540 likes | 727 Views
Ondernemingsplan maken. Ondernemingsplan. Waarom: Je schrijft geordend op wat je gaat doen. Het dwingt je goed na te denken over wat je wilt en hoe je dat gaat bereiken
E N D
Ondernemingsplan • Waarom: • Je schrijft geordend op wat je gaat doen. Het dwingt je goed na te denken over wat je wilt en hoe je dat gaat bereiken • Als je geld wilt lenen bij een bank, wil de bank weten of je idee levensvatbaar is. De bank wil daarom een goed onderbouwd plan zien. • Een ondernemingsplan is een hulpmiddel bij de uitvoering van je plan. Doe je we alles wat in het plan staat.
Ondernemingsplan • Jullie gaan in de komende acht lessen een eigen ondernemingsplan schrijven • In tweetallen. Kies dus iemand waarmee je goed kunt samenwerken • Je schrijft een plan. • Je mag daarnaast ook een website of een filmpje maken
Ondernemingsplan • Je plan wordt beoordeeld op: • Creativiteit: heb je een goed idee en ga je dat op een originele manier uitwerken in je plan? • Gebruik je multimedia (film, website etc)? • Is je plan realistisch en samenhangend?
Ondernemingsplan • Je plan wordt beoordeeld op: • Lay out en opmaak: ziet je plan er netjes en overzichtelijk uit en schrijf je correct Nederlands? (maak een inhoudsopgave, voorblad en paginanummering) • Staat alles erin? • Heb je goed samen gewerkt??
Ondernemingsplan Ondernemingsplan in acht stappen • Ken jezelf als ondernemer: vandaag • Wat is je idee? • Je bedrijf oprichten • Wie zijn je klanten en wat willen ze? • Hoe bereik je de klanten? • Organiseer je bedrijf • Regel het geld • Voer je plan uit: afronden en inleveren van je plan
Ondernemingsplan • Uitleg docent • Uitwerken opdrachten in je plan • Uitwerken in lokaal, computerlokaal en thuis
1. Ondernemingsplan • Zoek een partner waarmee je het plan maakt • Ga naast je partner zitten
1. Ondernemingsplan: opdracht 2 • Onderzoek met elkaar je ondernemers- kwaliteiten • Lees het overzicht met negen ondernemerskwaliteiten • Denk na over welke kwaliteiten jij beschikt. • Vul vervolgens je kwaliteiten in de invullijst in. • Vergelijk beide lijsten. Geef in het plan aan of je elkaar aanvult; de een is goed in iets waar de ander minder goed is. • Zet de ingevulde lijst in je plan. • Je maakt het plan met zijn tweeën. Er komen dus twee lijstjes met kwaliteiten in jullie plan
1. Ondernemingsplan: opdracht 3 • Doe de test op de site van de Kamer van Koophandel: KvK.nl: ondernemerschapstest. Ben ik geschikt als ondernemer?? • Schrijf de persoonlijke toelichting bij de uitslag van de test in je plan • Je werkt met zijn tweeën; er komen dus twee uitslagen in je schrift. • Zet in je plan of je elkaar aanvult of niet
Hoofdstuk 2. Wat is je idee • In de eerste les hebben we gekeken naar de eigenschappen waarover je moet beschikken als ondernemer. • Ben je geschikt als ondernemer? • Vandaag is de 2e les. • Ga eerst naast je partner zitten.
Hoofdstuk 2.Idee • Een bedrijf starten begint meestal met een goed idee? • Maar wat is een goed idee? • Jullie krijgen vandaag een goed idee. • Je maakt de twee opdrachten in de klas • Je werkt daarna de opdrachten uit in het computerlokaal.
Hoofdstuk 2. Idee: opdracht 1 • Bedenk met je partner een goed idee voor een eigen bedrijf? Beantwoord de volgende vragen. Neem de uitwerking op in je ondernemingsplan (hoofdstuk 2) • Beschrijf het product of de dienst die je gaat maken • Maak ook een tekening van het product. • Bepaal de doelgroep van je product/dienst. Voor wie ga je het product/dienst maken? • Waarom denk je dat de doelgroep jouw product nodig heeft? • Wat maakt jouw product uniek?
