610 likes | 1.09k Views
Woordbenoemen. Met symbolen van Montessori . Lidwoord. Lidwoorden staan vóór een zelfstandig naamwoord. Er zijn drie lidwoorden: - de - het (’t) - een (’n). Oefenen :. Zelfstandig naamwoord. Je gebruikt ze voor : ( eigen ) namen ( dus bijv . Kiki of Wien ) Dieren Plaatsen
E N D
Woordbenoemen Met symbolen van Montessori
Lidwoord Lidwoorden staan vóór een zelfstandig naamwoord. Er zijn drie lidwoorden: • - de • - het (’t) • - een (’n)
Zelfstandignaamwoord Je gebruiktzevoor: • (eigen)namen (dusbijv. Kiki of Wien ) • Dieren • Plaatsen • Dingen • Gevoelens Je kuntermeestaleenlidwoordbijbedenken. Bijv.: kat, huis, Nederland, bloem, Mina
oefenen • http://www.jufmelis.nl/woordsoorten/Zelfstandig-naamwoord/Zelfstandig-naamwoord-1
Bijvoeglijknaamwoord Eenbijvoeglijknaamwoordzegtiets over eenzelfstandignaamwoord.Het staatmeestaltusseneenlidwoord en een zelfstandig naamwoord in en geeft een eigenschap of kenmerk van het zelfstandig naamwoord aan (“versierwoord”). Bijv. : de rodejurk, de gekkeenlievekippen. Maar ook: De jurk is rood; De kippenzijngek en lief
Telwoord Telwoorden zijn woorden die een aantal aangeven in een zin of een plaats in de rij. Voorbeelden: • 1, 2, 1.003.201 • Maar ook: eerste, vierde, driehonderd, laatste, hoeveelste, veel, enige.
Oefenen • Oefening op taalkist.nl
Aan het werk NU jij: Werkbladenvoor
Werkwoorden en soorten • Werkwoordenzijner in: • Zelfstandigewerkwoorden • Hulpwerkwoorden • Koppelwerkwoorden Daarnaastzijnerscheidbarewerkwoorden
Zelfstandigewerkwoorden Werkwoorden zijn woorden die aangeven wat er wordt gedaan (doe-woorden). Werkwoorden kunnen in een zin de handeling aangeven. Voorbeelden van zelfstandige werkwoorden: doen, geven, nemen, hockeyen, voetballen, lopen, kletsen, slapen, gapen, schrijven, drinken, eten, gaan, zijn, worden,…
Koppelwerkwoorden Eenkoppelwerkwoordverbindt twee delen van eenzin. Het koppelt het onderwerpmet eennaamwoordelijkdeel en zegtiets over het onderwerp. Bijvoorbeeld: • Hijheet Justin. • Hij is arts. Er zijn negen koppelwerkwoorden: • zijn, worden, heten, blijven, schijnen, lijken, blijken en dunken en voorkomen.
Let op: Veel koppelwerkwoorden kunnen ook als een gewoon zelfstandig werkwoord voorkomen! Voorbeelden: • 1a. De man schijnt eerlijk. • schijnt = koppelwerkwoord, want eerlijk zegt iets over de man. • 1b. De man schijnt met een schijnwerper. • schijnt = zelfstandig werkweoord, zegt niets over het onderwerp (de man)
2a. Mijn vader is vijfenzestig jaar. • is = koppelwerkwoord, 65 jaar zegt iets over mijn vader. 2b. Mijn vader is op zijn studeerkamer. • is = zelfstandig werkwoord, zijn studeerkamer zegt niets over wat voor een vader het is.
Hulpwerkwoorden • In een zin ga je eerst op zoek naar het zelfstandig of koppelwerkwoord, alle andere werkwoorden in de zin zijn de hulpwerkwoorden. Het zijn 'de hulpjes'. De hulpwerkwoorden geven geen handeling aan in de zin. Er kunnen meerdere hulpwerkwoorden in een zin staan, maar er kan ook geen hulpwerkwoord in een zin staan. • Voorbeelden: • Ik loop naar de stad. (geen hulpwerkwoord) • Ik ben naar de stad gelopen. • Ik heb altijd al willen vliegen.
