110 likes | 245 Views
H3b Grammaire chapitre 2. Het bijwoord. Een bijv.nw. en een bijwoord lijken op elkaar, maar: Een bijwoord zegt iets over een werkwoord. Een bijvoeglijk nw. zegt iets over een zelfstandig nw. Bijwoord: Jan werkt goed Jean travaille bien
E N D
Het bijwoord • Een bijv.nw. en een bijwoord lijken op elkaar, maar: • Een bijwoord zegt iets over een werkwoord. • Een bijvoeglijk nw. zegt iets over een zelfstandig nw. • Bijwoord: Jan werktgoed Jean travaille bien • Bijv.nw.: dit is een groothuis c’est une grande maison.
Hoe maak je het bijwoord in het Frans? Het bijv.nw eindigt op een klinker Het bijv. nw. Eindigt op een medeklinker • -ment zetten achter het bijv.nw. • Facile facilement • Difficile. difficilement • Stap 1: maak het bijv. nw eerst vrouwelijk. • Stap 2: zet –ment erachter • Exemple: • Heureux heureuse heureusement • Lent lente lentement
De onregelmatige bijwoorden • Deze bijv. nw. hebben een bijwoord dat onregelmatig is:
De vraagzinnen • In het Frans maak je de zinnen op 3 manieren vragend: • 1- een vraagteken achter de zin of intonatie. Exemple: hier tu as parléavec Michel. hier tu as parléavec Michel? • 2- Est-cequevooraan de zin te plaatsen. Exemple: Jacqueline fait des étudesintéressantes. Est-cequeJacqueline fait des étudesintéressantes?
3- Omdraaien van onderwerp en persoonsvorm: Exemple: Il est gentil Est-ilgentil? Vousavezachetéunemaison. Avez-vousachetéunemaison? Let op! Omdraaien kan niet bij een zn. als onderwerp • Michel est allé en vacances. • Est Michel allé en vacances? (Faux!) • Est-ilallé en vacances? (correct)
Let op! • Als twee klinkers naast elkaar komen te staan, zet je er een -t-tussen: • Il a une copine a-t-il une copine? • On a du matériel pour travailler A-t-on du matériel pour travailler?
Het persoonlijk voornaamwoord: meewerkend voorwerp • Even opfrissen in het NL: je vindt het meewerkend voorwerp door te vragen:Aan (voor) wie + gezegde+onderwerp+lijdend voorwerp? • Hij geeft haar het cadeau. • Aan wie geeft hij het cadeau? • Aan haar. • Haar pers.vnw. als meewerkend voorwerp.
Even vergelijken… Nederlands Frans • Mij • Jou • Hem/haar • Ons • Jullie/u • Hun • Me/m’ • Te/t’ • Lui • Nous • Vous • leur
Exemples: • 1- Tuenvoies des mails à tescopains. • Tuleurenvoies des mails. • 2- Je vaisparlerà tesparents. • Je vaisleurparler. • 3- Je vais lire lelivreà ma copine. • Je vaislui lire lelivre. • Dus: je vervangt de zin vanaf à/aux door het pers.vnw als mv. Het pers. vnw. komt voor het ww. • Als er 2 ww. zijn dan komt het voor het tweede.
We gaan oefenen! • 1- vervang de vetgedrukte woorden door lui of leur: • Elle donne un cadeau à mon frère. • Il a demandé à ses amis d’écouter. • Le professeur donne une note à un élève. • 2- zet het pers.vnw op de juiste plaats: • Me (mij) elle a acheté des chaussures pour la fête. • Nous (ons) vous parlez de vos problèmes.