350 likes | 518 Views
Basiscursus SWI. de Informatiesamenleving. Literatuur. Webster, Theories of the information society, H.1 Katz, The information society, H.1. De informatiesamenleving. Er wordt veel gepraat over ‘de informatiesamenleving’ Maar wat wordt daarmee bedoeld?
E N D
Basiscursus SWI de Informatiesamenleving
Literatuur • Webster, Theories of the information society, H.1 • Katz, The information society, H.1
De informatiesamenleving • Er wordt veel gepraat over ‘de informatiesamenleving’ • Maar wat wordt daarmee bedoeld? • Het belang van (expliciteren van) definities: • vooronderstellingen worden duidelijk • opvattingen worden bekritiseerbaar • theorieën worden toetsbaar
Analyse van de literatuur • Er is veel literatuur met veel verschillende theorieën en gedeeltelijk overlappende (impliciete) definities van de informatiesamenleving. • Daaruit kun je een (analytisch) aantal ‘ideaal-typische ( ‘zuivere’) definities halen. • Allemaal hebben ze een specifieke definitie van wat ‘het nieuwe’ van de informatiesamenleving zou zijn.
Concepties van de ‘informatiesamenleving’ • technologische definitie • economische definitie • beroepsstructuur gebaseerde definitie • ruimtelijke definitie • culturele definitie
1. Technologische definitie van de Informatiesamenleving • De informatiesamenleving is gebaseerd op technologische doorbraken in informatie en communicatietechnologie (ICT) • technologische doorbraken en extreme prijsdalingen • Internet (ISDN, WWW) als infrastructuur, zoals het spoornet (het elektriciteitsnet) dit was voor de industriële samenleving
Auteurs • Futurologen (toekomst onderzoekers) • Toffler, Martin • Economen in de traditie van J. Schumpeter • Freeman, Perez, Hall (over een nieuw ‘techno-economisch paradigma) • Post-fordisme • Poire & Sable (over flexibele specialisatie, nieuwe markten en kleine innovatieve bedrijven - terug naar het vakmanschap)
Criteria? • Meestal wordt geen aandacht besteedt aan het maken van een ‘index’ voor de mate van ICT-gebruik? • Hoeveel ITC is genoeg om over een informatie-samenleving te spreken? Maten? Automatiseringsstatistieken • investeringen (per hoofd of per bedrijf?) (maar hoe omgaan met prijsdalingen?) • hoeveelheid hard/software; type technologie? • breedte van de verspreiding
Is technologie de determinerende factor? Bepaalt de dominante technologie de structuur van de samenleving? Rol van sociale factoren? Is technologie zelf niet een produkt van de samenleving (en dus van sociale waarden)? Technologisch determinisme
In een informatiesamenleving is de informatiesector (de kennissector) van de economie dominant. Van een goederenproduktie naar produktie van informatie en kennis 2. Economische definitie van de Informatiesamenleving
Machlup (1962): de kenniseconomie • vijf sectoren • onderwijs (school, bibliotheek) • communicatiemedia (radio, TV) • informatiemachines (computers, muziekinstrumenten.) • informatiediensten (juridische, financiële, medische) • andere informatie activiteiten (R&D) • in 1958 samen al goed voor 29% van het BNP van de US
Porat (1977): informatie-economie • drie sectoren • primaire informatiesector • secundaire informatiesector • non-informatiesector • In 1970 goed voor 46% van het BNP van de US
Criteria • Operationele definitie van de informatiesector • Op basis van bestaand statistisch materiaal • probeer de onderdelen van de informatie af te splitsen • dan aggregeren tot de ‘informatiesector’ • Voorbeelden • Bell; Katz; Porat
Kritieken • Maar: wat is wel/niet een informatieverwerkende activiteit? • Met name in verband met de secundaire info sector • Allerlei subjectieve beslissingen bij de classificatie • En: zijn al die informatie activiteiten niet heel heterogeen? • Is aggregeren tot een ‘informatiesector’ nog wel betekenisvol?
Groei eruit? • Recent onderzoek laat zien dat de kennis- en info-economie niet meer zo sterk groeit! • US ‘knowledge industries’ van 26.8% (1958) tot 34,4% (1980) • Aandeel van de US informatiesector in GNP stijgt niet in de jaren ‘60 • Nederlandse informatiesector groeit nauwelijks sterker dan de rest van de bedrijvigheid (1970-1986) • Dus, geen ‘nieuwe’ informatiesamenleving?
3. ‘Occupational’ definitie van de Informatiesamenleving • Definitie in termen van de beroepsstructuur, die weerspiegelt wat mensen doen. • Dus, in de informatiesamenleving werken relatief meer mensen in kennis- en informatieberoepen, en relatief minder mensen in handwerk, landbouw, dienstverlening. • (relatief = als percentage van de totale beroepsbevolking)
Enkele gegevens • Porat: In 1970 werkte bijna 50% van de beroepsbevolking in ‘informatieberoepen’. • OECD: in alle landen dezelfde trend naar een dominantie van de informatieberoepen. • Daniel Bell: White collar society, without class conflicts, and equality between the sexes
Meten? • Op basis van bestaande statistieken en nieuwe onderscheidingen. • Maar hoe kun je aangeven wat wel en wat niet informatiewerk is? • Heeft niet elk beroep informatieverwerkende aspecten? • Dus: is elke classificatie niet ‘subjectief’, en dus vrij willekeurig?