Scheidbaarwerkwoord Er zijn ook werkwoorden die je van elkaar moet scheiden als je ze in een zin gebruikt. Bijvoorbeeld : • afwassen Wij wassen de kopjes af. • nakijken Niet vergeten je eigen werk na te kijken!
OEFENEN • Oefening: Zelfstandige werkwoorden 1 - jufmelis.nl
Voorzetsel Voorzetsels kun je invullen op de volgende puntjes: ...de kast ...het schoolfeest Voorbeelden: • Inde kast, Opde kast, Achterde kast, Naastde kast, Onder de kast, Bij de kast, Tijdenshet schoolfeest, Nahet schoolfeest, enz. Let op scheidbare werkwoorden, zoals nakijken en opstaan, dit zijn geen voorzetsels!
Aan het werk • NU jij: • Werkbladenvoor
Bijwoorden geven ook antwoord op waar?en wanneer? • Bijv.: Hij zit hier. (waar?) • Ik wil nu weg. (wanneer?) Bijwoorden zijn ook woorden als: wel, toch, ook, nog, immers, niet, misschien Bijwoorden zijn vraagwoorden als: waar, wanneer, waarom, waardoor, waarmee en hoe. (Verwar het bijwoord niet met het vragend voornaamwoord)
oefenen • http://www.jufmelis.nl/woordsoorten/Bijwoord/Bijwoord-1-
Tussenwerpsel • Tussenwerpsels zijn woorden die geen functie in de zin hebben. • Je kan ze weglaten. • Een tussenwerpsel kan een uitroepzin zijn. • Bijvoorbeeld: • “Aha” • “Dat vind ik echt niet leuk, hoor!” • “Brrr, het waait hard.
Voegwoorden Voegwoorden zijn woorden die twee aparte zinnen aan elkaar voegen. • Voorbeelden van voegwoorden zijn: Omdat, hoewel, zodat, tenzij, mits, terwijl, nadat, ofschoon, als, maar, en etc…
Voegwoorden staan meestal midden in de zin. • Voor een voegwoord staat meestal een komma. Een voegwoord kan ook dus aan het begin van de zin staan. • Voor het voegwoord of en enstaat (meestal) geen komma.
oefenen • http://www.nt2taalmenu.nl/grammatica4/voegwoorden/voegwoorden1.htm
Aan het werk • Nu jij! • Werkbladenvoor:
Voornaamwoorden Er zijn 8 verschillende voornaamwoorden:
1 persoonlijke voornaamwoorden Zij worden gebruikt om personen en “het” als apart zinsdeel aan te wijzen: Onderwerpsvorm (zinsontleding: onderwerp): • ik, jij/ je, hij, zij, het (als het apart zinsdeel is en door “dat” kan worden vervangen), men, u, wij, jullie en zij (meervoud). Voorwerpsvorm (zinsontleding: lijdend voorwerp of als meewerkend voorwerp ): mij (me,mij), jou (jij), u, hem, haar, het (ziehierboven), ons, jullie, hun, hen, ze • Ik ga naar jou. • Jij gaat naar hem. • Hij gaat naar haar. • Wij gaan naar jullie. • Jullie gaan naar ons. • Zij gaan naar hen. • Ik geef hun het cadeau. • Ik geef de werkboeken aan hen Juf Vivs stokpaardje: 'Hun' kan niet in de zin als onderwerp worden gebruikt! Ze gaan (en dus niet: 'Hun...')
2. bezittelijkevoornaamwoorden • Zij duiden een bezit aan: mijn, jouw, zijn, haar, uw, ons/ onze, jullie en hun. • mijn kamer • Geef de mijne eens terug! • Onze moeder • Dat is de jouwe! • jouwhuis • Let op: jouwschrijf je met een w als het eenbezittelijkvoornaamwoord is!!Het huis is van jouis zondereen w, omdatditpersoonlijkvoornaamwoord is.
