250 likes | 532 Views
vandaag. Vraagfunctie. Verband tussen prijs en vraag Als prijs daalt, stijgt vraag (meestal). vraagcurve. Vraagfunctie. Bij een prijs van € 15 kopen nog 100.000 mensen een pakje sigaretten. Zij zijn bereid om € 15 te betalen: zij hebben een betalingsbereidheid van € 15
E N D
Vraagfunctie • Verband tussen prijs en vraag • Als prijs daalt, stijgt vraag (meestal)
Vraagfunctie • Bij een prijs van € 15 kopen nog 100.000 mensen een pakje sigaretten. Zij zijn bereid om € 15 te betalen: zij hebben een betalingsbereidheid van € 15 • Bij een prijs van € 10 kopen nog 200.000 mensen een pakje. Zij hebben een betalingsbereidheid van € 10
Vraagfunctie • Bij een prijs van € 5 kopen nog 300.000 mensen een pakje. Zij hebben een betalingsbereidheid van € 5
Consumentensurplus • Consumentensurplus: verschil tussen marktprijs en prijs die je bereid bent te betalen • Stel je bent bereid € 15 voor een pakje sigaretten te betalen en de marktprijs is € 6,80 • Het consumentensurplus is dan € 8,20
Vraagfunctie • Qv = -2p + 60 • Bij een prijs van 10 wordt 40 gevraagd. • Bij een prijs van 20 wordt 20 gevraagd • Let op: er staat altijd een – teken in de vraagcurve
Vraagcurve • Lijn kan ook verschuiven naar rechts • Als vraaglijn verschuift naar rechts, betekent dit dat bij elke prijs er meer wordt gevraagd • Dit kan door: • meer consumenten • meer inkomen van consumenten • andere producten worden duurder
Voorbeeld • In Nederland wonen 60.000 mensen die mountainbikes van het merk Koga hebben • Dit is een exclusief merk dat € 1.500 kost • Op een gegeven moment – 1998 - gebeurt het volgende: • er komen meer Nederlanders bij door immigratie • Nederlanders gaan meer verdienen • het concurrerende merk Giant wordt veel duurder • Dit betekent dat er bij een prijs van € 1.500 meer Koga’s worden gevraagd; de vraaglijn verschuift naar rechts
Verschoven vraagfunctie Qv = -2p + 80 Bij een prijs van 10 wordt 60 gevraagd. Bij een prijs van 20 wordt 40 gevraagd
Huiswerk • t/m 4.8
Aanbodfunctie • Als prijs hoger wordt, neemt aanbod toe. • Voorbeeld: Qa = P -100 • Bij een prijs van 90 wordt niets aangeboden • 100 zijn de kosten. P moet hoger zijn dan 100 om uit de kosten te komen.
Producentensurplus • Verschil tussen marktprijs en de prijs waarvoor je wil aanbieden. • Als de marktprijs 150 is en je wilt een product aanbieden voor € 130, dan is je producentensurplus € 20.
Verschuiven van de aanbodlijn • De aanbodlijn kan verschuiven naar rechts • Qa = p – 50 in plaats van Qa = p -100 • Producentensurplus neemt toe als marktprijs gelijk blijft (meer winst) • Bij dezelfde prijs meer aanbod door: • Meer aanbieders • Lagere kosten: € 50 in plaats van € 100. Bij een prijs van 100 bied ik eerst niets aan, maar nu wel omdat ik al winst maak.
Verschuiven van de aanbodlijn • De aanbodlijn kan verschuiven naar links • Qa = p - 140 • Bij dezelfde prijs minder aanbod door: • Minder aanbieders • Hogere kosten: € 150 in plaats van € 100 (ik bied pas aan bij een prijs van € 151)
Marktevenwicht • Vraag- en aanbodlijn kruisen elkaar • Daar is de vraag gelijk aan het aanbod en daar is de marktprijs. • Je kunt dan zowel producenten- als consumentensurplus tekenen.
Voorbeeld • Qa = p -100 • Qv = -p + 400 • P – 100 = - p +100 • 2p = 500 • P = 250 (marktprijs)
Marktprijs • Marktprijs verandert als vraag en/of aanbod verandert.
Huiswerk • t/m 4.15 • En 4.16
Som • Vraag en aanbod van vliegreizen • Qa = p - 25 • Qv = - 2p + 50 • Qa is aanbod x 10.000 • Qv is vraag x 10.000 • Teken grafiek en bereken evenwichtsprijs en evenwichtshoeveelheid • Arceer het producentensurplus • Is de vraag elastisch of inelastisch (kijk of de vraaglijn vlak of stijl loopt)
Som • Schiphol verhoogt prijs voor luchtvaart maatschappijen om te mogen landen • Wat gebeurt er met de aanbodlijn van vliegreizen? Naar rechts of naar links? Motiveer je antwoord • Aanbodlijn wordt na prijsverhoging van Schiphol: Qa = p - 40 • Bereken nieuwe evenwichtsprijs en evenwichtshoeveelheid • Teken nieuwe aanbodlijn • Waarom verandert de evenwichtsprijs en de evenwichtshoeveelheid? • Wat gebeurt er met het producentensurplus?
Som • Surplus neemt af • Prijs voor consumenten neemt toe • Producenten kunnen hun extra kosten niet volledig doorrekenen in prijs
Elasticiteit • Prijselasticiteit van de vraag: hoe reageert
Crisis • Wat gebeurt er in Griekenland: crisis • 25% werkeloos • 30 procent leeft onder armoedegrens • Lonen worden verlaagd met 15 tot 20% • Pensioenen verlaagd met 10% • Prijzen gaan omhoog (btw en accijns), dus koopkracht daalt • Grieken gaan: protesteren, ruilen, naar het buitenland en bomen kappen.
Emigreren • Griekenland zakt steeds verder weg in de economische crisis. De overheid kampt met een bijna ondraaglijke schuldenlast. Daardoor moet er keihard bezuinigd worden. Onder invloed van de moeilijke omstandigheden pakken vooral jongeren hun koffers.