90 likes | 250 Views
5.8 conj. zonder ajvn. 5.8 B zin 1 1ste pers. 2. zin 3 1ste pers. 3. zin 2 2de pers. 4. het is een wilsuiting 5. zin 4 en 5 Wat vrees ik? Wat weet ik niet? 6. zin 5 indirecte overleggende vraag. 7. in zin 2: mh = ontkenning
E N D
5.8 B • zin 1 • 1ste pers. • 2. zin 3 • 1ste pers. • 3. zin 2 • 2de pers.
4. het is een wilsuiting 5. zin 4 en 5 Wat vrees ik? Wat weet ik niet? 6. zin 5 indirecte overleggende vraag
7. in zin 2: mh = ontkenning in zin 4 mh = voegwoord van de completieve zin (“dat”) 8. doelaanw. zin Waarom/waartoe zijn we hier?
5. 8 g • hoofdzin: verbod • Doe dat niet: je bent namelijk een onhandige jongeman. • 2. Bijzin: indirecte overleggende vraag • We wisten niet wat we moesten doen in dat gevaar.
4. hoofdzin: aansporing Laten we dat niet meer toestaan, want het is slecht. 5. Bijzin: finale completiefzin na verbum timendi We vrezen dat we ongelegen komen.
6. hoofdzin: verbod Laat niemand binnenkomen of buitengaan. 7. Hoofdzin: aansporing, bijzin: doelzin Laten we een bode zenden naar de koning, opdat hij het gevaar verneemt.
8. Bijzin: tijdbepalende zin (fut.) Wanneer jullie in Athene aankomen, haast je dan naar de archonten. 9. Bz: finale compl.zin na v. timendi De Grieken vreesden dat Xerxes een groot leger naar hen zou sturen.
10. Bz: voorwaardelijke bijzin (fut.) Als hij me niet helpt, zal ik weten dat hij geen echte vriend is.