Hoofdstuk 2. Idee: opdracht 2 • Als je klaar bent met je idee en de uitwerking daarvan, ga je het idee voorleggen aan een ander duo. • Je zoekt een ander duo op en vraagt aan dat duo wat zij van jullie idee en uitwerking vinden. Dat andere duo stelt dezelfde vraag aan jullie. • Dat doen jullie m.b.v. de volgende vragen
Hoofdstuk 2. Idee: opdracht 2 • Is het idee origineel? • Is het idee goed uitgewerkt? • Is het idee haalbaar? • De reactie van het andere duo op jullie plannen neem je op in je ondernemingsplan (hoofdstuk 2) • Je mag op basis de reactie je idee en uitwerking aanpassen
Hoofdstuk 2. Idee: opdracht 3 • Lees artikel • Inleveren als huiswerk volgende les • Beantwoord samen met je partner de volgende vragen: • Wat vind je van de kop: “”ondernemer ben je gewoon, daar kun je niet voor studeren””. • Wat is kenmerkend voor alle ondernemers? • Hoe kwamen de ondernemers aan geld om hun bedrijf te beginnen? • Waarom willen mensen ondernemer worden?
Hoofdstuk 3: bedrijf oprichten • Gaat om de volgende dingen • Bedenk een naam voor het bedrijf • Kies een rechtsvorm • Kies een locatie • Personeel
Opdracht 1: naam • Bedenk een naam en logo voor je bedrijf • Hou rekening met de tips van de KvK
Opdracht 2: locatie Denk na over de locatie en zet de onderstaande antwoorden in je ondernemingsplan: • Bepaal de locatie van je bedrijf. Waar ga je zitten? Denk aan het filmpje van de ondernemer in de Warmoesstraat. • Motiveer waarom je juist die locatie kiest. • Geef gemotiveerd aan of je online en/of in een winkel gaat verkopen
Opdracht 3: personeel Denk na over jouw personeel en zet de antwoorden op onderstaande vragen in je plan. • Bepaal of je personeel nodig hebt voor je bedrijf • Zo ja, hoeveel personeel heb je nodig? • Wat moet jouw personeel kunnen? • Waar ga jij dit personeel werven, met andere woorden hoe kom je aan het juiste personeel.
Opdracht 4: rechtsvorm • Ga naar de site van de KvK en schrijf de antwoorden op de volgende vragen in je ondernemingsplan: • Wat is een rechtsvorm? • Welke rechtsvormen zijn er? • Welke rechtsvorm kiezen jullie en waarom?
Hoofdstuk 4: de markt Vandaag • Wat zijn sterke en zwakke punten? • Wat zijn kansen en bedreigingen? • Wie zijn mijn klanten en hoe ga ik ze benaderen (p’s van marketing)
Van Moof • Bekijk filmpje: van Moof • Wat zijn sterke en zwakke punten van vanMoof? • Wat zijn de kansen en bedreigingen van vanMoof?
Sterkte/zwakte analyse • Waar ben ik goed in? • Waar ben ik niet goed in? • Waar liggen mijn kansen? • Waar liggen mijn bedreigingen?
Marketing • Marketing: hoe kan ik meer verkopen. • We denken na over vijf P’s • Prijs: welke prijs ga ik vragen? Geef ik kortingen? • Plaats: waar vestig ik mij en waarom daar? Heb ik een webshop? • Product: hoe ziet mijn product eruit? • Promotie: reclame en acties • Personeel: personeel is visitekaartje van de je onderneming. Dus erg belangrijk.
voorbeeld • Restaurant Totzo bij mij in de buurt • Is een restaurant:maar ook: • Kinderfeestjes • Bedrijfsuitjes • Kookworkshops • Recpeties
Opdracht 1 • Jullie maken een sterkte/zwakte analyse van je eigen bedrijf
Opdracht 2: marketing • Denk met behulp van de vijf p’s na hoe jij je product of dienst gaat aanbieden. Beantwoord daarbij de volgende vragen: • Prijs: Welke prijs/prijzen ga jij vragen? • Prijs: Waarom vraag jij die prijzen? • Plaats: Waar zit je bedrijf en waarom daar? • Plaats: Heb jij een webshop? • Product: Beschrijf je product: hoe ziet het eruit, wat kun je ermee doen? • Personeel: aan welke eisen moet het personeel voldoen om bij jou te kunnen werken? • Personeel:
Planning • 10 januari: promotie en begroting • 17 januari: de balans • 24 januari: afronden en inleveren plan
Hoofdstuk 5 • Vandaag: drie opdrachten voor je ondernemingsplan • Opdracht 1: maak een promotie uiting: filmpje, folder, poster of website • Opdracht 2: Bepaal de hoogte van je afzet, omzet, inkoop en kosten voor 2014. Zorg ervoor dat het realistisch is. • Opdracht 3: Teken een begroting voor 2014 voor je bedrijf. Zorg dat die begroting er mooi uitziet.
