→ logisch denkvermogen, de mens is het enige wezen dat over zichzelf en de wereld nadenkt. Hij kan met behulp van zijn verstandelijke vermogens zichzelf en zijn ware aard doorgronden. Mensen hebben van nature een gids meegekregen die ze moeten volgen: men moet naar zichzelf (zijn ‘ik’, zijn rede) luisteren, hierdoor zal men altijd het goede doen. Rationale animal est homo: in iedere mens manifesteert zich de goddelijke geest, de “super”ratio. De mens heeft tot taak die tot volle ontwikkeling te laten komen. • Secundum naturam vivere→ in overeenstemming met de natuur/ wereldratio leven. Omdat de mens deel uitmaakt van de wereld moet hij ook in harmonie leven met de wereld, zich onderwerpen aan de vaste natuurwetten. Hij moet actief meewerken om dit te bereiken.
Achtergronden – filosofie (4) • Omdat de deugd het enige en alleenzaligmakende goed is, dient zij ook alleen om zichzelf te worden nagestreefd. • Indifferentia→ alle andere zaken moeten de mens die naar deugd streeft, onverschillig laten. Ze zijn in moreel opzicht belangrijk, zowel de positieve zaken, zoals leven, gezondheid, schoonheid en rijkdom, als de negatieve zaken, zoals dood, ziekte, lelijkheid en armoede. De Stoa spreekt van indifferentia, dingen die er niet wezenlijk toe doen. Kenmerkend hiervoor is dat mensen er geen macht over hebben. De geest daarentegen is het enige echte en onvervreemdbare eigendom van de mens. • Indifferentia (part two) → verkieslijke en niet-verkieslijke indifferentia. Rijkdom en roem zijn te verkiezen boven armoede en schande: er zijn dus wel indifferentia die de kwaliteit van het leven kunnen verhogen. Van belang is het niet het aanwezig zijn of het ontbreken van bepaalde goederen in het leven van de mens, maar de manier waarop die er tegenaan kijkt.
Achtergronden – filosofie (5) • Begeerten (voluptates/cupiditates), driften, gevoelens zijn volgens de Stoa strevingen die niet voortkomen uit de ratio. Ze hebben met het lichaam, dus met kortstondigheid en veranderlijkheid te maken. • Emoties (vooral genot, pijn, verlangen en angst) vormen een bedreiging voor het geestelijk evenwicht, voor de apatheia (onverstoorbaarheid, apatheia is een van de basisvoorwaarden voor een gelukkig leven). Ze verwijderen ons van de rede en zijn in strijd met de geest. • Bonum: het goede → wijsheid, geestelijke ontwikkeling • Verum bonum: goed geweten, goed beleid, goede handelingen, consequente levenshouding, verachten van fortuita (toevalligheden) • Malum: het slechte → domheid, gebrek aan geestelijke ontwikkeling
Tekst 01: De Clementia • Crudelitas minime humanum malum est indignumque tam miti animo; ferina ista rabies est sanguine gaudere ac vulneribus et abiecto homine in silvestre animal transire. Quid enim interest, oro te, Alexander, leoniLysimachum obicias an ipse laceres dentibus tuis? Tuum illud os est, tua illa feritas. O quam cuperes tibi potius ungues esse, tibi rictum illum edendorum hominum capacem! • Wreedheid is een kwaad [dat] helemaal niet menselijk [is] en een zo zachtaardige geest onwaardig; beestachtig is die waanzin[nige lust] te genieten van bloed en wonden en, na de mens afgeworpen te hebben, over te gaan in een wild dier. Want wat maakt het uit, vraag ik jou, Alexander, of je Lysimachus voor een leeuw gooit of [dat] je hem zelf verscheurt met je [eigen] tanden? Van jou is die bek, van jou die wildheid. O, hoe zou je wensen dat die klauwen liever van jou waren, [dat] van jou die muil [was] [die] in staat [is] mensen te eten.
Tekst 02a: Vriendschap • Hoc inter nos et illos interest: noster sapiens vincit quidem incommodum omne sed sentit, illorum ne sentit quidem. Illud nobis et illis commune est, sapientem se ipso esse contentum. Sed tamen et amicum habere vult et vicinum et contubernalem, quamvis sibi ipse sufficiat. Vide quam sit se contentus: aliquando sui parte contentus est. • Dit verschil is er tussen ons en hen: onze wijze overwint weliswaar ieder ongemak, maar voelt het wel, [die] van hen voelt het niet eens. Dat hebben wij en zij gemeen, dat de wijze aan zichzelf genoeg heeft. Maar toch wil hij ook een vriend en een buur en een kameraad hebben, hoewel hij aan zichzelf genoeg heeft. Kijk hoezeer hij genoeg heeft aan zichzelf: soms heeft hij [zelfs] genoeg aan een deel van zichzelf.
Tekst 02b: Vriendschap • Si illi manum aut morbus aut hostis exciderit, si quis oculum vel oculos casus excusserit, reliquiae illisuae satisfacient et erit imminuto corpore et amputato tam laetus quam integro fuit; sed si quae sibi desunt non desiderat, non deesse mavult. Ita sapiens se contentus est, non ut velit esse sine amico sed ut possit; et hoc quod dico 'possit' tale est: amissum aequo animo fert. • Als een ziekte of een vijand hem een hand heeft (zal hebben) doen verliezen (afgehakt), als een of ander ongeluk [hem] een oog of de ogen heeft (zal hebben) ontnomen (uitgeslagen), zal (zullen) wat hij over heeft (zijn overblijfselen) voor hem genoeg zijn en zal hij met een verkleind en verminkt lichaam [net] zo blij zijn als hij met een ongeschonden [lichaam] was; maar al mist hij niet wat hem ontbreekt, hij wil liever dat het niet ontbreekt.Op die manier heeft de wijze genoeg aan zichzelf, niet dat hij zonder vriend wil zijn, maar dat hij [het] kan; en dit wat ik ‘hij kan [het]’ noem, houdt het volgende in (is zodanig): het verlies van hem verdraagt hij gelaten.
