1 / 10

All right 1thv unit 7

All right 1thv unit 7 . gr 2.1 en 2.2. Het gebruik van 'will' . will betekent eigenlijk zal/zullen, en wordt in het Engels vaak gebruikt om de TOEKOMST te voorspellen. Je kunt het afkorten en ook ontkennend maken. . Ik word later rijk = I will be rich later! I 'll be rich later!

robyn
Download Presentation

All right 1thv unit 7

An Image/Link below is provided (as is) to download presentation Download Policy: Content on the Website is provided to you AS IS for your information and personal use and may not be sold / licensed / shared on other websites without getting consent from its author. Content is provided to you AS IS for your information and personal use only. Download presentation by click this link. While downloading, if for some reason you are not able to download a presentation, the publisher may have deleted the file from their server. During download, if you can't get a presentation, the file might be deleted by the publisher.

E N D

Presentation Transcript


  1. All right 1thv unit 7 gr 2.1 en 2.2

  2. Het gebruik van 'will' will betekent eigenlijk zal/zullen, en wordt in het Engels vaak gebruikt om de TOEKOMST te voorspellen. Je kunt het afkorten en ook ontkennend maken. • Ik word later rijk = • I will be rich later! • I'll be rich later! • Ik word later niet rijk = • I will not/ won't be rich later.

  3. Vertaal: • Wat ga je morgen doen? • Ik zal je helpen. • Hij is om 8 uur op school. • Ik maak vanavond mijn huiswerk niet. • We gaan niet naar huis volgende week.

  4. Vertaling: • What will you do tomorrow? • I will help you. • He will be at school at 8 o'clock. • I won't do my homework tonight. • We won't go home next week.

  5. Het gebruik van 'shall' shall betekent ook zal/zullen, maar shall wordt alleen gebruikt in vragen met I (ik) of we! (wij) • Zal ik iets bestellen? = • Shall I order something? • Zullen wij je helpen? • Shall we help you?

  6. Vertaal: • Zal ik dat voor je doen? • Zullen we gaan? • Zal hij op tijd zijn? • De hond zal je niet bijten! • Zullen we een spelletje doen?

  7. Vertaling: • Shall I do that for you? • Shall we go? • Will he be on time? • The dog won't bite you! • Shall we play a game?

  8. Het gebruik van voegwoorden welke moet je kennen? and = en or = of but = maar • voegwoorden plakken zinnen/zinsdelen aan elkaar: • I will buy a shirt and a hat. • You can have pizza or fries. • You can work here but you can't talk.

  9. Vul het juiste woord in: • You can play here ... overthere, but not anywhere else • Tez wants a coke, ... she doesn't have the money. • Tim lives in London ... he also goes to school there. • Can you do it ... do I need to help you? • Let's go home ... have a snack. • I am explaining this ... you are not listening. • Am I blind ... is that really Johnny Depp?

  10. Oplossing • You can play here and overthere, but not anywhere else. • Tez wants a coke, but she doesn't have the money. • Tim lives in London and he also goes to school there. • Can you do it or do I need to help you? • Let's go home and have a snack. • I am explaining this but you are not listening. • Am I blind or is that really Johnny Depp?

More Related