410 likes | 858 Views
Uitleg. Met deze presentatie kan je:De vervoeging van werkwoorden leren in de IK vorm.De betekenis van meer dan 30 werkwoorden leren.Uitspraak beoefenen.. Werkvorm. De vervoeging van werkwoorden leren in de IK vorm. > vervoeg de werkwoorden, b.v. (cantar) en druk op om de antwoorden te zien, b.
E N D
1. Los verbos(de werkwoorden) Ejercicios básicos
2. Uitleg Met deze presentatie kan je:
De vervoeging van werkwoorden leren in de IK vorm.
De betekenis van meer dan 30 werkwoorden leren.
Uitspraak beoefenen.
3. Werkvorm
De vervoeging van werkwoorden leren in de IK vorm. > vervoeg de werkwoorden, b.v. (cantar) en druk op om de antwoorden te zien, b.v. “canto”.
4. Werkvorm De betekenis van meer dan 30 werkwoorden. > vertaal het werkwoord nadat je het werkwoord hebt vervoegd, b.v. (cantar) = zingen en druk op om de vertaling onder aan de pagina te zien.
Uitspraak beoefenen. Lees de zinnen voor.
5. Spaanse werkwoorden vervoegen in de IK vorm
6. Presente - yo De meeste werkwoorden (IK VORM) krijgen in het Spaans de uitgang – o
Zo vervoeg je de werkwoorden:
Hablar (praten) > hablo
Comer (eten) > como
Vivir (leven) > vivo
7. Vervoeg de werkwoorden in de IK VORM. María dice: (María zegt:) (beber) un Martini.
8. Vervoeg de werkwoorden in de IK VORM. Juan José dice: (trabajar) en la construcción de una casa.
9. Jorge dice: (hablar) con Rodrigo.
10. (viajar) a la costa de Italia. Nicolás dice:
11. Juan dice: Te (prometer) una paella deliciosa.
12. Cristina dice: (gritar) muy fuerte.
13. Consuelo dice: No (aprender) mucho.
14. Julia dice: (recibir) muchos mensajes.
15. Carlos dice: (escribir) un reporte.
16. Anita dice: Papá: (necesitar) un libro.
17. Elena dice: Si, (tomar) nota.
18. Isabel dice: Si, (llorar) un poco
19. El director dice: No (escuchar) bien.¿Lo repite por favor?
20. Alfonso dice: (nadar) en el Mar del Norte.
21. Miguel dice: No (olvidar) tu aniversario.
22. Ernesto dice: (estudiar) biología.
23. Mañana (terminar) mi trabajo. Don Rodrigo dice:
24. En la mañana (desayunar) fruta. Isabel dice:
25. Elvira dice: (Bailar) tango con Héctor.
26. Beatriz dice: (correr) en el maratón de Rotterdam.
27. Aurora dice: (Preparar) una sopa de tomate.
28. El arquitecto dice: No (comprender) el problema.
29. (vender) pan en el mercado. Luisa dice:
30. (leer) el libro de Harry Potter. Juan José dice:
31. (creer) que Miguel no habla inglés. Elvira dice:
32. Mmmhhh…¿Por qué no (abrir) un restaurante en el centro? ¡Buena idea! Mauricio dice:
33. Presente - yo De meeste werkwoorden (IK VORM) krijgen in het Spaans de uitgang – o
Bij sommige werkworden is de uitgang in de IK VORM - oy
Ser (zijn) > soy
Ir (gaan) > voy
Estar (zich bevinden) > estoy
34. José dice: (Estar) en París.
35. (Estar) contento. Alvaro dice:
36. (Dar) leche al bebé. La madre dice:
37. (Ir) con mi madre. Mónica dice:
38. (Dar) clases de historia. El profesor dice:
39. (Ser) astronauta. Norberto dice:
40. Hanneke dice: (Ser) holandesa.
41. Werkwoorden [AR] [ER]
hablar spreken vender verkopen
trabajar werken comer eten
bailar dansen leer lezen
tomar nemen comprender begrijpen
cantar zingen correr rennen
estudiar studeren creer geloven
escuchar luisteren prometer beloven
viajar reizen aprender leren
estar zich bevinden ser zijn
terminar beëindigen
nadar zwemmen [IR]
esperar wachten, hopen
desayunar ontbijten escribir schrijven
cenar dineren abrir openen
llorar huilen recibir ontvangen
necesitar nodig hebben subir stijgen
preparar klaarmaken ir gaan
gritar schreeuwen
olvidar vergeten
dar geven
42. Fin del ejercicio