Tekst 02c: Vriendschap • Sine amico quidem numquam erit: in sua potestate habet quam cito reparet. Quomodo si perdiderit Phidias statuam protinus alteram faciet,sic hic faciendarum amicitiarum artifex substituet alium in locum amissi. Quaeris quomodo amicum cito facturus sit? Dicam, si illud mihi tecum convenerit, ut statim tibi solvam quod debeo et quantum ad hanc epistulam paria faciamus. • Zonder vriend zal hij overigens nooit zijn: hij heeft het in (zijn) eigen hand (macht) hoe snel hij [er] weer [een] verwerft. Zoals Phidias, als hij een standbeeld heeft (zal hebben) verloren, meteen een ander zal maken, zo zal deze kunstenaar in het sluiten (maken) van vriendschappen een andere [vriend] in de plaats stellen van de verlorene. Vraag je op welke manier hij snel een vriend zal maken? Ik zal het zeggen, als jij en ik het daarover eens zullen worden (dat voor mij met jou zal zijn overeengekomen) dat ik jou [hiermee] meteen betaal wat ik verschuldigd ben en wij voor wat deze brief betreft de rekening vereffenen.
Tekst 02d: Vriendschap • Hecaton ait, 'ego tibi monstrabo amatorium sine medicamento, sine herba, sine ullius veneficae carmine: si vis amari, ama'. Habet autem non tantum usus amicitiae veteris et certae magnam voluptatem sed etiam initium et comparatio novae. Quod interest inter metentem agricolam et serentem, hoc inter eum qui amicum paravit et qui parat. • Hecaton zegt: ‘Ik zal jou een liefdesdrank tonen zonder magisch middel, zonder toverkruid, zonder de bezwering van enige gifmengster: als je bemind wilt worden, bemin’. Nu, niet alleen de gewoonte van een oude en vaste vriendschap heeft groot genot [in zich], maar ook het begin en het verwerven van een nieuwe. Wat het verschil is tussen een oogstende boer en een zaaiende, dat [is het verschil] tussen hem die een vriend heeft verworven en [hem] die [er een] verwerft.
Tekst 02e: Vriendschap • Attalus philosophus dicere solebat iucundius esse amicum facere quam habere, 'quomodo artifici iucundius pingere est quam pinxisse'. Illa in opere suo occupata sollicitudo ingens oblectamentum habet in ipsa occupatione: non aeque delectatur qui ab opere perfecto removit manum. Iam fructu artis suae fruitur: ipsa fruebatur arte cum pingeret. Fructuosior est adulescentia liberorum, sed infantia dulcior. • De filosoof Attalus was gewoon te zeggen dat het aangenamer is een vriend te maken dan te hebben, ‘zoals het voor een kunstenaar aangenamer is te schilderen dan geschilderd te hebben’. Die gespannen aandacht [die] in beslag genomen [wordt] door het eigen werk heeft een geweldig plezier in de bezigheid zelf; niet evenveel plezier heeft hij die zijn hand heeft teruggetrokken van het voltooide werk. Nu geniet hij van de vrucht van zijn kunst; hij genoot van de kunst zelf toen hij aan het schilderen was. Vruchtbaarder is de beginnende volwassenheid van [onze] kinderen, maar hun kindertijd aangenamer.
Tekst 02f: Vriendschap • Nunc ad propositum revertamur. Sapiens etiam si contentus est se, tamen habere amicum vult, si nihil aliud, ut exerceat amicitiam, ne tam magna virtus iaceat, non ad hoc quod dicebat Epicurus in hac ipsa epistula, 'ut habeat qui sibi aegro assideat, succurrat in vincula coniecto vel inopi', sed ut habeat aliquem cui ipse aegro assideat, quem ipse circumventum hostili custodia liberet. • Laten we nu naar ons thema terugkeren. Ook al is de wijze zichzelf genoeg,toch wil hij een vriend hebben, al was het alleen maar om een vriendschap te onderhouden opdat niet een zo belangrijke goede eigenschap verwaarloosd wordt, niet met het oog op dit wat Epicurus juist in deze brief zei: ‘opdat hij iemand heeft die bij hem zit als hij ziek is, hem te hulp komt wanneer hij in de boeien is geslagen of aan de bedelstaf is geraakt’, maar opdat hij iemand heeft aan wiens ziekbed hij zelf kan zitten, die hij zelf kan bevrijden wanneer deze is ingesloten door een vijandelijk kordon.
Tekst 02g: Vriendschap • Qui se spectat et propter hoc ad amicitiam venit male cogitat. Quemadmodum coepit, sic desinet: paravit amicum adversum vincla laturum opem; cum primum crepuerit catena, discedet. • Wie naar zichzelf kijkt en om die reden tot vriendschap overgaat, denkt niet goed na. Zoals hij begonnen is, zo zal hij eindigen: hij heeft zich een vriend verworven om hem hulp te bieden tegen boeien; zodra de keten gerammeld zal hebben, zal hij verdwijnen.
