10 likes | 176 Views
Bewoning in het Geestmerambacht in de late IJzer-vroeg Romeinse tijd (25 tot 300 jaar na chr.).
E N D
Bewoning in het Geestmerambacht in de late IJzer-vroeg Romeinse tijd (25 tot 300 jaar na chr.) Het zeegat van Bergen verzandde steeds meer en sloot ca. 1200 voor Chr. Hierdoor kon de rivier de Vecht niet meer afwateren naar zee en stagneerde de waterafvoer. Daardoor steeg de grondwaterspiegel en kon er veengroei plaatsvinden. Door natuurlijke afwatering via kreken en prielen werd het veengebied vanaf de Midden / late IJzer- en Romeinse tijd gedeeltelijk bewoonbaar. In de Middeleeuwen nam de invloed van de zee opnieuw toe. Via de Rekere, een voormalige veenontwateringsgeul, werd vanaf de 10e eeuw een kleipakket afgezet over het nog aanwezige veen. Met het sluiten van de Westfriese Omringdijk en de afdamming van de Rekere in 1260 komt een einde aan de invloed van de zee op het Westfriese land. Opgravingen hebben aangetoond dat in het deelgebied ”de Druppels”van het Recreatieschap Geestmerambacht prehistorische bewoning is geweest. De bewoning concen-treerde zich hoofdzakelijk op kleine hoger gelegen ruggen van het krekenstelsel. Restanten van woningen zijn niet gevonden, wel sporen van paalkuilen, haardkuilen met verbrandingsresten en een aantal waterputten. In enkele bijzondere kuilen werden complete potten, aardewerk en veel botmateriaal gevonden. De platen hiernaast geven een impressie over boerenwoningen en het woongebied in het kwelderlandschap doorsneden met een krekenstelsel. Bij de opgravingen in ”de Druppels”is veel dierlijk botmateriaal gevonden. Het bot was afkomstig van runderen, maar ook van paard en schaap/ geit. Runderen waren er voor het vlees, zuivel, trekkracht en mest, maar waren veel kleiner dan de huidige dieren. Schapen werden gehouden voor de wol en het vlees. De vondst van botmateriaal van een paard is opvallend omdat paarden in de vroeg Romeinse tijd voorbehouden waren aan de Romeinen en aan rijkere inheemse boeren. Werd het dier gebrekkig of oud dan werd het geslacht en het vlees opgegeten. Bijzondere vondsten zijn een klein kiesje van een hond en een schedel van een vogel. Een visgraat van een geep geeft aan dat er mogelijk ook gevist werd in de kreken en prielen. . Na de komst van de Romeinen duurde het nog lang voordat het inheemse handgemaakte aardewerk werd verdrongen door het importaardewerk van de Romeinen. Gedurende de 1e en 2e eeuw na Chr. bestond het aardewerk voornamelijk uit handgevormd Fries aardewerk. Het werd in open vuren gebakken bij temperaturen van ca. 600 graden, waardoor het broos bleef en gemakkelijk stuk ging. De vormenschat van het inheemse aardewerk was beperkt en versieringen werden eenvoudig door nagelindrukken op de randen aangebracht.