290 likes | 553 Views
Spelling en Schrijven en formuleren hoofdstuk 1,2&3. VMBO GT klas 2. Spellen volgens de regels. Hoofdletters: Aan het begin van een zin. Bij namen Woorden die zijn afgeleid van namen. Leestekens. Punt aan het eind van een zin Vraagteken aan het eind van een zin
E N D
Spelling en Schrijven en formuleren hoofdstuk 1,2&3 VMBO GT klas 2
Spellen volgens de regels • Hoofdletters: • Aan het begin van een zin. • Bij namen • Woorden die zijn afgeleid van namen
Leestekens • Punt aan het eind van een zin • Vraagteken aan het eind van een zin • Uitroepteken aan het eind van een zin
Komma: • Tussen 2 pv’s • Tussen de delen van een opsomming (behalve bij en) • Na een naam of een uitroep aan het begin van een zin. Gepke, ga eens zitten! He, hou daar eens mee op! • Voor het woord maar als het een tegenstelling aangeeft. • Voor doordat, nadat, omdat, terwijl, voordat, want, zodat, zodra
Dubbele punt • Als je iets aankondigt • Opsomming
-d of -t • Verlengproef • Dit kan alleen als het woord niet de pv is. voorbeeld: fout – fouten geschilderde - geschilderd
Meervoud op -en • Zelfstandig naamwoord met een meervoud op -en moet je soms ook: • Een letter verdubbelen: rok – rokken • Een a,e,o,u weglaten: raam – ramen • Een f in een v of een s in een z veranderen Raaf – raven Roos - rozen
Meervoud op -s • Zelfstandig naamwoord met een meervoud op –s • Je zet er ‘s achter als het woord eindigt op –a, -o, -u, -i of –y en als het een afkorting is. • Tosti- tosti’s • Piano – piano’s • Tv – tv’s • In de andere gevallen de –s er meteen achter • tip - tips
Bijvoeglijke naamwoorden • Als je de lange vorm van het bijvoeglijk naamwoord spelt moet je soms: • De laatste letter verdubbelen: gek- gekke • Een a, e, o of u weglaten: zuur – zure • Een f in een v of een s in een z veranderen: lief – lieve; boos-boze
‘t x kofschip • Als de laatste letter van de stam in ‘t x kofschip staat, dan gebruik je TE of TEN In alle andere gevallen gebruik je DE of DEN
Voorbeeld Hele werkwoord gooien Stam gooi ‘t x kofschip? Ja/nee Uitgang –te of –de? Verleden tijd gooide/gooite gooiden/gooiten
Hele werkwoord werken Stam werk ‘t x kofschip? Ja/nee Uitgang –te of –de? Verleden tijd ?
Hele werkwoord werken Stam werk ‘t x kofschip? Ja/nee Uitgang –te of –de? Verleden tijd ?
Hoofdstuk 2 • Samenstelling In de slaapkamer is het ‘s zomers erg warm. Wat is de samenstelling? In de slaap+kamer is het ‘s zomers erg warm.
Samenstelling • Een samenstelling bestaat uit twee of meer woorden. • Deze woorden kunnen ook zelfstandig voorkomen en samen één nieuw woord vormen. • In het Nederlands kun je op deze manier heel veel nieuwe woorden maken.
Samenstellingen staan als één woord in het woordenboek. • Samenstellingen schrijf je aan elkaar. • Splitsbare werkwoorden, zoals plaatsnemen • De gasten nemen aan de tafel plaats. • De gasten hadden aan de tafel plaatsgenomen.
Schrijven en formuleren hoofdstuk 1 • Interview uitwerken • Maak tijdens een interview aantekeningen of neem het op. • Noem in de eerste alinea het onderwerp. • Schrijf in de volgende alinea wat er over het onderwerp gezegd is.
De manieren: • Directe rede – je citeert dan letterlijk wat er is gezegd • Je gebruikt bij een citaat altijd aanhalingstekens. Voorbeeld: ‘Toen het onweer zo erg was, was ik wel heel erg bang.’
Indirecte rede – je schrijft in je eigen woorden op wat het antwoord is. • Bij indirecte rede gebruik je géén aanhalingstekens. Voorbeeld: Ze was bij het erge onweer heel erg bang. • In het antwoord kun je de vraag laten terugkomen. • Je schrijft de vraag dan niet nog eens op.
Bewaar de belangrijkste vraag tot het laatst. • Zet een passende titel boven je tekst.
TIP! • Werk je aantekening snel uit na het interview, je schrijft niet altijd alles op. • Laat je uitwerking zien en lezen aan de persoon die je hebt geïnterviewd.
Spreken en gesprekken hoofdstuk 2 • Navertellen van een gebeurtenis. • Vertel welke gebeurtenis je navertelt • Wees volledig, maar hou je aan de hoofdzaken • Vertel je verhaal in chronologische volgorde (dat is de volgorde waarin het gebeurd is) • Spreek rustig en verstaanbaar • Sta rustig en kijk de klas in.
Schrijven en formuleren hoofdstuk 2 • Een schrijfplan maken • Je hebt een verhaal of tekst niet in een keer goed op papier. Maak daarom een schrijfplan. • Denk na over de inhoud van je tekst. Wat wil je vertellen • Maak een woordveld of schrijf steekwoorden op. • Kijk wat je bij elkaar kunt zetten in een alinea • Bedenk een goede volgorde van je verhaal.
Schrijfplan schrijven • Noteer : • Het onderwerp • Inleiding • Middenstuk • slot
Een enthousiaste tekst schrijven • Gebruik positieve woorden • Vertel zo kort mogelijk de feiten, maar schrijf ze wel op. • Let op dat je niet te kort op schrijft • vb Het was gezellig • Het was een gezellige avond waar we lekker met elkaar hebben gekletst.
Schrijven en formuleren hoofdstuk 3 • Instructie schrijven • Maak direct duidelijk waar de instructie over gaat • Geef de informatie stap voor stap • Zet de aanwijzingen in de goede volgorde • Gebruik in elke zin een doe-woord (werkwoord) vb: pak, doe, neem enz. • Voeg eventueel een afbeelding toe om het duidelijker te maken.
Signaalwoorden Signaalwoorden zijn woorden die aangeven op welke manier: • De woorden • Zinnen • Alinea’s In de tekst met elkaar samenhangen. Voorbeelden van signaalwoorden zijn: Later, terwijl, ten eerste, ook, maar, toch etc.
Wat zijn signaalwoorden? Signaalwoorden zijn woorden die aangeven op welke manier: • De woorden • Zinnen • Alinea’s In de tekst met elkaar samenhangen. Voorbeelden van signaalwoorden zijn: Later, terwijl, ten eerste, ook, maar, toch etc.