Tekst 03a: De ware vreugde • Fac, oro te, Lucili carissime, quod unum potest praestare felicem: dissice et conculca ista quae extrinsecus splendent, quae tibi promittuntur ab alio vel ex alio; ad verum bonum specta et de tuo gaude. Quid est autem hoc 'de tuo'? te ipso et tui optima parte. • Doe, smeek ik je, beste Lucilius, wat als enige gelukkig kan maken: sla kapot en vertrap die dingen die aan de buitenkant schitteren, die jou worden beloofd door een ander of uit iets anders; houd de ogen gericht op (kijk naar) het ware goede en verheug je over wat van jou[zelf] is. Nu, wat betekent dit ‘(over) wat van jou is’? Jijzelf (Over jezelf) en (over) het beste deel van jou.
Tekst 03b: De ware vreugde • Corpusculum quoque, etiam si nihil fieri sine illo potest, magis necessariam rem crede quam magnam; vanas suggerit voluptates, breves, paenitendas ac, nisi magna moderatione temperentur, in contrarium abituras. Ita dico: in praecipiti voluptas stat ad dolorem vergit nisi modum tenuit; modum autem tenere in eo difficile est quod bonum esse credideris: veri boni aviditas tuta est. • Ook [ons] nietig lichaam, zelfs al kan er zonder dat niets gebeuren, moet je meer als een noodzakelijke dan als een grote zaak beschouwen; het nodigt uit tot ijdele, kortstondige genoegens, waarvan men spijt moet krijgen en die, als ze niet met grote zelfbeheersing (zouden) worden beteugeld, in het tegendeel zullen verkeren.Ik bedoel [het] zo: het genot staat op de rand van de afgrond, glijdt af naar smart als het geen maat heeft gehouden; maar het is moeilijk maat te houden in datgene waarvan je bent gaan geloven dat het goed is; [alleen] het verlangen naar het ware goede is veilig.
Tekst 03c: De ware vreugde • Quid sit istud interrogas, aut unde subeat? Dicam: ex bona conscientia, ex honestis consiliis, ex rectis actionibus, ex contemptu fortuitorum, ex placido vitae et continuo tenore unam prementis viam. Nam illi qui ex aliis propositis in alia transiliunt aut ne transiliunt quidem sed casu quodam transmittuntur, quomodo habere quicquam certum mansurumve possunt suspensi et vagi? • Jij vraagt wat dat [ware goede] is en waar het vandaan (op)komt? Ik zal [het] zeggen: uit een goed geweten, uit eerbare voornemens, uit juiste handelingen, uit het verachten van toevallige dingen, uit de onverstoorbare en constante levensloop van degene die één weg volgt. Want zij die van het (de) ene voornemen(s) naar het (de) andere overspringen of zelfs niet overspringen, maar door een of ander toeval worden overgebracht, hoe kunnen die ook maar iets zekers en blijvends hebben, onzeker en wisselvallig [als zij zijn]?
Tekst 03d: De ware vreugde • Pauci sunt qui consilio se suaque disponant: ceteri, eorum more quae fluminibus innatant, non eunt sed feruntur; ex quibus alia lenior unda detinuit ac mollius vexit, alia vehementior rapuit, alia proxima ripae cursu languescente deposuit, alia torrens impetus in mare eiecit. Ideo constituendum est quid velimus et in eo perseverandum. • Er zijn [maar] weinigen (zo dat) die zich[zelf] en hun zaken regelen met beleid: de anderen, op de manier van (die) dingen die in rivieren drijven, gaan niet [zelf], maar worden meegevoerd; sommige daarvan heeft een kalmere golf[slag] opgehouden en zachter voortgedreven, andere heeft een heftiger [golfslag] meegesleurd, andere heeft [de golfslag die] het dichtst bij de oever [is], doordat de stroming zwakker wordt, doen stranden, andere heeft een snelle stroming uitgeworpen in zee. Daarom moet er vastgesteld worden wat wij willen en daarin moet volhard worden.
Tekst 04a: Het goddelijke in de mens • Facis rem optimam et tibi salutarem si, ut scribis, perseveras ire ad bonam mentem, quam stultum est optare cum possis a te impetrare. Non sunt ad caelum elevandae manus nec exorandus aedituus ut nos ad aurem simulacri, quasi magis exaudiri possimus, admittat: prope est a te deus, tecum est, intus est. • Je doet een zeer goede en voor jou heilzame zaak als je, zoals je schrijft, volhardt te gaan naar een goede instelling, waarvan (die) het dwaas is erom te bidden terwijl je hem van je[zelf] kunt (ver)krijgen. Men hoeft niet de handen naar de hemel op te heffen noch een tempelwachter te smeken om ons toe te laten bij het oor van het [goden]beeld, alsof wij [dan] eerder verhoord kunnen worden: de god is dichtbij je, hij is met je, hij is binnen [in je].
Tekst 04b: Het goddelijke in de mens • Ita dico, Lucili: sacer intra nos spiritus sedet, malorum bonorumque nostrorum observator et custos; hic prout a nobis tractatus est, ita nos ipse tractat. Bonus vero vir sine deo nemo est: an potest aliquis supra fortunam nisi ab illo adiutus exsurgere? Ille dat consilia magnifica et erecta. In unoquoque virorum bonorum (quis deus incertum est) habitat deus. • Zo bedoel ik [het], Lucilius: een goddelijke geest zit binnen in ons, een waarnemer en bewaker van wat slecht en wat goed in ons is (onze slechte en goede dingen); zoals hij door ons behandeld is, zo behandelt hijzelf ons. Geen enkele goede man echter is zonder god: of kan soms iemand boven het lot uitstijgen, tenzij door hem geholpen? Hij geeft grootse en verheven adviezen. In elk van de goede mannen ‘woont een god (welke god, is onzeker)’.