Kritiek • We weten weinig over wat mensen precies doen in hun werk - dus ook over de rol van informatie in een beroep. • Informatieberoepen zijn heel heterogeen. • Strategische betekenis van sommige informatieberoepen • professionalisering • machtige beroepsgroepen zijn relatief klein
4. Ruimtelijke definitie van de Informatiesamenleving • Informatiesamenleving is gebaseerd op een geglobaliseerde economie • virtuele organisaties • (inter)nationaal coördineren en plannen • wereldwijde marketing • informatie als ‘key strategic resource’ • informatiemanagement als noodzaak
Rol informatie & communicatie technologie • informatie, kennis, communicatiemedia worden verhandelbaar • digitalisering en ‘commodificatie’ • informatie economie internationaliseert • infrastructuur voor wereldwijde informatie- stromen • real time wereldwijde transacties en handel • monitoren en sturen van politieke, economische en sociale processen
‘wired society’ • Veel activiteiten worden ‘digitaal’ • Iedereen voor alles aan het netwerk • markt • werk • winkels • thuis • Informatie stromen • Nemen enorm toe • Ook de ‘transborder flows’
Tijd/ruimte compressie: de wereld wordt kleiner • tijd: • communicatie kan a-synchroon • alles kan op elk moment (CMC, email) • snellere communicatie en transmissie van informatie
Tijd/ruimte compressie: de wereld wordt kleiner • plaats • reizen gaat sneller • reizen wordt minder nodig (telecommunicatie) • natuurlijke lokatievoordelen verdwijnen • de hele wereld ligt onder bereik van iedereen, en alles kan vanuit elke plek (‘remote access of information’)
Tijd en ruimte als kritische factor • alles moet precies op tijd • (financiële markten) • plaats wordt belangrijker • specifieke locaties domineren in allerlei activiteiten,vaak een heel land of de hele wereld • kennisintensiteit vereist fysieke nabijheid?
Criteria? • Deze veranderingen zijn reëel. • Communicatie en transportnetwerken waren er altijd al. • spoor (elektriciteit) • telex, telefoon, post • ISDN/Internet/WWW • Waarom leidt dat tot een ‘ander’ type samenleving • En, welke operationele criteria zijn er?
5. Culturele definitie van de Informatiesamenleving • Betekenis van informatie in het dagelijkse leven. • Er is eenvoudig veel meer informatie dan ooit • aantal TV kanalen; toestellen in huis • idem radio • produktie films • advertenties/reclame • boeken, tijdschriften, cd, cdrom, • email, newgroups, webpagina’s
The medium is the message • We zitten in een ‘media’ samenleving • Er is meer informatie/media om te ‘gebruiken’ • telefoon: organisatie dagelijks leven • Maar het is veel dichter bij • En we representeren onszelf in tekens (signs/images) • kleding, haardracht, meubels, etc. • en die beelden zijn informatie • een heel nieuwe info-industrie (media, reclame etc) is er mee op de loop
Informatie overload • Teken verwijst naar iets: ‘signification’, ‘precieze betekenis’. • Info-samenleving: Explosie van tekens met betekenis • Maar verwijzen ze nog ergens naar? • Baudrillard (1983): er is meer en meer informatie, maar minder en minder betekenis • relatie met semiotiek • synt/semant/pragm-onderscheid wordt hier relevant
Semiotiek • = tekenleer (Peirce, de Saussure) • teken bestaat uit • fysieke vorm • mentale concept • en verwijst naar iets: signification = betekenis • die verwijzing begint ‘zelfreferentieel’ te worden • tekens verwijzen naar tekens, in plaats naar iets anders
Type tekens • icoon: directe afbeelding (verkeersbord met vlam erop = brand gevaar; foto van persoon) • index: verwijzing (rook verwijst naar vuur) • symbool: gebaseerd op conventie (opsteken middelvinger)
The medium is the massage • Info samenleving • tekens verwijzen alleen nog naar elkaar • zelfreferentieel / zelforganiserend • geen waarheid maar simulatie • spelen met tekens i.p.v. representeren • ‘post modern condition’ • Maar wat betekent het voor de samenleving om zo’n ‘informatiesamenleving’ te zijn?
6. Evaluatie • definities zijn nog • niet uitgewerkt, of niet precies genoeg, of beide • theorieën gebruiken meerdere benaderingen • bv.. technisch & economisch & ruimtelijk • issues: • meten (kwantitatief) versus mechanismen (kwalitatief); • wat is informatie?
Kwantitatief versus kwalitatief • kwantitatief: meten, maar geen criteria • bv.: zijn natie-staten eigenlijk niet altijd ‘info societies’ geweest? • informatiebezittende heersende minderheid • aggregatie van ongelijke zaken • wordt informatie niet ten onrechte van zijn betekenis ontdaan, ‘gehomogeniseerd’? • of ‘is’ informatie er gewoon, zelfreferentieel, zelforganiserend • meer informatie = beter??
Meten of mechanismen • kwalitatief: vraag naar de coordinatiemechanismen • zijn er nieuwe gekomen, waardoor de ‘info-society’ zinvol begrip wordt? • continuïteit of discontinuïteit? • economische continuïteit: geld verdienen met nieuwe middelen! • politiek/ organisatorisch discontinu: nieuwe coördinatie- en controlevormen • cultureel discontinu: informatie als zelfreferentieel netwerk