40 likes | 323 Views
Je moet oppassen bij:. 1. Scheidbare werkwoorden (bijv. terugkomen, opbellen, meenemen) De toeristen kwamen terug. terug is een deel van het werkwoord terugkomen. Daarom is het werkwoordelijk gezegde hier: kwamen terug. . . 2. Werkwoorden met zich (bijv. zich wassen, zich herinneren, zic
E N D
1. Het werkwoordelijk gezegde In een zin zit vaak een werkwoordelijk gezegde. Het werkwoordelijk gezegde bestaat uit alle werkwoorden in de zin.
Bijvoorbeeld:
Hij maakt de opgave. (wwg = maakt)
Hij zou de opgave gemaakt hebben. (wwg = zou gemaakt hebben)
Het gezegde vertelt dus wat er in de zin gebeurt.
2. Je moet oppassen bij: 1. Scheidbare werkwoorden (bijv. terugkomen, opbellen, meenemen)
De toeristen kwamen terug.
terug is een deel van het werkwoord terugkomen. Daarom is het werkwoordelijk gezegde hier: kwamen terug.
3. 2. Werkwoorden met zich (bijv. zich wassen, zich herinneren, zich vergissen)
De trainer vergist zich.
zich hoort bij het werkwoord zich vergissen. Daarom is het werkwoordelijk gezegde hier: vergist zich.
4. 3. Een infinitief waar te bij staat
Hij stond te aarzelen.
te hoort hier bij het hele werkwoord (de infinitief) aarzelen. Daarom is het werkwoordelijk gezegde hier: stond te aarzelen.