Tekst 04c: Het goddelijke in de mens • Si tibi occurrerit vetustis arboribus et solitam altitudinem egressis frequens lucus et conspectum caeli densitate ramorum aliorum alios protegentium summovens, illa proceritas silvae et secretum loci et admiratio umbrae in aperto tam densae atque continuae fidem tibi numinis faciet. Si quis specus saxis penitus exesis montem suspenderit, non manu factus, sed naturalibus causis in tantam laxitatem excavatus, animum tuum quadam religionis suspicione percutiet. • Als je komt (zal zijn gekomen) te staan voor een woud, vol oude en de gebruikelijke hoogte overschrijdende bomen, (en) dat de aanblik van de hemel door de dichtheid van de elkaar afdekkende takken wegneemt, zal die hoogte van het bos en de eenzaamheid van de plaats en de ver-wondering over zo’n dichte en aaneengesloten duisternis in de open lucht jou doen geloven in een goddelijke macht. Als een of andere grot, doordat de rotsen diep zijn weggevreten, een berg heeft uitgehold, niet door [mensen]hand gemaakt, maar door natuurlijke oorzaken tot zo’n grote ruimte uitgehold, zal hij jouw geest treffen door een zeker vermoeden van heiligheid.
Tekst 04d: Het goddelijke in de mens • Magnorum fluminum capita veneramur; subita ex abdito vasti amnis eruptio aras habet; coluntur aquarum calentium fontes, et stagna quaedam vel opacitas vel immensa altitudo sacravit. Si hominem videris interritum periculis, intactum cupiditatibus, inter adversa felicem, in mediis tempestatibus placidum, ex superiore loco homines videntem, ex aequo deos, non subibit te veneratio eius? • Wij vereren de bronnen van grote rivieren; de plaats waar onverwachts een reusachtige stroom uit het verborgene te voorschijn komt, heeft altaren; warmwaterbronnen worden vereerd en sommige meren heeft (of) hun beschutte ligging of hun onmetelijke diepte heilig gemaakt. Als je een mens ziet (zult hebben gezien), niet afgeschrikt door gevaren, niet geraakt door begeerten, gelukkig te midden van tegenspoed, kalm midden in stormen, die de mensen vanuit een hogere, die goden vanuit een gelijke positie [be]ziet, zal [dan] geen eerbied voor hem bij je opkomen?
Tekst 04e: Het goddelijke in de mens • Non dices, 'ista res maior est altiorque quam ut credi similis huic in quo est corpusculo possit'? Vis isto divina descendit; animum excellentem, moderatum, omnia tamquam minora transeuntem, quidquid timemus optamusque ridentem, caelestis potentia agitat. Non potest res tanta sine adminiculo numinis stare; itaque maiore sui parte illic est unde descendit. • Zul je niet zeggen: ‘Deze zaak is te groot en te hoog dan dat hij kan worden beschouwd als gelijksoortig aan dit nietig lichaam waarin hij is’? Een goddelijke kracht is daarin (daarheen) neergedaald; een hemelse macht beweegt een verheven, beheerste geest, die aan alles voorbijgaat als te min, die lacht om alles wat wij vrezen en wensen. Zoiets groots kan niet standhouden zonder steun van een goddelijke macht; dus is hij met het grootste deel van zichzelf daar vanwaar hij is neergedaald.
Tekst 04f: Het goddelijke in de mens • Quemadmodum radii solis contingunt quidem terram sed ibi sunt unde mittuntur, sic animus magnus ac sacer et in hoc demissus, ut propius divina nossemus, conversatur quidem nobiscum sed haeret origini suae; illinc pendet, illuc spectat ac nititur, nostris tamquam melior interest. Quis est ergo hic animus? qui nullo bono nisi suo nitet. • Zoals de stralen van de zon weliswaar de aarde raken, maar daar zijn vanwaar ze worden [uit]gezonden, zo verkeert de geest, groot en heilig en met dit doel neergezonden dat wij het goddelijke [van] dichterbij zouden kennen, weliswaar met ons, maar blijft verbonden met zijn oorsprong; daarvan hangt hij af, daarheen houdt hij het oog gericht en streeft hij, aan het onze neemt hij deel als een betere. Wat is dus deze geest? [De geest] die schittert door geen goed behalve het zijne.
Tekst 04g: Het goddelijke in de mens • Quid enim est stultius quam in homine aliena laudare? quid eo dementius qui ea miratur quae ad alium transferri protinus possunt? Non faciunt meliorem equum aurei freni. Aliter leo aurata iuba mittitur, dum contractatur et ad patientiam recipiendi ornamenti cogitur fatigatus, aliter incultus, integri spiritus: hic scilicet impetu acer, qualem illum natura esse voluit, speciosus ex horrido, cuius hic decor est, non sine timore aspici, praefertur illi languido et bratteato. • Want wat is er dwazer dan in een mens te prijzen wat niet van hemzelf is? Wat [is] waanzinniger dan hij die datgene bewondert wat meteen aan een ander kan worden overgedragen? Gouden teugels maken een paard niet beter. Heel anders wordt een leeuw met vergulde manen, afgemat terwijl hij onder handen werd genomen en gedwongen tot het ondergaan van het ontvangen van de versiering, [de arena in]gestuurd dan een onverzorgde [leeuw], met (van) ongebroken geest: aan de laatstgenoemde natuurlijk, fel door zijn agressiviteit, zo(danig )als de natuur heeft gewild dat hij is, mooi door zijn ruigheid, van wie dit de schoonheid is, niet zonder angst aanschouwd te worden, geeft men de voorkeur boven die slome en vergulde.
