Overdag veranderde ze zich in een kat of een uil, maar 's avonds werd ze weer een mens.

2. Wanneer iemand binnen honderd meter van het kasteel kwam, moest hij stilstaan en kon zich niet meer verroeren.

3. Overdag veranderde ze zich in een kat of een uil, maar 's avonds werd ze weer een mens.

4. Ze was mooier dan alle andere meisjes en was verloofd met de knappe Joringel.

5. Toen vond hij de bloem in de vroege ochtend.

6. En ze leefden nog lang en gelukkig met elkaar.

7. Hij hoorde wak zeggen

8. Daar was de heks bezig de vogels in hun zevenduizend kooien te voeren.

9. Die dieren slachtte, kookte en braadde ze dan.

10. Ook droomde hij dat hij daardoor zijn Jorinde teruggekregen had.

11. Om eens rustig samen te kunnen praten, gingen ze in het bos wandelen.

12. Hij stond erbij als van steen, kon niet huilen, niet praten, geen hand of voet bewegen.

13. Joringel kon zich niet meer bewegen.

14. De zon stond nog maar half boven de berg en voor de helft was ze al onder.

15. " Pas op ", zei Joringel, " dat je niet te dicht bij het kasteel komt ".

16. Hij streepte dak weg

17. Hij schrok en werd doodsbang.

18. Ze had wel zevenduizend kooien met zulke bijzondere vogels in haar kasteel.

19. Ze had grote rode ogen en een kromme neus die met de punt tot aan haar kin kwam.

20. Jorinde zong :

21. Het zingt voor het duifje, zingt voor zijn dood, Zingt lijden, lij, tuwiet, tuwiet, tuwiet.

22. Ze kwamen overeen dat degene die het eerst erin zou slagen de reiziger zijn mantel te doen uittrekken de sterkste zou worden geacht.

23. " Oh, wat moet er van mij worden? "

24. Jorinde huilde een beetje.

25. Daarna begon de zon krachtig te stralen, en hierop trok de reiziger onmiddellijk zijn mantel uit.

26. Ze was geel en mager.

27. Ze ging in de zon zitten en klaagde.

28. Er was eens een oud kasteel midden in een diep en donker bos.

29. Wanneer het maantje in het kooitje schijnt, maak los Zachiël, op het juiste moment ".

30. Maar ze zei dat hij Jorinde nooit meer terug zou krijgen en ging weg.

31. Nu was er eens een meisje dat Jorinde heette.

32. Daarna veranderde hij ook alle andere vogels weer in meisjes en ging met zijn Jorinde naar huis.

33. Alles wat hij met de bloem aanraakte werd van de betovering bevrijd.

34. Eindelijk kwam de oude vrouw terug en zei met een doffe stem :

35. Juist op dat moment kwam er een reiziger aan, die gehuld was in een warme mantel.

36. Joringel ging weg en kwam uiteindelijk in een vreemd dorp.

37. Nu kon de heks niet meer toveren, en Jorinde stond weer voor hem.

38. Joringel liep dag en nacht en droeg de bloem naar het kasteel.

39. Daar hoedde hij lange tijd de schapen.

40. De noordenwind en de zon waren erover aan het redetwisten wie de sterkste was van hun beiden.

41. In het midden lag een grote dauwdruppel, zo groot als de mooiste parel.

42. De noordenwind moest dus wel bekennen dat de zon van hun beiden de sterkste was.

43. Toen hij zo rondkeek, merkte hij, dat de oude vrouw stiekem een vogelkooitje wegpakte en daarmee naar de deur liep.

44. Joringel kon niets zeggen, niet van z'n plaats komen.

45. De uil vloog in een struik en direct kwam er een kromme, oude vrouw uit tevoorschijn.

46. Toen ze Joringel zag werd ze kwaad, heel erg kwaad.

47. Vaak liep hij rond het kasteel, maar hij kwam nooit te dichtbij.

48. Het was een mooie avond.