180 likes | 292 Views
Paragraaf 5.3. De macht van vorsten. Een Hollandse koning van Duitsland. Willem II was graaf van Holland, En werd in 1246 ( 19 jaar) gekozen tot koning van het Duitse rijk. Op het Binnenhof in Den Haag kreeg hij zijn eigen paleis: Ridderzaal. In 1256 gaat hij Noord-Friesland aanvallen.
E N D
Paragraaf 5.3 De macht van vorsten
Een Hollandse koning van Duitsland • Willem II was graaf van Holland, • En werd in 1246 ( 19 jaar) gekozen tot koning van het Duitse rijk. • Op het Binnenhof in Den Haag kreeg hij zijn eigen paleis: Ridderzaal. • In 1256 gaat hij Noord-Friesland aanvallen. • Helaas zakte hij door het ijs en werd vermoord.
Duitsland • Na Karel de Grote was het Frankische rijk uit elkaar gevallen. • Er ontstonden 2 rijken: • Frankrijk en het Duitse rijk. • De koningen hadden daar weinig te vertellen. • Vooral hertogen en graven hadden veel macht.
Na 1000, probeerden koningen kun macht terug te pakken. • Dit mislukt in Duitsland. • De koning moest daar gekozen worden door edelen. Dus daar was de koning van edelen afhankelijk.
In 1356 werd dit vastgelegd in een document. • 4 hoge edelen en 3 bisschoppen werden aangewezen tot keurvorsten: • Zij mogen de koning aanwijzen. • Zo ging het nog eeuwen!
Frankrijk en Engeland • Ook in Frankrijk had de koning weinig te vertellen. • Alleen in Parijs was hij echt de baas. • 1 voordeel: het koningschap was erfelijk: van vader op zoon werd het doorgegeven.
Na het jaar 1000 werden de koningen in Frankrijk machtiger. • Door oorlogen zorgden ze ervoor dat edelen beter luisterden. • Zo ook de Engelse koning die de baas was in Frankrijk: na honderd jaar vechten werden de Engelse koningen verslagen.
Ook in Engeland bleven de edelen veel macht hebben. • Zij hebben de “Magna Carta” getekend: • Een document waardoor de koning “Jan zonder land” minder macht kreeg, en edelen hielden juist hun macht.
Centralisatie en staatsvorming • In Frankrijk en Engeland: • Veel steden betaalden belasting aan de koning om zelfstandig te mogen worden. • Koningen kregen hierdoor meer geld, waardoor ze wapens en legers konden betalen. • Zo konden ze lagere edelen verslaan en de macht weer terug pakken.
De koning bestuurden het land vanuit 1 centraal punt: vaak de hoofdstad. • Dit noemen we centralisatie. • Er kwamen wetten en regels voor het hele land en koninklijke rechtbanken die hoger stonden dan de rechtbanken uit de steden. • Er kwam staatsvorming: de staat bestuurd het land, en niet de steden!
3 standen • Er waren in die tijd 3 groepen mensen: • 3 standen: • 1e stand: geestelijken • 2e stand: edelen • 3e stand: burgers. ( de rest)
Als de koning meer belasting nodig had, dan riep hij vertegenwoordigers van de 3 standen bij elkaar voor een vergadering, die noemen we; • In Frankrijk: Staten-Gereraal • In Engeland: parlement.
Nederland • Op de plaats van NL, Belg. en Lux.: lagen vroeger 17 graafschappen, hertogdommen, enz. • Dit waren een soort provincies, oftewel gewesten. • Ze lagen erg laag t.o.v. de zee; dus ze werden de Lage Landen genoemd, of de Nederlanden.
Rond 1400 begon ook hier de centralisatie en staatsvorming op te komen. • In de 14e eeuw was de hertog van Bourgondië in Frankrijk getrouwd met de erfgename van de graaf van Vlaanderen. • Zo kreeg hij steeds meer land in zijn macht. • Hij werd ook graaf van Holland en hertog van Brabant.
In 1464 kregen we hier ook een Staten-Generaal, namens de 3 standen.