370 likes | 512 Views
Wanneer in de VS en West-Europa WAO, AOW, ZKW, WW en KBW en waarom juist toen ?. Wout Ultee Hedendaagse sociologische theorieën 30-11-2010.
E N D
Wanneer in de VS en West-Europa WAO, AOW, ZKW, WW en KBW en waarom juist toen ? Wout Ultee Hedendaagse sociologische theorieën 30-11-2010 Naar aanleiding van Abram de Swaan, Zorg en de staat, 1989, hoofdstukken ‘Arbeidersonderlinges’ en ‘Sociale zekerheid als accumulatie van overdrachtsvermogen’
In welk door De Swaan bestudeerd land werd afgelopen jaar in de volksvertegenwoordiging gesproken over de invoering van welke sociale wet ? Waarom was die wet er tot nu toe niet ? Aanleiding voor de wet ?
De aanleiding is niet alleen het percentage Amerikanen dat op een bepaald tijdstip geen ziektekostenverzekering heeft , Maar het percentage Amerikanen dat langere tijd achtereen geen ziektekostenverzekering heeft
Of liever gezegd de odds ratio voor een tabel waarin voor de gehele bevolking van de Verenigde Staten wel of niet verzekerd zijn in een bepaald jaar is afgezet tegen wel of niet verzekerd zijn in een volgend jaar
De bevolking van de Verenigde Staten bedraagt 300 miljoen personen
Het aantal onverzekerde personen bedroeg in 2008 46 miljoen personen Het aantal onverzekerde personen bedroeg in 2007 45 miljoen personen
Het aantal personen dat zowel in 2007 als in 2008 onverzekerd was bedroeg 18 miljoen personen
De geheel gevulde vierkante tabel: 2008 Wel niet De odds ratio voor deze tabel is 22 2007 wel 237 18 255 niet 17 28 45 300 254 46
Voor een tabel die een tijdvak van vier jaar bestrijkt Is bij dezelfde marginalen en 18 miljoen personen die vier jaar niet verzekerd zijn 5
Volgens De Swaan was er aan het einde van de achttiende eeuw, voor het begin van de industrialisatie in West-Europa, lokale liefdadigheid. Nu zijn er in die landen min of meer universele rechten op steun in tijden van tegenslag en tekorten en die rechten worden betaald uit nationale middelen. Wanneer zijn die rechten er gekomen en waardoor? DAT IS DE SWAANS VRAAG
DE SWAANS ANTWOORD De Swaan blz. 163 en blz. 173: Moment en momentum van de invoering van deze rechten worden verklaard uit veranderende verhoudingen binnen een vierzijdige figuratie. Wout Ultee: Dit is een onvolgroeide hypothese. Hoe informatief te maken ?
Lenski, Power and privilege, 1966: Algemeen kiesrecht en stemmen op sociaal-democratische partijen leidde tot sociale wetgeving en als gevolg daarvan kleinere inkomensverschillen. Lenski’s hypothese heeft betrekking op twee handelende instanties : Een rechtse partij, die het voor het zeggen hadden voor er algemeen kiesrecht kwam en Een linkse partij, die meer en meer invloed kreeg toen de weinig verdienende mensen, die daarom niet mochten stemmen, het recht kregen om politieke partijen op te richten en vrij te stemmen.
We zullen zien dat er in Duitsland al sociale wetgeving was voor er daar algemeen kiesrecht kwam. En dat er volgens De Swaans hypothesen vier handelende instanties waren: De staat, De grote werkgevers, De kleine zelfstandigen, De leden van de arbeidende klasse.
Volgens De Swaan hadden aan het begin van de industrialisering vrijwillige verzekeringen bepaalde kansen van slagen. Misbruik van verzekeringen kan namelijk worden ingedamd door informele sociale controle, en als arbeidersonderlinges lokaal zijn opgezet en voor arbeiders met min of meer dezelfde beroepen, dan lukt die controle. De homogeniteit van de deelnemers, die sociale controle mogelijk maakte, leidde er echter toe dat de verzekering conjuncturele en structurele werkloosheid niet aankon.