Tekst 04h: Het goddelijke in de mens • Nemo gloriari nisi suo debet. Vitem laudamus si fructu palmites onerat, si ipsa pondere eorum quae tulit adminicula deducit: num quis huic illam praeferret vitem cui aureae uvae, aurea folia dependent? Propria virtus est in vite fertilitas; in homine quoque id laudandum est quod ipsius est. Familiam formonsam habet et domum pulchram, multum serit, multum fenerat: nihil horum in ipso est sed circa ipsum. • Niemand moet trots zijn behalve op wat van hemzelf is (het zijne). Wij prijzen de wijnstok als hij met zijn vrucht de ranken overlaadt, als hij door het gewicht van datgene wat hij heeft voortgebracht zelfs de stutten naar beneden trekt; zou íemand boven deze de voorkeur geven aan die wijnstok waaraan gouden druiven [en] gouden bladeren hangen? De eigen deugd is in de wijnstok vruchtbaarheid; ook in de mens moet datgene geprezen worden wat van [hem]zelf is. Hij heeft prachtig personeel en een mooi huis, hij zaait veel, hij leent veel uit tegen rente: niets hiervan is in [hem]zelf, maar [het is] om [hem]zelf heen.
Tekst 04i: Het goddelijke in de mens • Lauda in illo quod nec eripi potest nec dari, quod proprium hominis est. Quaeris quid sit? animus et ratio in animo perfecta. Rationale enim animal est homo; consummatur itaque bonum eius, si id implevit cui nascitur. Quid est autem quod ab illo ratio haec exigat? rem facillimam, secundum naturam suam vivere. Sed hanc difficilem facit communis insania: in vitia alter alterum trudimus. Quomodo autem revocari ad salutem possunt quos nemo retinet, populus impellit? Vale! • Prijs in hem wat noch afgenomen noch gegeven kan worden, wat eigen aan de mens is. Vraag je wat dat is? De geest en in de geest de volmaakte rede. De mens is immers een met rede begaafd wezen; dus het goede in (van) hem wordt geperfectioneerd, als hij datgene vervuld heeft waarvoor hij geboren wordt. Wat is het nu dat deze rede van hem eist? Iets heel gemakkelijks, te leven volgens de eigen natuur. Maar de waanzin van de massa maakt dit moeilijk: wij drijven elkaar tot fouten. Hoe kunnen echter diegenen teruggevoerd worden naar het geluk die niemand tegenhoudt [en die] de massa opdrijft? De ballen!
Tekst 05a: Slaven zijn mensen • Libenter ex iis qui a te veniunt cognovi familiariter te cum servis tuis vivere: hoc prudentiam tuam, hoc eruditionem decet. 'Servi sunt.' Immo homines. 'Servi sunt ' Immo contubernales. 'Servi sunt.' Immo humiles amici. 'Servi sunt.' Immo conservi, si cogitaveris tantundem in utrosque licere fortunae. • Met genoegen heb ik van hen die van jou komen vernomen dat jij op vriendschappelijke wijze met jouw slaven leeft; dit [past bij] jouw inzicht, dit past bij [jouw] ontwikkeling. ‘Het zijn [maar] slaven.’ Nee, mensen. ‘Het zijn [maar] slaven.’ Nee, huisgenoten. ‘Het zijn [maar] slaven.’ Nee, vrienden met lage status. ‘Het zijn [maar] slaven.’ Nee, medeslaven, als je bedenkt (bedacht zult hebben)dat aan het lot evenveel is toegestaan tegenover beide groepen.
Tekst 05b: Slaven zijn mensen • Itaque rideo istos qui turpe existimant cum servo suo cenare: quare, nisi quia superbissima consuetudo cenanti domino stantium servorum turbam circumdedit? Est ille plus quam capit, et ingenti aviditate onerat distentum ventrem ac desuetum iam ventris officio, ut maiore opera omnia egerat quam ingessit. • Dus lach ik om diegenen die het als schandelijk beschouwen met hun slaaf te dineren: waarom, tenzij omdat de zeer hoogmoedige gewoonte de dinerende meester heeft omringd met een menigte staande slaven? Hij eet meer dan hij op kan en met geweldige gulzigheid overlaadt hij zijn opgerekte maag, (en) die de taak van een maag al ontwend is, zodat hij met grotere moeite alles uitbraakt dan hij [het] naar binnen heeft gewerkt.
Tekst 05c: Slaven zijn mensen • At infelicibus servis movere labra ne in hoc quidem ut loquantur, licet; virga murmur omne compescitur, et ne fortuita quidem verberibus excepta sunt, tussis, sternumenta, singultus; magno malo ulla voce interpellatum silentium luitur; nocte tota ieiuni mutique perstant. Sic fit ut isti de domino loquantur quibus coram domino loqui non licet. • Maar de ongelukkige slaven mogen niet eens hun lippen bewegen om te (met dit doel dat ze) spreken; met de stok wordt elk gefluister onderdrukt en zelfs toevallige dingen zijn niet uitgezonderd van slaag, [zoals] hoesten, niezen, de hik; met een zware straf wordt er voor het ook maar met één woord onderbreken van de stilte geboet; de hele nacht blijven ze zonder eten en zwijgend staan. Zo komt het dat diegenen over hun meester spreken die in het bijzijn van hun meester niet mogen spreken.
Tekst 05d: Slaven zijn mensen • At illi quibus non tantum coram dominis sed cum ipsis erat sermo, quorum os non consuebatur, parati erant pro domino porrigere cervicem, periculum imminens in caput suum avertere; in conviviis loquebantur, sed in tormentis tacebant. Deinde eiusdem arrogantiae proverbium iactatur,totidem hostes esse quot servos: non habemus illos hostes sed facimus. • Maar diegenen die niet alleen in het bijzijn van hun meesters, maar [ook] met hen(zelf) [toestemming tot] spreken hadden, die (van wie) de mond niet werd gesnoerd, waren bereid voor hun meester hun nek uit te steken, het dreigende gevaar op hun eigen hoofd af te wentelen; bij maaltijden spraken zij, maar onder (bij) martelingen zwegen zij. Verder wordt er een spreekwoord [dat getuigt] van dezelfde hoogmoed te berde gebracht, [namelijk] dat er evenveel vijanden zijn als slaven: wij hebben hen niet tot vijanden, maar wij maken [hen tot vijanden].
