490 likes | 641 Views
Optimaliteitstheorie & Semantiek. Petra Hendriks Maart 2004. Semantiek. Semantiek = betekenisleer. Pragmatiek = leer van betekenis in een bepaalde context of gebruik.
E N D
Optimaliteitstheorie & Semantiek Petra Hendriks Maart 2004
Semantiek • Semantiek = betekenisleer. • Pragmatiek = leer van betekenis in een bepaalde context of gebruik. • Een goede semantische theorie moet kunnen verklaren hoe de betekenis van een samengestelde uitdrukking wordt opgebouwd uit kleinere betekeniseenheden.
Compositionaliteit • Taal is recursief. • Betekenissen kunnen dus niet gegeven worden door eindige lijst van zinnen met bijbehorende betekenissen. • Algoritme voor afleiden van betekenissen nodig Principe van Compositionaliteit van Betekenis.
Principe van Compositionaliteit Principe van Compositionaliteit van Betekenis: De betekenis van een samengestelde uitdrukking is een functie van de betekenissen van de samenstellende delen en de manier waarop ze zijn samengevoegd. Standaardaanname in de taalkunde: Manier van samenvoeging = syntactische structuur.
Zinsbetekenis De betekenis van een zin is afhankelijk van de betekenis van de woorden: • Marie zag Jan. • Marie hoorde Jan. Maar ook van de manier waarop die worden samen-gevoegd: • Marie zag Jan. • Jan zag Marie.
Problemen met compositionaliteit • Idiomen: een blauwtje lopen, boter op het hoofd hebben. • Figuurlijk taalgebruik, o.a. metaforen en ironie: de avond valt, het schip der woestijn. • Anaforen: zichzelf, hem, het. • Context-afhankelijke betekenissen: gisteren, hier, ik. • Mismatches tussen syntactische en semantische structuur, o.a. bereik van kwantoren, en ellipsis: drie kwamen.
Oplossing OT • Syntactische structuur is een zachte constraint op interpretatie. • Interpretatie is onderhevig aan constraints van verschillende aard (syntactisch, semantisch, prosodisch, pragmatisch). • Syntactische constraints kunnen geschonden worden indien er sterkere constraints zijn waaraan anders niet voldaan kan worden.
Conflicterende constraints • Constraints op interpretatie kunnen conflicteren.
Voorbeeld Algemene tendens om talige elementen te interpreteren als anaforen. Pragmatische constraint op betekenissen: • Don’t Overlook Anaphoric Possibilities (DOAP): • Opportunities to anaphorize text must be seized. (Williams, 1997)
Anaforische interpretaties • Heike Drechsler stopt na de Olympische Spelen van Athene met atletiek. • De 40-jarige Duitse won twee olympische titels verspringen en talloze andere kampioenschappen, ook op de 100 meter. • Haar deelname in Athene is overigens nog lang niet zeker, want zij moet de limiet van 6,75 meter nog springen. (Volkskrant, 11 maart 2004)
Hem • Jan liep op straat. • Marie zag hem. • hem = Jan Deze interpretatie gehoorzaamt DOAP.
Hem • Jan keek in de spiegel. • Toen zag Jan hem. • hem Jan Deze interpretatie schendt DOAP. Hoe kan dat?
Conflict Blijkbaar is er een conflict tussen DOAP en een sterkere constraint. Syntactische constraint op betekenissen: • Principle B: • If two arguments of the same semantic relation are not marked as being identical, interpret them as being distinct.
Automatische pronomenresolutie • Gerlof Bouma ontwikkelde een systeem voor automatische pronomenresolutie. • Systeem maakt gebruik van grammaticale informatie aangeleverd door de parser Alpino. • Systeem vindt de optimale betekenis voor de pronomina hij, zij/ze, hem, haar, hun/hen, zijn, zichzelf (maar niet het). • Input = pronomen. • Output = optimale antecedent voor het pronomen.
Gerlof Bouma’s constraints (1) Constraints m.b.t. agreement: • Respect Human Sex: • Use the appropriate pronoun for a human referent. • Agree: • Agree semantically or syntactically. • *Change Your Mind: • If the antecedent is a pronoun, there has to be syntactic agreement.