Jaar waarin volgens De Swaan in een land een wet voor sociale zekerheid is ingevoerd WAO 1884 ?? 1898 ?? 1901 ZKW 1883 1911? 1925 xxxx 1930 AOW 1889 1908 1910 1935 1919 WW 1927 1911 1958 1935 1952 DL VK FR VS NL
Duitsland is het land met de eerste sociale wet (moment) en is het land waar alle wetten het snelst kwamen (momentum) Nederland is het land waar de eerste sociale wet één na laatst kwam (moment) en alle wetten het traagst kwamen (momentum)
De Swaan doet aan (slechte) jaartallenvermelding en jaartallenanalyse
De toetsing van Lenski’s ideologiehypothese, de hypothese dat democratisering tot sociale wetgeving leidt door middel van jaartallenanalyse
Jaar algemeen mannen kiesrecht enz. 1918 1918 1875 1870 1918 Jaar waarin volgens De Swaan in een land een wet voor sociale zekerheid is ingevoerd WAO 1884 ?? 1898 ?? 1901 ZKW 1883 1911? 1925 xxxx 1930 AOW 1889 1908 1910 1935 1919 WW 1927 1911 1958 1935 1952 DL VK FR VS NL
Deze jaartallen spreken tegen Lenski’s ideologiehypothese : Duitsland had als eerste sociale wetgeving, maar beslist niet als eerste algemeen kiesrecht plus een regering die verantwoording verschuldigd is aan een parlement. Hoe kan dat ?
Duitsland was in 1870 een eenheidsstaat geworden en wilde een vooraanstaande militaire plaats in Europa bekleden. Dat kon het niet zonder een bloeiende wapenindustrie en met veel stakingen van industriearbeiders. De arbeiders werden door rijkskanselier Bismarck afgekocht, niet met algemeen kiesrecht, maar met sociale wetten.
Hypothesen naar aanleiding van het geval Duitsland : Hoe meer een staat sociale wetten wil, des te groter de kans op die wetten. Als de grote werkgevers in een land met een regering die sociale wetten wil ook sociale wetten willen, dan komen ze er met nog grotere kans. Als staat en werkgevers die wetten willen, dan is de inhoud van die wetten zodanig dat de werkgevers de uitvoering van die wetten in handen hebben.
Hypothese naar aanleiding van het Verenigd Koninkrijk : Vakbonden als belangenbehartigers van de leden van de arbeidende klasse willen een vinger in de pap bij de uitvoering van sociale wetten en niet-conservatieve regeringen willen sociale wetten en staan dat toe. Die regering kwam er in het Verenigd Koninkrijk pas in 1906. Maar 1906 was wel voor de invoering van het algemeen kiesrecht!
Hypothese naar aanleiding van Frankrijk : Hoe groter in aantal de kleine zelfstandigen, des te kleiner de kans op sociale wetten Bijkomende veronderstelling : In Frankrijk nam het aantal kleine zelfstandigen langzamer af dan in Duitsland of het Verenigd Koninkrijk.
Hypothese naar aanleiding van de Verenigde Staten : Hoe meer de grote werkgevers van een land tegen sociale wetten zijn, des te kleiner de kans dat ze er komen. Bijkomende veronderstelling: In de VS waren de grote werkgevers meer tegen dan elders, maar tijdens de massawerkloosheid van de jaren 1930 raakten ze hun aanzien kwijt en kwam er een regering die wel sociale wetten wilde.
De Swaan over de ‘lange sisser en de grote knal’ in Nederland : Er is te weinig onderzoek gedaan. Waarom deed De Swaan dat zelf niet ? De Swaan zei op blz. 13 zelf geen primaire bronnen te hebben geraadpleegd en bovendien monografieën vermeden te hebben. Ook ‘secundaire analyse’ wil De Swaan dus niet verrichten !
Ultee’s stemmenruilhypothese over Nederland : In Nederland bleef door de late industrialisering en de verzuildheid de arbeidende klasse zwak. De katholieken wilden geen ouderdomspensioen, zorg voor ouderen was een taak van kinderen en kerk. Na de Tweede Wereldoorlog waren de sociaal-democraten nog niet sterk genoeg om ouderdomspensioen door te drukken. Ze moesten om hun zin te krijgen instemmen met kinderbijslag (voor de grote katholieke gezinnen).
Als het de democraten en Obama lukt een verzekering tegen ziektekosten in te voeren, Spreekt die invoering dan tegen of juist voor de hypothesen van De Swaan ?
Als de Swaan evenveel hypothesen als landen heeft, wat zegt dat dan over de toetsbaarheid van zijn hypothesen ?! Het idee van vrijheidsgraden uit de statistiek geeft aan in welke mate een hypothese toetsbaar is. Heeft De Swaan al zijn vrijheidsgraden opgebruikt ?
Neen : Het aantal vrijheidsgraden hangt niet alleen af van het aantal landen. Het hangt ook af van het aantal te verklaren verschijnselen, En hier zijn vier wetten waarvan de invoering dient te worden verklaard.
Volgende keer : Korpi en Palme met betere jaartallenanalyses voor de verklaring van de hoogte van bepaald uitkeringen sinds 1935 en met betere jaartallenanalyses voor de inkrimping van de verzorgingsstaat sinds 1985.