Tekst 05e: Slaven zijn mensen • Alia interim crudelia, inhumana praetereo, quod ne tamquam hominibus quidem sed tamquam iumentis abutimur. Cum ad cenandum discubuimus, alius sputa deterget, alius reliquias temulentorum toro subditus colligit.Non est, mi Lucili, quod amicum tantum in foro et in curia quaeras: si diligenter attenderis, et domi invenies. • Intussen ga ik voorbij aan andere wrede, onmenselijke dingen, dat wij [hen] zelfs niet als mensen, maar als lastdieren misbruiken. Wanneer wij zijn gaan aanliggen om te dineren, veegt de een het speeksel op, een ander, kruipend onder het aanligbed, verzamelt de restjes van de beschonken [gasten]. Er is geen reden, mijn [beste] Lucilius, om een vriend alleen maar op het forum en in het senaatsgebouw te zoeken: als je goed (zorgvuldig) oplet (zult hebben opgelet), zul je [hem] ook [bij jou] thuis vinden.
Tekst 05f: Slaven zijn mensen • Saepe bona materia cessat sine artifice: tempta et experire. Quemadmodum stultus est qui equum empturus non ipsum inspicit sed stratum eius ac frenos, sic stultissimus est qui hominem aut ex veste aut ex condicione, quae vestis modo nobis circumdata est, aestimat. • Vaak blijft goed materiaal onbenut zonder bewerker: probeer [het] uit en neem de proef. Zoals [diegene] dwaas is die, als hij een paard gaat kopen, niet [het paard] zelf bekijkt, maar zijn dek en teugels, zo is [diegene] zeer dwaas die een mens beoordeelt (of) op grond van zijn kleding of op grond van zijn positie, die ons is omgelegd op de manier van kleding.
Tekst 05g: Slaven zijn mensen • 'Servus est.' Sed fortasse liber animo. 'Servus est.' Hoc illi nocebit? Ostende quis non sit: alius libidini servit, alius avaritiae, alius ambitioni, omnes spei, omnes timori. Dabo consularem aniculae servientem, dabo ancillulae divitem, ostendam nobilissimos iuvenes mancipia pantomimorum: nulla servitus turpior est quam voluntaria. • ‘Het is [maar] een slaaf.’ Maar misschien vrij van geest. ‘Het is [maar] een slaaf.’ Zal dat in zijn nadeel zijn? Laat zien wie [het] niet is: de een is slaaf van zijn lust, een ander van zijn hebzucht, een ander van zijn eerzucht, allen van hun hoop, allen van hun vrees. Ik zal [een voorbeeld] geven [van] een oud-consul die slaaf is van een oud vrouwtje, ik zal [een voorbeeld] geven [van] een rijke [die slaaf is van] een slavinnetje, ik zal zeer aanzienlijke jongemannen laten zien [die] slaven [zijn] van pantomime-spelers: geen slavernij is schandelijker dan een vrijwillige.
Tekst 05h: Slaven zijn mensen • Quare non est quod fastidiosi isti te deterreant quominus servis tuis hilarem te praestes et non superbe superiorem: colant potius te quam timeant. Dicet aliquis nunc me vocare ad pilleum servos et dominos de fastigio suo deicere, quod dixi, 'colant potius dominum quam timeant'. 'Ita' inquit ' prorsus? colant tamquam clientes, tamquam salutatores?' Hoc qui dixerit obliviscetur id dominis parum non esse quod deo sat est. • Daarom is er geen reden waarom die hoogmoedigen jou ervan zouden afschrikken je opgewekt te tonen tegenover (aan) je slaven en niet op trotse wijze superieur: laten ze je liever vereren dan vrezen. Iemand zal nu zeggen dat ik de slaven oproep tot vrijheid en de meesters neerwerp van hun hoge positie, omdat ik heb gezegd: ‘Laten ze hun meester liever vereren dan vrezen’. ‘Echt waar?’ zegt hij. ‘Moeten ze [hem] vereren als cliënten, als brengers van de ochtendgroet?’ Wie dit zegt (zal hebben gezegd), zal vergeten dat dat voor meesters niet te weinig is wat voor de godheid voldoende is.
Tekst 05i: Slaven zijn mensen • Qui colitur, et amatur: non potest amor cum timore misceri.Rectissime ergo facere te iudico quod timeri a servis tuis non vis, quod verborum castigatione uteris: verberibus muta admonentur. Non quidquid nos offendit et laedit; sed ad rabiem cogunt pervenire deliciae, ut quidquid non ex voluntate respondit iram evocet. • Wie wordt vereerd, wordt ook bemind: liefde kan niet gemengd worden met vrees. Ik ben dus van oordeel dat jij [er] heel goed [aan] doet dat je niet wilt worden gevreesd door je slaven, dat je straf van woorden gebruikt: met slaag worden stomme dieren terechtgewezen. Niet alles wat ons aanstoot geeft, kwetst [ons] ook; maar verwendheid dwingt [ons] tot razernij te geraken, zodat alles wat niet [onze] wensen heeft beantwoord, woede oproept.