Begroting • Overzicht van je verwachte inkomsten en uitgaven over een bepaalde periode (b.v. maand of jaar) • Is handig omdat je dan weet of je winst of verlies gaat maken. • De bank wil ook weten of je winst maakt, anders geven ze je geen lening. • Een begroting maak je vooraf, dus voordat je gaat beginnen
Begroting • Een bedrijf maakt een begroting • Opbrengsten staan rechts en noemen we omzet • Omzet wordt berekend door de verkoopprijs te vermenigvuldigen met de afzet (het aantal verkochte eenheden)
Begroting • Stel Jeansstore verkoopt 1.000 (=afzet) spijkerbroeken voor € 100, dan is de omzet € 100.000 (€ 100 x 1.000)
inkoopwaarde omzet • De spijkerbroeken heb je ook ingekocht • Je hebt de broeken voor € 20 ingekocht. • Dan is de inkoopwaarde van de omzet: € 20 x 1.000 = € 20.000 • De inkoopwaarde van de omzet zet je in de begroting.
Brutowinst • Brutowinst = omzet – inkoopwaarde omzet • € 80.000 = € 100.000 - € 20.000
Nettowinst • Brutowinst is nog niet de echte winst. • Er moeten nog bedrijfskosten vanaf zoals huur van de winkel, energiekosten, personeel e.d. • Deze kosten zijn bij elkaar € 60.000 • De nettowinst: brutowinst – bedrijfskosten • € 20.000 = € 80.000 - € 60.000 • De bedrijfskosten en de verwachte nettowinst zet je in de begroting
Stappenplan • Bepaal verkoopprijs en afzet • Bereken omzet: prijs x afzet • Bepaal inkoopprijs • Bereken inkoopwaarde van de omzet: inkoopprijs x afzet • Bereken brutowinst: omzet – inkoopwaarde omzet • Bepaal hoogte kosten • Bereken netto winst: brutowinst - kosten
Nettowinst • Brutowinst = omzet – inkoopwaarde omzet • Nettowinst = brutowinst – kosten • Wat kun je doen om de winst te verhogen • Meer klanten (=meer omzet) • Hogere prijzen vragen (meer omzet) • Goedkoper inkopen (hogere brutowinst) • Lagere kosten (hogere netto winst)
Hoofdstuk 6 • Vandaag: een opdracht voor je ondernemingsplan • Maak een startbalans van je bedrijf.
Opdracht: balans • De balans laat eigenlijk zien hoe arm of rijk je bent op een bepaald moment • Het laat je bezittingen zien • Het laat zien hoe je die bezittingen heb betaald • Met geld dat je zelf hebt ingebracht (spaargeld b.v) • Met geld dat je geleend hebt (van b.v. de bank)
Balans • Laat zien hoe rijk je bent op een moment • Bijvoorbeeld op 1 januari 2014 • Als je in 2014 winst maakt • Dan ben je op 1 januari 2015 rijker en dat zie je op de balans weer terug
Balans 1 Bakker Bart start een Bakkerij Hij heeft € 100.000 spaargeld (eigen vermogen) Hij heeft € 100.000 geleend bij een bank (vreemd vermogen) Bart zet dat geld eerst op de bankrekening die hij voor de bakkerij heeft geopend.
Opdracht: balans 2 Bart koopt een bakmachine voor € 40.000 Bart koopt ook nog meel, gist en suiker voor € 20.000 Hij betaalt met het geld dat op zijn bankrekening staat.
Opdracht: balans 3 Bart lost € 50.000 van zijn lening af Hij betaalt met het geld dat op zijn bankrekening staat.