1 / 19

Erfelijkheid

Erfelijkheid. Chromosomen en waarom je op je ouders lijkt. Fenotype en genotype. Fenotype  uiterlijke (zichtbare) kenmerken Genotype  De informatie in je erfelijke materiaal. Chromosomen. In de celkern van elke cel 46 chromosomen bij de mens in lichaamscellen.

zahur
Download Presentation

Erfelijkheid

An Image/Link below is provided (as is) to download presentation Download Policy: Content on the Website is provided to you AS IS for your information and personal use and may not be sold / licensed / shared on other websites without getting consent from its author. Content is provided to you AS IS for your information and personal use only. Download presentation by click this link. While downloading, if for some reason you are not able to download a presentation, the publisher may have deleted the file from their server. During download, if you can't get a presentation, the file might be deleted by the publisher.

E N D

Presentation Transcript


  1. Erfelijkheid Chromosomen en waarom je op je ouders lijkt.

  2. Fenotype en genotype • Fenotype  uiterlijke (zichtbare) kenmerken • Genotype  De informatie in je erfelijke materiaal

  3. Chromosomen • In de celkern van elke cel • 46 chromosomen bij de mens in lichaamscellen. • Altijd in paren van twee in lichaamscellen (2n) • In geslachtscellen 23 chromosomen, niet in paren (n)

  4. Genen • Op elke chromosoom zitten heel veel genen. • Genen bepalen allerlei eigenschappen: • haarkleur • lengte • Op een chromosomenpaar zitten dezelfde genen • Samen met de omgeving bepalen de genen het fenotype • bijvoorbeeld: huidskleur, type haar, lengte, enz.

  5. Voortplanting • 23 chromosomen in een zaadcel en 23 in een eicel. • Na bevruchting dus weer 46 • Dit heet geslachtelijke voortplanting • Je hebt dus 23 chromosomen van je vader en 23 van je moeder. • Je hebt dus een uniek eigen genotype!

  6. Voortplanting • Stel: • Vader heeft blauwe ogen • moeder heeft bruine ogen • het kind heeft bruine ogen • Hoe kan dit?

  7. Wat valt je op? Het gen voor bruine oogkleur overheerst. dit heet dominant het “ondergeschikte” gen heet recessief Kan een kind van deze ouders ook blauwe ogen hebben?

  8. Jazeker welke genen je van je moeder of vader krijgt is puur kans

  9. Kunnen deze ouders ook kinderen krijgen met blauwe ogen? Let op: in werkelijkheid is oogkleur niet volledig dominant. Dit is dus een sterke versimpeling!

  10. Samengevat • Fenotype komt door het genotype en omgeving • Genotype is erfelijke informatie vastgelegd op de chromosomen • Genen op de chromosomen bepalen je lichaamskenmerken (huidskleur, haarstijl) • Door geslachtelijke voortplanting ontstaat een uniek nieuw genotype. Een beetje van je vader en een beetje van je moeder.

  11. Monohybride kruisingen • Om erachter te komen wat de kans op overerving van bepaalde eigenschappen is worden kruisingen uitgevoerd. • Gregor Johann Mendel is de grondlegger van de erfelijkheidsleer.

  12. Kruisingsschema’s Aanname: Allel voor een zwartbonte vacht is volledig dominant over het allel voor een roodbonte vacht (dus recessief) Vader is homozygoot zwartbont, moeder is roodbont. Vraag: Is moeder homozygoot of heterozygoot voor het eigenschap vachtkleur? Antwoord: homozygoot

  13. Kruisingsschema Dominante allelen geven we aan met een hoofdletter, recessieve met een kleine letter. Bij ons koeienvacht voorbeeld: Z Z z Z z Z z z Z z Z z

  14. Kruisingsschema’s • Alle jongen van ons koeienstel hebben/zijn: • Zwartbonte vacht • Genotype voor vachtkleur = Zz • heterozygoot

  15. Opgave • Vader heeft zwartbonte vacht en een heterozygoot genotype voor dit gen. • Moeder is roodbont. • Maak een kruisingsschema hiervan en geef aan wat de verdeling (in %) zwartbont – roodbont bij de nakomelingen zal zijn.

  16. Antwoord Zz zz Zz zz Totaal is 100%. Er zijn 4 vakjes, dus 25% per vakje. Zz = 2 x 25 = 50% zz = 2 x 25 = 50% De kans op roodbonte jongen is dus hier even groot als de kans op zwartbonte jongen.

  17. Opgave • Vader heeft zwartbonte vacht en een heterozygoot genotype voor dit gen. • Moeder is ook heterozygoot. • Maak een kruisingsschema hiervan en geef aan wat de verdeling (in %) zwartbont – roodbont bij de nakomelingen zal zijn.

  18. Antwoord ZZ Zz Zz zz Totaal is 100%. Er zijn 4 vakjes, dus 25% per vakje. ZZ = 1 x 25 = 25% Zz = 2 x 25 = 50% zz = 1 x 25 = 25%

  19. Antwoord (vervolg) • Dus: • 25 % heeft genotype ZZ • 50 % heeft genotype Zz • 25 % heeft genotype zz • Hoeveel procent kans is er op zwartbont en hoeveel op roodbont? • 75% kans op zwartbont en 25% op roodbont

More Related