70 likes | 241 Views
Pretérito Indefenido. Reijn , Bart, Leny, Nick & Bjarny Spaans A5A. Wat is de Pretérito Indefenido ?. De Pretérito is een verleden tijd die je gebruikt om handelingen uit het verleden aan te geven.
E N D
PretéritoIndefenido Reijn, Bart, Leny, Nick & Bjarny Spaans A5A
Wat is de PretéritoIndefenido? • De Pretérito is een verleden tijd die je gebruikt om handelingen uit het verleden aan te geven. • De Pretérito gebruik je om handelingen op de voorgrond te beschrijven. Hierbij zijn tijdsaanduidingen, het eind en het begin, van belang. • Je gebruikt het vooral als je een verhaal uit het verleden vertelt waarbij je veel toen… toen … gebruikt. • Voorbeeld tijdsaanduidingen: ayer la semana pasada el año pasado en 1987 el lunes hace tres años
Voorbeelden PretéritoIndefenido • La semanapasadayofui a la escuela. Vorige week ben ik naar school geweest. • El año pasado no fui de vacaciones. Vorig jaar ben ik niet op vakantie geweest. • Ayer yo tomé paella. Gister at ik paella.
Hoe maak je de PretéritoIndefinido? • Regelmatige vormen van de AR-uitgang HABL-AR: (yo) hablé (tú) hablaste (ella, él, usted) habló (nosotros) hablamos (vosotros) hablasteis (ellas, ellos, ustedes) hablaron Haal de uitgang –AR van het werkwoord af en plak de dikgedrukte uitgangen erachter bij het bijbehorende pers. vnw., en je krijgt de pretérito.
Regelmatige vormen van de ER-uitgang COM-ER: (yo) comí (tú) comiste (ella, él, usted) comió (nosotros) comimos (vosotros) comisteis (ellas, ellos, ustedes) comieron Haal de uitgang –ER van het werkwoord af en plak de dikgedrukte uitgangen erachter bij het bijbehorende pers. vnw., en je krijgt de pretérito.
Regelmatige vormen van de IR-uitgang VIV-IR: (yo) viví (tú) viviste (ella, él, usted) vivió (nosotros) vivimos (vosotros) vivisteis (ellas, ellos, ustedes) vivieron Haal de uitgang –IR van het werkwoord af en plak de dikgedrukte uitgangen erachter bij het bijbehorende pers. vnw., en je krijgt de pretérito.
Onregelmatige werkwoorden • Meest voorkomende onregelmatige werkwoorden die je gebruikt Ir fui, fuiste, fue, fuimos, fuisteis, fueron Poderpude, pudiste, pudo, pudimos, pudisteis, pudieron Decirdije, dijiste, dijo, dijimos, dijisteis, dijeron Tenertuve, tuviste, tuvo, tuvimos, tuvisteis, tuvieron. Estarestuve, estuviste, estuvo, estuvimos, estuvisteis, estuvieron Serfui, fuiste, fue, fuimos, fuisteis, fueron etc… zie powerpoint op site: http://teylingenspaansnwnvg520112012.wikispaces.com/grammatica+uitleg