270 likes | 606 Views
Geschiedenis van het Nederlands. A. Marynissen. Inleiding. onderwerp, opzet: ontstaan en evolutie van het Ndl, van vroeger tot nu externe geschiedenis: centraal interne geschiedenis: hoofdlijnen chronologische opzet. referentiekader: de Lage Landen: bij de zee: Rijn, Maas, Schelde
E N D
Geschiedenis van het Nederlands A. Marynissen
Inleiding • onderwerp, opzet: • ontstaan en evolutie van het Ndl, van vroeger tot nu • externe geschiedenis: centraal • interne geschiedenis: hoofdlijnen • chronologische opzet
referentiekader: • de Lage Landen: • bij de zee: Rijn, Maas, Schelde • Nederland + België • de Nederlanden: • Zeventien Provinciën (Karel V) • Koninkrijk der Nederlanden (Willem I) • het Nederlandse taalgebied: • Nederland + het Vlaamse gewest • Nederlands was of is er moedertaal
1. Voorlopers en verwanten • oudste Nederlands: 700-1150 • welke Germaanse stammen ? Welke dialecten ? Wanneer differentiatie ?
1.1 Het raadsel van de oorsprong der talen • 3200 v. Chr.: Soemerisch spijkerschrift • 35000 tot 100000 j. geleden: gesproken taal • ca. 6000 verschillende talen, Ndl: 37ste • welke taal is de oudste ? • toren van Babel • 1. Hebreeuws, 2. Grieks/Latijn, 3. volkstalen • Chinees • Keltisch • Antwerps
historisch-vergelijkende taalwetenschap: taalfamilies: • Indo-Europees • Fins-Oegrisch • Hamito-Semitisch • Sino-Tibetaans • language isolates • ontstaan van talen: monogenese/polygenese
1.2 Taalverwantschap: Ndl., Germ. talen, Indo-Europees • klank- en vormovereenkomsten, bv. ‘vader’, ‘huis’, ‘bruin’, ‘uit’ in Ndl., Duits, Engels, Zweeds, Deens, Gotisch: Germaanse talen: alle ontstaan uit Proto-Germaans • Proto-Germaans behoort tot Indo-Europese taalfamilie • Europa: slechts 6 talen behoren niet tot IE
1.3 Herkomst en verspreiding van de Indo-Europeanen en het IE • IE: gemeenschappelijke voorloper: Proto-Indo-Europees: hypothetische oertaal, 6500-2500 v. Chr. • PIE: door wie gesproken ? • ruiters-herders: Kurgancultuur, Zuid-Rusland • landbouwersgemeenschappen uit Centraal-Anatolië • IE in Lage Landen ingevoerd rond 2500 v. Chr.
Germanen ontstaan uit versmelting Indo-Europeanen en Hunebedbouwers in Noord-Duitsland, Denemarken, Zuid-Scandinavië • Germaanse volk en taal ontstaan tussen 2000 en 1000 v. Chr.
1.4 Differentiatie van het IE en ontwikkeling van het Germaans • 1.4.1. Het uiteenvallen van de IE-se oertaal: • migratie / gebrek aan contact • taalvermenging door contacten met andere vreemde volkeren • andere taalontwikkelingen in isolement
1.4.2. Ontwikkeling van het Germaans: klankverschuiving en accentverandering • eerste klankverschuiving, bv. d > t: twee, two, twai / duo, deux, dva ==> Proto-Germaans • accentverandering ==> Gemeengermaans • muzikaal > dynamisch • wisselend > vast
1.4.3. Germaanse inscripties • runentekens: futhark, 300-tal woorden
1.5 Verspreiding van de Germanen • geschiedschrijver Tacitus over de Germanen • Zuid- of West-Germanen: ca. 750 v. Chr. naar zuiden getrokken • Oost-Germanen: ca. 0 naar zuidoosten, Goten • Noord-Germanen: ter plekke gebleven
1.6 Ontstaan van de verschillende Germaanse talen • 1.6.1. West-Germaans, Oost-Germaans, Noord-Germaans • Oer-Oost-Germaans: Gotisch, bijbelvertaling van Wulfila • Oer-Noord-Germaans: Oudnoorse Edda’s en Saga’s • Oer-West-Germaans: voorloper van moderne West-Germaanse talen: Duits, Nederlands, Fries, Engels
1.6.2. Dialectische differentiatie binnen het West-Germaans na 500 v. Chr: • Ingweonismen: • he,him,her; hij,hem,haar,hun / er,ihn,ihr,ihnen • fünf / five, monde / muide, uns,ons / us, Insel / eiland • tweede klankverschuiving vanuit Zuid-Duitsland: p > pf/f, t > ts/s, k > kch/ch, • appel, apple / Apfel; pond, pound / Pfund • twee, two / zwei; tijd, time / Zeit; tussen / zwischen • maken, make / machen; ik / ich
1.6.3. De Oudwest-Germaanse dialecten, ca. 700 n. Chr.: • Oudhoogduits > Middelhoogduits > mod. Duits • Oudnederfrankisch > Oudnederlands • Ingweoons kustdialect • Angelsaksisch: Oudengels > Middelengels • Oudsaksisch > Nederduits • Oudfries > Fries
1.7 Volken en talen in de Lage Landen vóór het oudste Ndl. • 1.7.1. De prehistorie • rendierjagers: 14000 tot 10000 v. Chr. • jagers-vissers-verzamelaars, Hunebedbouwers (trechterbekercultuur: ca. 3000-2000 v. Chr.), half-nomadische landbouwers en veetelers • ca. 2500 v. Chr.: IEs strijdhamervolk van veetelers en landbouwers in Lage Landen en Noordwest-Duitsland, hun taal is rond 1000 v. Chr. verdrongen door Germaans (noorden) resp. Keltisch (zuiden)
ca. 500 v. Chr.: Germaanse landbouwers in Noord-Nederland • ca. 200 v. Chr.: Germanen bereiken zuiden van de Lage Landen, ontmoeten daar de Kelten of Galliërs (uit zuidoosten gekomen): • overname van woorden uit hogere Keltische cultuur: ijzer, rijk, ambacht • Keltische riviernamen: Dender, Demer • Kelten = Walhos: Walen, Wallonië
1.7.2. De Romeinse tijd • 58-51 v. Chr.: Caesar verovert Gallië tot aan Rijn in Nederland, De bello Gallico, Belgae: fortissimi • Romeinse bezetting tot 406: gevolgen: • heerbanen, vici, villae, castellae, muntstelsel enz. • Kelten geromaniseerd: Vulgair-Latijn wordt hun moedertaal (Kelt. leenwoorden: camminus > chemin, carrus > kar, char, camisva >chemise) • Bretagne: 5de e.: Keltisch opnieuw ingevoerd door Britse Kelten
Nederland beneden de Rijn + noorden van Vlaanderen: Germaanse stammen rond begin jaartelling, Germaans gebleven, opname van vele leenwoorden uit hogere Romeinse beschaving: straat, wijn, peper, munt, muur, poort, kelder, vrucht, boter, kaas, ketel, keuken • Nederland ten noorden van de Rijn: vrije Germania: Friezen en andere Germaanse stammen, handelscontacten