Tekst 05j: Slaven zijn mensen • Regum nobis induimus animos; nam illi quoque obliti et suarum virium et imbecillitas alienae sic excandescunt, sic saeviunt, quasi iniuriam acceperint, a cuius rei periculo illos fortunae suae magnitudo tutissimos praestat. Nec hoc ignorant, sed occasionem nocendi captant querendo; acceperunt iniuriam ut facerent. • Wij meten ons de mentaliteit van koningen aan; want ook zij, zowel hun eigen macht als andermans zwakte vergetend, raken zo verhit [en] gaan zo te keer, alsof ze onrecht hebben ondervonden, een risico waarvoor de verhevenheid van hun positie hen het meest veilig maakt. En ze weten dit heel goed, maar ze loeren op een gelegenheid om kwaad te doen door te klagen; ze hebben [zogenaamd] onrecht ondervonden om [het] te kunnen doen.
Tekst 05k: Slaven zijn mensen • Diutius te morari nolo; non est enim tibi exhortatione opus. Hoc habent inter cetera boni mores: placent sibi, permanent. Levis est malitia, saepe mutatur, non in melius sed in aliud. Vale. • Ik wil je niet langer ophouden; jij hebt immers geen aansporing nodig. Een goed karakter heeft onder andere dit: het is met zichzelf tevreden, het blijft in stand. Kwaadaardigheid is wisselvallig, zij verandert vaak, niet in iets beters, maar in iets anders. Gegroet.
Tekst 06a: Bang voor de dood? • Longum mihi commeatum dederat mala valetudo; repente me invasit. 'Quo genere?' inquis. Prorsus merito interrogas: adeo nullum mihi ignotum est. Uni tamen morbo quasi assignatus sum, quem quare Graeco nomine appellem nescio; satis enim apte dici suspirium potest. Brevis autem valde et procellae similis est impetus; intra horam fere desinit: quis enim diu exspirat? Omnia corporis aut incommoda aut pericula per me transierunt: nullum mihi videtur molestius. • Mijn zwakke gezondheid had mij lange tijd met rust gelaten (vrijaf gegeven); onverwachts overviel ze mij. ‘Van wat voor een soort?’ (‘Wat voor ziekte was het?’) zeg je. Je vraagt [dat] helemaal terecht: zozeer is geen enkele [soort] mij onbekend. Aan één ziekte echter ben ik als het ware uitgeleverd en waarom ik die met een Griekse naam zou noemen weet ik niet; zij kan namelijk passend genoeg ‘ademnood’ genoemd worden. Nu, de aanval is zeer kort en lijkend op een stormwind; binnen een uur ongeveer houdt hij op: want wie blaast lange tijd de laatste adem uit? Alle (of) ongemakken of gevaren van het lichaam zijn mij overkomen: niet één vind ik lastiger.
Tekst 06b: Bang voor de dood? • Quidni? aliud enim quidquid est aegrotare est, hoc animam egerere. Itaque medici hanc 'meditationem mortis‘ vocant; facit enim aliquando spiritus ille quod saepe conatus est. Hilarem me putas haec tibi scribere quia effugi? Tam ridicule facio, si hoc fine quasi bona valetudine delector, quam ille, quisquis vicisse se putat cum vadimonium distulit. • Waarom niet? Omdat iets anders, wat het ook is, ziek zijn betekent, [maar] dit de laatste adem uitblazen. Dus noemen de dokters dit ‘de voorbereiding op de dood’; want eens doet die adem wat hij vaak geprobeerd heeft. Denk je dat ik jou dit opgewekt schrijf, omdat ik ontsnapt ben? Ik doe [net] zo belachelijk, indien ik mij over dit einde [van de aanval] verheug als over een goede gezondheid, als (die) ieder die meent dat hij [zijn zaak] gewonnen heeft, wanneer hij de dagvaarding heeft uitgesteld.
Tekst 06c: Bang voor de dood? • Ego vero et in ipsa suffocatione non desii cogitationibus laetis ac fortibus acquiescere.'Quid hoc est?' inquam 'tam saepe mors experitur me? Faciat: ego illam diu expertus sum.' 'Quando?' inquis. Antequam nascerer. Mors est non esse. Id quale sit iam scio: hoc erit post me quod ante me fuit. Si quid in hac re tormenti est, necesse est et fuisse, antequam prodiremus in lucem; atqui nullam sensimus tunc vexationem. • Ik echter ben zelfs in de benauwdheid zelf niet opgehouden troost te vinden in blije en moedige overdenkingen. ‘Wat is dit?’ zeg ik, ‘probeert de dood mij zo vaak uit? Laat hij [het] maar doen: ik heb hem allang uitgeprobeerd.’ ‘Wanneer?’ zeg jij. Voordat ik werd geboren. De dood is niet zijn. Hoe(danig) dat is, weet ik al: dit zal na mij zijn wat vóór mij is geweest. Als er hierin (in deze zaak) enige (iets van) kwelling is, [dan] is het noodzakelijk dat [die] er ook geweest is voordat wij in het licht (naar voren) traden; welnu, toen hebben wij geen enkele kwelling gevoeld.
Tekst 06d: Bang voor de dood? • Rogo, non stultissimum dicas si quis existimet lucernae peius esse cum exstincta est quam antequam accenditur? Nos quoque et exstinguimur et accendimur: medio illo tempore aliquid patimur, utrimque vero alta securitas est. In hoc enim, mi Lucili, nisi fallor, erramus, quod mortem iudicamus sequi, cum illa et praecesserit et secutura sit. • Ik vraag [je], zou je iemand niet heel dom noemen als hij zou denken dat het voor een lamp slechter is wanneer hij gedoofd is dan voordat hij wordt aangestoken? Ook wij worden zowel gedoofd als aangestoken: in die tussenliggende periode ervaren wij iets, aan weerskanten echter is diepe rust. Want hierin, mijn [beste] Lucilius, als ik mij niet vergis, dwalen wij, dat wij menen dat de dood [alleen maar] volgt, terwijl die zowel is voorafgegaan als zal volgen.