oefenen • http://www.jufmelis.nl/woordsoorten/Bezittelijk-voornaamwoord/Bezittelijk-voornaamwoord-1
33. aanwijzende voornaamwoorden • Zij wijzen iets aan: deze en dit (dichtbij) die en dat (veraf)
oefenen • http://www.jufmelis.nl/woordsoorten/Aanwijzend-Voornaamwoord/Aanwijzend-voornaamwoord-1
4. vragend voornaamwoorden. Vragende voornaamwoorden zijn: wie, wat , welke (welk) en wat voor (een). Ze staan heel vaak aan het begin van een vraagzin. Voorbeelden: • Wiegaat er mee? • Wat ga jij vanavond doen? • Welkerol wil jij in de musical? • Wat voorvo-school kies jij?
oefenen • http://www.jufmelis.nl/woordsoorten/Aanwijzend-Voornaamwoord/Aanwijzend-voornaamwoord-1
55. betrekkelijke voornaamwoorden. De belangrijkste betrekkelijke voornaamwoorden zijn: die en dat. • Andere betrekkelijke voornaamwoorden zijn: wie, wat, hetgeen en welk(e). Zij verwijzen ergens naar. Een betrekkelijk voornaamwoord heeft betrekking op (verwijst naar) een woord dat er vlak voor staat (of woorden die er vlak voor staan) . Betrekkelijke voornaamwoorden staan aan het begin van een bijvoeglijke bijzin. Voorbeelden: • Het boek dat ik van de schoolbieb heb geleend. (dat verwijst naar het boek) • De verhalen die ik voor Taal moest schrijven. (die verwijst naar de verhalen) • Hij is iemand, wie ik zoiets nooit zou toevertrouwen. • Dat is alles, wat ik wilde zeggen.
oefenen • http://www.jufmelis.nl/woordsoorten/Aanwijzend-Voornaamwoord/Aanwijzend-voornaamwoord-1
6. onbepaalde voornaamwoorden. • Zij gaan over iets of iemand, maar we weten niet precies waarover of over wie het gaat: iemand, iets, iedereen, niemand, etc. • Verwijst naar iets vaags dus. Dat kunnen personen of dingen zijn.
http://www.jufmelis.nl/woordsoorten/Aanwijzend-Voornaamwoord/Aanwijzend-voornaamwoord-1http://www.jufmelis.nl/woordsoorten/Aanwijzend-Voornaamwoord/Aanwijzend-voornaamwoord-1
7. Wederkerendvoornaamwoord Het wederkerend voornaamwoord komt alleen voor in combinatie met een wederkerend werkwoord. Voorbeelden van wederkerende werkwoorden: zich schamen, zich ergeren, zich vergissen. Het zijn dus werkwoorden in combinatie met het woordje zich. Het wederkerende voornaamwoord is eigenlijk dat woordje 'zich'. Het wederkerende vnw. verwijst naar de persoon die het onderwerp is. Het onderwerp komt nog een keer in een andere vorm terug. Voorbeelden: Ik was me; Hijschaamtzich; Je ergertje; Wijvervelenons. Twijfel je? Verander het onderwerp in “Hij”. Als het werkwoorddan “zich” wordt, dan is het eenwederkerendvoornaamwoord.
oefenen • http://www.jufmelis.nl/woordsoorten/Aanwijzend-Voornaamwoord/Aanwijzend-voornaamwoord-1
8. Wederkerigvoornaamwoord • http://www.jufmelis.nl/woordsoorten/Aanwijzend-Voornaamwoord/Aanwijzend-voornaamwoord-1 Het wederkerig voornaamwoord is elkaar en vormen van elkaar zoals: mekaar en elkander. Wederkerige vnw. verwijzen naar meer personen. Dit is dus het makkelijkste voornaamwoord, je hoeft alleen elkaar, mekaar en elkander te onthouden. Voorbeelden: Wij schudden elkaar de hand. We zien mekaar morgen nog. We hebben elkander al gezien. Tip: als je bang bent dat je de namen wederkerend en wederkerig door elkaar gaat halen. Onthoud dan het verzonnen woord: 'elkarig' want elkaar is altijd wederkerig!
oefenen • http://www.jufmelis.nl/woordsoorten/Aanwijzend-Voornaamwoord/Aanwijzend-voornaamwoord-1
Aan het werk • Werkbladenvoor: