280 likes | 421 Views
Inleiding Filosofie en Ethiek Vierde Bijeenkomst: De tweede wetenschappelijke revolutie (2) Dinsdag 28 september 2004. 1734-1797 Joseph Wright. René Descartes (1596-1650). Blaise Pascal (1623 - 1662) 16 jaar – Stelling van Pascal 18 jaar – rekenmachine Luchtdruk Kansberekening
E N D
Inleiding Filosofie en Ethiek Vierde Bijeenkomst: De tweede wetenschappelijke revolutie (2) Dinsdag 28 september 2004
Blaise Pascal (1623 - 1662) 16 jaar – Stelling van Pascal 18 jaar – rekenmachine Luchtdruk Kansberekening Projectieve meetkunde 1654 – mystieke ervaring
Esprit de géométrie Esprit de finesse
Kritik der reinen Vernunft (1781) Actief waarnemen (van “scholier” naar “rechter”) De objecten richten zich naar ons kenvermogen Het subject constitueert zijn wereld Objectiviteit vooronderstelt subjectiviteit: Het menselijke kenvermogen ontwerpt op basis van ruwe data een menselijk beeld van de werkelijkheid De mens is aanwezig in zijn eigen objectiviteit Ding an sich – Ding als Erscheinung
A priori – Voorafgaande aan (onafhankelijk van) de ervaring A posteriori – Ontleend aan ervaring Analytisch – Volgt uit het begrip Synthetisch – Voegt iets toe
“Een lichaam neemt ruimte in (is uitgebreid)’’ Empirische kennis
“Elke verandering heeft een oorzaak” “De mens is vrij – Menselijk gedrag is gedetermineerd” De stelling van Pythagoras (a2 + b2 = c2) “Een lichaam dat in beweging is wil in beweging blijven” Licht is een deeltjesverschijnsel - Licht is een golfverschijnsel
De rede ziet slechts in wat zij op grond van haar eigen principes inzichtelijk maakt. Deze principes gaan aan de ervaring vooraf. Zij dwingt de natuur zich naar haar principes te richten. Driedimensionele ruimtelijkheid is geen empirisch begrip. Ruimtelijkheid is niet iets wat wij aan de ervaring ontlenen. Zodra we iets waarnemen, is er al sprake van een voorstelling van ruimte. Het besef van ruimtelijkheid gaat aan empirische ervaring vooraf en maakt empirische ervaring mogelijk. Ik kan me niet voorstellen dat ruimte niet bestaat, of dat er lichamen bestaan die geen ruimte innemen. Omgekeerd kan ik me wèl voorstellen dat er een ruimte bestaat waarin geen lichamen aanwezig zijn. Onze waarneming van uitwendige werkelijkheid vooronderstelt noodzakelijk ruimtelijkheid. De tijd is geen empirisch begrip. Wanneer ik gebeurtenissen waarneem die na elkaar plaatsvinden, vooronderstelt dit al een besef van temporaliteit. Tijd is een noodzakelijke voorstelling die aan onze concrete waarnemingen ten grondslag ligt Ik kan mij geen voorstelling maken van een beweging of een verandering die niet in de tijd plaatsvindt. Omgekeerd kan ik me wel een spanne tijds voorstellen waarin niets gebeurt. Temporaliteit als zodanig kan ik niet uit mijn ervaring wegdenken.
Ik kan niet bewijzen dat tijd en ruimte werkelijk (dat wil zeggen onafhankelijk van ons bewustzijn, of buiten onze subjectieve ervaring van de werkelijkheid) bestaan. Ik kan slechts vaststellen dat de wijze waarop wij de werkelijkheid waarnemen, gekenmerkt wordt door ruimtelijkheid en temporaliteit. Ruimtelijkheid en temporaliteit bepalen de wijze waarop de werkelijkheid voor ons verschijnt. Wanneer wij verdwijnen, houden tijd en ruimte in principe op te bestaan. Over de aard van de werkelijkheid buiten onze waarneming om, kunnen wij geen zinvolle uitspraken doen. Alleen onze manier om de werkelijkheid waar te nemen is toegankelijk voor ons, en het is niet uitgesloten dat andere wezens de werkelijkheid op een geheel andere wijze ervaren. Ik kan niet bewijzen dat elke verandering een oorzaak heeft, ik kan slechts vaststellen dat het principe van causaliteit het ons mogelijk maakt de werkelijkheid te begrijpen.