Gerlof Bouma’s constraints (2) Constraints m.b.t. binding: • Principle A: • Zichzelf takes a co-argument as an antecedent. • Disjoint Reference Principle (= Principle B): • Never take a co-argument as an antecedent. Binding + Agreement constraints BA
Gerlof Bouma’s constraints (3) Constraints m.b.t. prominentie van het antecedent: • Subject/Object (Su/Ob): • The antecedent is a subject/object. • Sentential Proximity (SP): • Don’t have a sentence boundary between the pronoun and the antecedent. • Pronoun (Pr): • The antecedent is a pronoun.
Gerlof Bouma’s constraints (4) Overige constraints: • Parallelism (Pa): • The pronoun and the antecedent are in the same argument position. • Human (Hu): • The antecedent has a human referent. • Possessives Hack (PH): • Possessives take their antecedent in the current sentence.
Webdemo Webdemo van Gerlof Bouma’s systeem voor automatische pronomenresolutie: http://wodan.let.rug.nl/gerlof_bin/oplos_script2
Optimalisatie van vorm en betekenis • OT syntaxis: • Input = betekenis • Output = (gestructureerde) vorm • Richting van optimalisatie: van betekenis naar vorm • OT semantiek: • Input = vorm • Output = (gestructureerde) betekenis • Richting van optimalisatie: van vorm naar betekenis
Problemem met unidirectionele modellen van optimalisatie Beaver & Lee (te verschijnen): • Als OT produktie (OT syntaxis) en OT interpretatie (OT semantiek) gecombineerd worden in één model, dan is het resultaat een model waarin niet persé een consistente relatie tussen betekenissen en vormen bestaat. • Voorbeeld: betekenis ‘Jan’ ==> vorm hem ==> betekenis ‘Piet’. • Dit is onwenselijk.
Bidirectionele optimalisatie Oplossing: Bidirectionele OT (Blutner, 2000): Input en output zijn vorm-betekenis-paren.
Bidirectionele OT (sterke versie) • Een vorm-betekenis paar is optimaal () wanneer: • Er geen paar is met een betere vorm voor die betekenis. • Er geen paar is met een betere betekenis voor die vorm.
Blokkering • Sterke bidirectionele OT kan verklaren waarom de vorm woedendheid niet mogelijk is: • <woede, ‘toestand van boos zijn’> • <woedendheid, ‘toestand van boos zijn’> • De eerste vorm is beter want korter. • Daardoor wordt de tweede vorm geblokkeerd.
Maar: sterke bidirectionele OT is te sterk! • Er zijn gevallen waarin de langere vorm niet geblokkeerd wordt, maar een andere, bijzondere betekenis krijgt. • Voorbeeld: • <kill, ‘vermoorden’> • <cause to die, ‘op een indirecte manier vermoorden’> • Dit kan sterke bidirectionele OT niet verklaren. Zwakke bidirectionele OT
Bidirectionele OT (zwakke versie) • Een vorm-betekenis-paar is superoptimaal () wanneer: • Er geen ander superoptimaal paar is met een betere vorm voor die betekenis. • Er geen ander superoptimaal paar is met een betere betekenis voor die vorm.
Superoptimaliteit • Een vorm-betekenis-paar is alleen dan niet superoptimaal, wanneer er een superoptimaal paar is met een betere vorm of betekenis. • Niet-optimale (= verliezende) paren doen niet meer mee in de verdere competitie. • Zwakke bidirectionele OT creëert hierdoor extra vorm-betekenis-paren. • Elk paar dat optimaal in de sterke versie van bidirectionele OT is tevens superoptimaal, maar niet omgekeerd.
Superoptimale paren • Voorbeeld: • <kill, ‘vermoorden’> • <kill, ‘op een indirecte manier vermoorden’> • <cause to die, ‘vermoorden’> • <cause to die, ‘op een indirecte manier vermoorden’> • Eerste paar is optimaal en dus ook superoptimaal. • Tweede en derde paar zijn niet-optimaal, want ze verliezen van het eerste paar. • Daardoor is vierde paar superoptimaal.
Ongemarkeerde vormen • Ongemarkeerde vormen worden meestal gebruikt voor ongemarkeerde situaties: • ‘Kill’: directe causatie, bijv. iemand met een pistool neerschieten.
Gemarkeerde vormen • Gemarkeerde vormen worden meestal gebruikt voor gemarkeerde situaties: • ‘Cause to die’: indirecte causatie, bijv. veroorzaken dat een pistool in de handen van de schutter ontploft door iets in de loop te stoppen.
