150 likes | 327 Views
Tekst 8 Lingua Latina. Goede raad voor Alexander. r.1. TITUS Salve , Marce ! Cur tam sero venis ? Cave iram Diodoti ! Hallo Marcus! Waarom kom je zo laat ? Kijk uit voor de woede van Diototus !. r.2. Filius Fortunae es : magister enim Senecae sui librum legit .
E N D
Tekst 8 Lingua Latina Goederaadvoor Alexander
r.1 • TITUS Salve, Marce! Curtam serovenis?CaveiramDiodoti! • Hallo Marcus! Waarom kom je zo laat? Kijk uit voor de woede van Diototus!
r.2 • FiliusFortunaees: magisterenimSenecaesuilibrumlegit. • Je bent een zoon van Fortuna (geluksvogel!): onze leraar leest namelijk een boek van zijn (geliefde) Seneca. • beroemdfilosoofmidden1e eeuw
r.3-4 • Liber valdeplacet, ut vides; itaqueDiodotuste non curat.Het boek bevalt hem zeer, zoals je ziet. Daarom bekommertDiodotuszich niet omjou.______________________________ • Nos1autemde nova suasoria2disputamusWij bespreken echter een nieuwe redevoering.
r.5 • MARCUS Quiddisputatis? Narrate, amici! • Wat bespreken jullie? Vertel, vrienden!
r. 6-7 • TITUS Disputamusde consiliisAlexandriMagni, regis Macedonum3. • Wij discussiëren over de plannen van Alexander de Grote,de koning van de Macedoniërs.
r.8-9 • MARCUS Quid ad me4? Non curoconsiliaregum et imperatorum. • Wat heb ik daar mee te maken? Ik bekommer me niet om de plannen van koningen en keizers.__________________ • LUCIUS Tu nihil curasnisipuellaspulchras; semper litterasAemiliaetuaeexspectas • Jij bekommert je om niets, behalve om mooie meisjes: jij zit altijd opbrieven van jouw Aemilia te wachten.
r.10-11-12 • MARCUS Cave, homo miser, et tace de Aemiliamea! • Kijk uit, jij ellendige kerel, en zwijg over mijn Aemilia!__________________Plenus es invidiaemiserae, quodegopuerpulchersum, quodpuellapulchrameamat. • Jij zit (lett.) vol met ellendige jaloezie, omdat ik een knappe jongen ben, omdat een mooi meisje verliefd is op mij.
r.13-14-15 • Tu autemnarra, Tite: Quidhabet in animo Alexander vester? • Maar vertel jij eens, Titus: Wat is jullie Alexander van plan?____________________ • TITUS Non est ‘Alexander noster’, non magis quam5tuus– sedhodieOceanumnavigarestudet. • Het is niet ‘onze Alexander’, evenmin als de jouwe - maar vandaag wil hij de Oceaan bevaren.
Watgebeurterprecies? • Marcus heeftgeenzinommeetedoen met de les, daaromzegthij ‘vester’ Alexander. (r.13)Titus gaatertegen in: het onderwerp van de les is ookniethunkeus. • Autem(r.13): overgang van het gekibbel met Lucius over Aemilianaar de serieuzevraagaan Titus, over de inhoud van hunopdracht. • Sed (r. 15): tegenstellingtussen het gezeur over ‘vester’ en ‘tuus’ Alexander, tegenover het benoemen van de opdracht.
r.16-17-18 • MARCUS Oceanum! NonnetimetiramDio... ehem, deorum et dearum? • De Oceaan! Is hij dan niet bang voor de woede van Dio...ehem, van de goden en godinnen?_____________LUCIUS Audiverba magistri: ‘Alexander, quodgloriaecupidusest, cum paucisvirisOceanumnavigarestudet • Luister naar de woorden van de leraar: ‘Omdat Alexandervol verlangen is naar roem, wil hij met weinig mannende Oceaan bevaren.
r.19-20-21 • Vos6autem, pueri, consiliarii7regis, amicivestri, estis.’ • Jullieechter, jongens, zijnde raadgeversvan de koning,jullievriend. • GAIUS Possumusregemde periculismagniOceaniadmonere:Estplenusmonstrorum ... • We kunnende koning waarschuwen voor de gevaren van de grote Oceaan: Deze is vol monsters...
r. 22-23 • TITUS .. in libris hominumdoctorumnihilde terris in Oceanositislegimus ... • ...in de boeken van geleerde mannen lezen we nietsover landen liggend in de Oceaan (die in de Oceaan liggen) LUCIUS Itaquerexnequeoppidanequeagrosinvenirepotest ... • Dus kande koning geen steden en ook geen veldenontdekken (vinden)
r.24 • GAIUS ... iamquedominus tot terrarum, tot populorumest ... • ...en hij is al de baas van zoveel landen, van zoveel volken • MARCUS Nunc bonis consiliisabundo, amici mei: NunccerteAlexandrumadmonerepossum! • Nu heb ik goede adviezen in overvloed, mijn vrienden. Nu kan ik Alexander zeker raadgeven!
1. Watbedoelt Lucius in regel 2 met FiliusFortunaees? • 2. Wat is eraan de hand in regel 2? Waaromkan Marcus telaatbinnenkomen? • 3. Watgeeft het woordje ‘autem’ aanin regel 4, welketegenstellingwordtbenadrukt? • 4. Welkeargumentenvoeren de jongensaanom Alexander zijntochtafteraden? • 5. Kan je eenovereenkomstnoementussen het onderwijs in Rome en in onzetijd? Herlees de teksten noemdingen die je herkentvanuit je eigenschoolsituatie.