Tekst 06e: Bang voor de dood? • Quidquid ante nos fuit mors est; quid enim refert non incipias an desinas, cum utriusque rei hic sit effectus, non esse? His et eiusmodi exhortationibus (tacitis scilicet, nam verbis locus non erat) alloqui me non desii; deinde paulatim suspirium illud, quod esse iam anhelitus coeperat, intervalla maiora fecit et retardatum est. At remansit, nec adhuc, quamvis desierit, ex natura fluit spiritus; sentio haesitationem quandam eius et moram. • Alles wat vóór ons was, is (de) dood; want wat maakt het uit of je niet begint dan wel ophoudt, wanneer van beide dingen dit het gevolg is, [namelijk] niet zijn? Met deze en dergelijke aansporingen – stille natuurlijk, want voor woorden was er geen plaats – hield ik niet op mij[zelf] toe te spreken; daarna maakte langzamerhand die ademnood, die al was begonnen gehijg te worden (zijn), grotere tussenpozen en vertraagde. Maar hij is gebleven en nog steeds, ook al is hij opgehouden, stroomt de adem niet op natuurlijke wijze; ik voel een zekere hapering en vertraging ervan.
Tekst 06f: Bang voor de dood? • Quomodo volet, dummodo non ex animo suspirem. Hoc tibi de me recipe: non trepidabo ad extrema, iam praeparatus sum, nihil cogito de die toto. Illum tu lauda et imitare quem non piget mori, cum iuvet vivere: quae est enim virtus, cum eiciaris, exire? Tamen est et hic virtus: eicior quidem, sed tamquam exeam. Et ideo numquam eicitur sapiens quia eici est inde expelli unde invitus recedas: nihil invitus facit sapiens; necessitatem effugit, quia vult quod coactura est. Vale. • [Hij moet maar doen] zoals hij zal willen, als ik maar niet geestelijk in ademnood raak. Neem (voor jou) dit van mij aan: ik zal niet angstig zijn bij het laatste [ogenblik], ik ben al voorbereid, ik bedenk niets waar een hele dag mee gemoeid is (over een hele dag). Prijs jij en volg [jij] diegene na die het geen verdriet doet te sterven, hoewel het hem plezier doet te leven: want wat is het voor deugd weg te gaan wanneer je uitgeworpen wordt? Toch is er ook in mijn geval (hier) deugd: ik word weliswaar uitgeworpen, maar alsof ik wegga. En de wijze wordt daarom nooit uitgeworpen omdat uitgeworpen worden is daarvandaan verdreven worden waarvandaan je tegen je zin weggaat: een wijze doet niets tegen zijn zin; hij ontsnapt aan de noodzaak, omdat hij wil wat die zal opleggen. Gegroet.
Tekst 07a: Leg je neer bij je lot. • Desinamus quod voluimus velle. Ego certe id ago ne senex eadem velim quae puer volui. In hoc unum eunt dies, in hoc noctes, hoc opus meum est, haec cogitatio, imponere veteribus malis finem. Id ago ut mihi instartotius vitae dies sit; nec mehercules tamquam ultimum rapio, sed sic illum aspicio tamquam esse vel ultimus possit. • Laten wij ophouden te willen wat wij hebben gewild. Ik streef er in ieder geval naar dat ik als oude man niet hetzelfde wil wat de jongen wilde. Met dit ene doel verstrijken de dagen, met dit [ene] doel de nachten, dit is mijn werk, dit mijn gedachte: een einde maken (opleggen) aan de oude kwaden. Ik streef ernaar dat voor mij een dag is als het hele leven; en, bij Hercules, ik klamp mij er niet aan vast als [was hij] de laatste, maar ik bekijk hem zo alsof hij wel de laatste zou kunnen zijn.
Tekst 07b: Leg je neer bij je lot. • Hoc animo tibi hanc epistulam scribo, tamquam me cum maxime scribentem mors evocatura sit; paratus exire sum, et ideo fruar vita quia quam diu futurum hoc sit non nimis pendeo. Ante senectutem curavi ut bene viverem, in senectute ut bene moriar; bene autem mori est libenter mori. Da operam ne quid umquam invitus facias: quidquid necesse futurum est repugnanti, id volenti necessitas non est. • Met deze gedachte schrijf ik jou deze brief, alsof de dood op het punt staat mij, juist terwijl ik schrijf, op te roepen; ik ben gereed om weg te gaan en ik zal daarom van het leven genieten omdat ik er niet al te veel waarde aan hecht hoe lang dit zal zijn. Vóór mijn ouderdom heb ik gezorgd dat ik goed leefde, in mijn ouderdom dat ik goed sterf; nu, goed sterven is gewillig sterven. Doe moeite om nooit iets tegen je zin te doen: alles wat noodzakelijk zal zijn voor wie zich verzet, dat is voor wie wil geen noodzaak.
Tekst 07c: Leg je neer bij je lot. • Ita dico: qui imperia libens excipit partem acerbissimam servitutis effugit, facere quod nolit; non qui iussus aliquid facit miser est, sed qui invitus facit. Itaque sic animum componamus ut quidquid res exiget, id velimus, et in primis ut finem nostri sine tristitia cogitemus. • Ik bedoel [het] zo: wie bevelen gewillig aanvaardt, is ontsnapt aan het bitterste deel van de slavernij, [namelijk] doen wat hij niet wil; niet [hij] die op bevel (bevolen) iets doet, is ongelukkig, maar [hij] die [het] tegen zijn zin doet. Laten wij onze geest dus zo ordenen dat wij alles wat de zaak zal eisen, (dat) willen en vooral dat wij ons einde (het einde van ons) zonder droefheid overdenken.