Verwerving van betekenissen De Hoop & Krämer (2004): Verwerving van de interpretatie van indefinieten: • een meisje • enkele jongens
Indefinieten • Betekenis 1 = verwijzend: • o.a. specifiek, anaforisch, zeer prominent. • Betekenis 2 = niet-verwijzend: • o.a. niet specifiek, niet-anaforisch, laag prominent, predikatief.
Indefiniete subjecten Vorm 1= subject in eerste zinspositie: • Een konijn kwam uit de hoed. Vorm 2 = subject in zinsinterne positie: • Er kwam een konijn uit de hoed.
Indefiniete objecten Vorm 1= bijwoord-object -werkwoord (unscrambled form): • ... dat ik gisteren een ei heb gebakken. Vorm 2 = object-bijwoord-werkwoord (scrambled form): • ... dat ik een ei gisteren heb gebakken.
De verwerving van indefinieten Wanneer volwassenen een referentiële interpretatie toekennen aan een indefiniet subject, doen kinderen dat meestal ook. Bergsma-Klein (1996): • Een meisje gleed twee keer uit. Leeftijd: 4;0-7;0. Dezelfde respons als volwassenen: 74%.
De verwerving van indefinieten Wanneer volwassenen een niet-referentiële interpretatie toekennen aan een indefiniet subject, doen kinderen dat vaak niet. Termeer (2002): • Er ging twee keer een jongen van de glijbaan af. Leeftijd: 8;7-10;4. Dezelfde respons als volwassenen: 32%.
De verwerving van indefinieten Wanneer volwassenen een referentiële interpretatie toekennen aan een indefiniet object, doen kinderen dat juist niet. Krämer (2000): • Het meisje heeft een appel niet geplukt. Leeftijd: 4;0-7;7. Dezelfde respons als volwassenen: 15%.
De verwerving van indefinieten Wanneer volwassenen een niet-referentiële interpretatie toekennen aan een indefiniet object, doen kinderen dat ook. Krämer (2000): • Het meisje heeft geen appel geplukt. Leeftijd: 4;0-6;10. Dezelfde respons als volwassenen: 100% .
Volwassenen Referentiële interpretatie subject Niet-referentiële interpretatie subject Referentiële interpretatie object Niet-referentiële interpretatie object Kinderen (% volwassen respons) 74% 32% 15% 100% Patroon in experimenten
Vergelijking tussen talen Algemeen patroon in talen: • Subjecten zijn meestal referentieel. • Objecten zijn meestal niet-referentieel. Kinderen maken fouten als ze van dit patroon moeten afwijken. Waarom?
M1: subjecten zijn referentieel. M2: indefinieten zijn niet-referentieel. F1: subjecten staan in eerste zinspositie. M1 M2 F1 <subject eerst, referentieel> * <subject eerst, niet-referentieel> * <subject zinsintern, referentieel> * * <subject zinsintern, niet-referent.> * * Indefiniete subjecten
M1: objecten zijn niet-referentieel. M2: indefinieten zijn niet-referentieel. F1: indefiniete objecten scramblen niet. M1 M2 F1 <+ scrambling, referentieel> * * * <+ scrambling, niet-referentieel> * <- scrambling, referentieel> * * <- scrambling, niet-referentieel> Indefiniete objecten
Volwassenen vs. kinderen • De interpretatie van indefinieten door volwassenen kan worden gemodelleerd door zwakke bidirectionele OT. • Ongemarkeerde vormen met ongemarkeerde betekenissen zijn gemakkelijk voor kinderen. • Gemarkeerde vormen met gemarkeerde betekenissen zijn moeilijk voor kinderen. • De interpretatie van indefinieten door kinderen kan daarom het best worden gemodelleerd door unidirectionele OT.
Optimalisatie-strategieën • Als de analyse van de Hoop & Krämer (2004) correct is, dan verschilt de grammatica van volwassenen van die van kinderen in de gehanteerde optimalisatie-strategie: • Volwassenen: zwakke bidirectionele OT. • Kinderen tot zeker 7 jaar: unidirectionele OT.
De rol van pragmatiek • De Hoop & Krämer (2004) voorspellen dat kinderen een andere optimalisatie-strategie gaan gebruiken ergens na hun 7de jaar. • Deze transitie lijkt overeen te komen met het gebruik van pragmatische kennis door kinderen. • Deze transitie heeft niet alleen effect op de interpretatie van indefinieten, maar ook van scalaire implicaturen en pronomina.
Conclusie • Unidirectionele interpretatieve OT = semantiek. • Zwakke bidirectionele OT = pragmatiek.