240 likes | 436 Views
Nederlands landschap. Herken je de verschillende typen landschappen?. Opdracht. Schrijf de nummers 1 t/m 10 op je blaadje en zet er steeds het volgende bij: Welk type landschap het volgens jou is; Waarom je dat denkt. Laat ongeveer 5 regels tussen de opeenvolgende nummers zitten. 1. 1.
E N D
Nederlands landschap Herken je de verschillende typen landschappen?
Opdracht Schrijf de nummers 1 t/m 10 op je blaadje en zet er steeds het volgende bij: • Welk type landschap het volgens jou is; • Waarom je dat denkt. Laat ongeveer 5 regels tussen de opeenvolgende nummers zitten.
1 • Veel sloten. • Grote plas met zijkanalen. • Langgerekte kavels (vrijwel alleen grasland). • Geconcentreerde bebouwing & lintbebouwing. Dus: Veenlandschap (hoogveen) Waar: Friesland bij Sneekermeer (zie GB 52e 18)
2 • Kuststrook. • Weinig activiteit te zien. • Weinig bebouwing. Dus: Duinlandchap Waar: Vlieland (westkust)
3 • Meanderende rivier. • Dijken. • Uiterwaarden. • Oeverwallen en kommen / bebouwing en veeteelt (grasland) daarachter. • Kribben. Dus: Rivierkleigebied Waar: Waal bij Zaltbommel.
4 • Zeer onregelmatige verkaveling. • Veel activiteit zichtbaar: land wordt voor veel verschillende doeleinden gebruikt. Niet alleen grasland bijvoorbeeld, maar ook akkerbouw. • Bebouwing staat ‘overal’. Dus: Zandlandschap (dekzand) Waar: Weert (Noord-Limburg)
5 • Langgerekte kavels die steeds verder de zee in worden uitgebreid. • Veel sloten. • Dijk. • Kwelders (nieuwe stukken land (klei) in het buitendijkse gebied, door de zee gesedimenteerd). Dus: Zeekleilandschap Waar: het Groningerwad (onder Schiermonnikoog)
6 • Veel hoogteverschillen. • Graften/walletjes tegen verspoeling. • Veel akkerbouw. • Boomgaard, dus redelijk droge maar vruchtbare grond. • Dorp in een dal. Dus: Lösslandschap Waar: Heerlen
7 • Rommelige verkaveling. • Redelijk wat hoogteverschillen. • Namen in de kaart (Vragenderveld, Vragenderesch). • Losstaande bebouwing. • Gemengde bedrijven (veeteelt en akkerbouw). Dus: Zandlandschap Waar: bij Winterswijk.
8 • Terpdorp (dus friesland). • Boerderij die vroeger aan de zeedijk stond • Dijken. • “Uiterdijkse landen”. • Langwerpige verkaveling met veel sloten. • Gebied ligt laag. • Zowel gras- als akkerbouwland. Dus: Zeekleipolder Waar: Bij het Groningerwad
9 • Rivier. • Kribben. • Wiel. • Uiterwaarden liggen hoger dan de komgronden. • Lintbebouwing langs de dijk (op de oeverwal dus). • Voornamelijk grasland. Dus: Rivierkleilandschap Waar: De Waal bij Zaltbommel
10 Riviertje van waaruit het gebied ontgonnen werd
10 • Lange, zeer smalle kavels met veel sloten. • Watermolen. • Rivier met lintbebouwing. • Achterdiep (Wetering). • Hoogtecijfers gebied ligt erg laag (ingeklonken). Dus: Laagveengebied Waar: Bij Gouda.
En? Hoeveel had je er goed?
Tijd over? Maak een begin met: - Lezen §4.1 • Maken opdr. 1 t/m … Volgende les SO over stencil NL’s landschap. weet hoe je de landschappen kunt herkennen en weet hoe ze ontstaan zijn.